ECLI:NL:RBROT:2018:4747

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
15 juni 2018
Publicatiedatum
15 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4739
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafontslag en loonkorting van ambtenaar wegens ziekte en functieongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Minister van Defensie. De ambtenaar, eiser, was sinds 19 maart 2002 in dienst en had te maken met verschillende periodes van ziekte, voornamelijk door burn-out klachten en psychische problemen. Na een reorganisatie was hij werkzaam in een nieuwe functie, maar kwam in de problemen na het opbiechten van diefstal van bedrijfsgoederen. Dit leidde tot een disciplinaire schorsing en uiteindelijk ontslag. De Centrale Raad van Beroep had eerder het ontslag van de ambtenaar vernietigd, waardoor zijn bezoldiging vanaf 1 juli 2011 weer hervat diende te worden. Echter, de Minister van Defensie verlaagde de bezoldiging van eiser met terugwerkende kracht tot 70% wegens ziekte, wat eiser aanvocht.

De rechtbank oordeelde dat de Minister ten onrechte had aangenomen dat eiser arbeidsongeschikt was wegens ziekte. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiser doorlopend arbeidsongeschikt was geweest in de relevante periode. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, wat betekende dat de loonkorting onterecht was toegepast. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 1.503,-. De uitspraak kan binnen zes weken in hoger beroep worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/4739

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juni 2018 in de zaak tussen

[naam 1], te [woonplaats], eiser,

gemachtigden: mr. V.M. Weski en mr. F. Doornbos,
en

de Minister van Defensie, verweerder,

gemachtigde: mr. A.J. Verdonk.

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder met toepassing van artikel 26, eerste lid, van het Inkomstenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (IBBAD) de bezoldiging van eiser met ingang van 24 september 2011 verlaagd tot 70% van zijn laatstgenoten bezoldiging.
Bij besluit van 3 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigden en vergezeld door [naam 2]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiser is aangesteld als burgerambtenaar op grond van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) en sinds 19 maart 2002 werkzaam voor verweerder. Na een reorganisatie was hij vanaf 1 oktober 2010 werkzaam als [functie 1] bij de toenmalige Bedrijfsgroep IVENT te Rijswijk, waar hij zich eerst moest inwerken als [functie 2] om na november 2010 te kunnen overgaan naar de functie [functie 3].
1.2
Eiser is meerdere malen uitgevallen voor zijn werkzaamheden wegens vooral burn-out klachten en psychische klachten (samenhangend met zijn autisme). Laatstelijk was eiser ziek gemeld in verband met deze klachten in de perioden van 27 augustus 2010 tot 30 augustus 2010, 1 september 2010 tot 6 september 2010, 13 september 2010 tot 16 september 2010 en van 20 september 2010 tot 29 november 2010. Vanaf 29 november 2010 was eiser, in het kader van zijn re-integratie, weer volledig werkzaam.
1.3
Op 13 december 2010 heeft eiser uit eigen beweging aan zijn unitmanager opgebiecht dat hij van twee collega’s parfumflesjes en van zijn werkgever ordners en een perforator heeft weggenomen. Nadat door de unitmanager aangifte is gedaan, is eiser voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en verhoord in verband met diefstal van deze goederen. Toen eiser diezelfde dag weer terug was op zijn werklocatie is hem met onmiddellijke ingang de toegang ontzegd.
Op 14 december 2010 is eiser met ernstige psychische klachten opgenomen in een crisisopvangcentrum. Hij was hier opgenomen tot 24 december 2010. Bij besluit van 9 februari 2011 heeft verweerder eiser geschorst met ingang van 13 december 2010.
1.4
Bij besluit van 26 april 2011 heeft verweerder eiser de disciplinaire straf van ontslag opgelegd met ingang van 1 juli 2011. Bij beslissing op bezwaar van 17 februari 2012 is het besluit van 26 april 2011 gehandhaafd. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank Rotterdam bij uitspraak van 25 februari 2015 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 7 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1285) heeft de Centrale Raad van Beroep (de Raad) de uitspraak van de rechtbank Rotterdam vernietigd, het beroep tegen de beslissing op bezwaar gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, het primaire ontslagbesluit van 26 april 2011 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 17 februari 2012.
1.5
De uitspraak van de Raad heeft onder meer tot gevolg dat de bezoldiging van eiser met ingang van 1 juli 2011 diende te worden hervat. Over de maanden juni en juli 2016 heeft verweerder aan eiser op voorschotbasis salaris betaald.
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten dat, gelet op de met ingang van
27 augustus 2010 ingetreden arbeidsongeschiktheid van eiser, de bezoldiging met ingang van 24 september 2011 wordt verlaagd tot 70% van eisers laatstgenoten bezoldiging.
Met ingang van de maand september 2016 is de betaling van het salaris (met loonkorting) hervat en heeft nabetaling (€ 63.556,56,- netto) plaatsgevonden van eisers salaris over de periode van 1 juli 2011 tot 1 september 2016. In juli 2017 heeft uitbetaling van de wettelijke rente plaatsgevonden.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de korting is toegestaan, omdat sprake was van arbeidsongeschiktheid.
3. Eiser betwist dat artikel 26 van het IBBAD op hem van toepassing is.
3.1
Op grond van artikel 26, eerste lid, van het IBBAD heeft de ambtenaar die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte vanaf de dag waarop deze ongeschiktheid aanvangt, gedurende een termijn van twaalf maanden aanspraak op zijn volledige bezoldiging. Vervolgens heeft hij tot het einde van zijn betrekking aanspraak op 70% van zijn bezoldiging.
Op grond van het derde lid, eerste volzin, worden voor het vaststellen van het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde termijn van twaalf maanden verstreken is, perioden van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.
3.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte vanaf 24 september 2010 (4 weken na 27 augustus 2010). De periode van 24 september 2010 tot 24 september 2011 zijn volgens verweerder de twaalf maanden termijn als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van het IBBAD waarin eiser aanspraak maakte op zijn volledige bezoldiging. Vanaf 24 september 2011 tot op heden heeft verweerder de bezoldiging van eiser teruggebracht naar 70% wegens ziekte.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat eiser doorlopend arbeidsongeschikt is geweest wegens ziekte gedurende voornoemde periode tussen 1 juli 2011 en 1 september 2016 (de periode in geding tot aan het primaire besluit).
Blijkens de rapportage van bedrijfsarts [naam 6] ([naam 6]) van 2 februari 2011 stond in het systeem op dat moment geen ziekteverzuim vermeld.
In de e-mail van 27 mei 2011 van [naam 4], P&O adviseur, wordt vermeld dat eiser in overleg met de manager op 29 november 2010 het werk heeft hervat. De aanleiding voor de uitval van eiser twee weken later per 13 december 2010 houdt geen verband met ziekte, maar met het opbiechten van de diefstal en de toegangsontzegging en schorsing (en het ontslag) dat daarop volgde.
In de arbeidsdeskundig rapportage van 30 mei 2011 van [naam 5] wordt geconcludeerd dat eiser wegens overschrijding van zijn belastbaarheid als functieongeschikt is aan te merken. Van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte is dus geen sprake.
Uit de verzuimrapportage van bedrijfsarts [naam 7] van 10 juni 2011 over het spreekuurcontact van 1 december 2010 blijkt dat eiser sinds 29 november 2010 in volledige uren re-integreerde.
Ook in de e-mail van 21 juni 2011 wordt door [naam 6] opgemerkt dat eiser 100% functieongeschikt is, maar volledig arbeidsgeschikt voor passende arbeid.
In het rapport van 7 juli 2011 door [naam 8] van Bijzondere Medische Beoordelingen wordt eveneens geconcludeerd dat eiser ongeschikt is voor de eigen functie van [functie 1], omdat hij langdurig en essentieel beperkt is voor de werkzaamheden die behoren bij deze functie.
De omstandigheid dat eiser gedurende de hier in geding zijnde periode heeft gewerkt, onder meer als docent wiskunde, duidt evenmin op een doorlopende arbeidsongeschiktheid wegens ziekte.
3.4
Nu er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte vanaf 24 september 2010 was verweerder niet bevoegd om met ingang van 24 september 2011 de bezoldiging van eiser terug te brengen naar 70% wegens ziekte. Verweerder is dan ook ten onrechte overgegaan tot het toepassen van de loonkorting.
De beroepsgrond slaagt.
4. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking.
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen en het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat verweerder het bedrag dat zij aan loonkorting heeft ingehouden over de periode vanaf 24 september 2011 aan eiser dient na te betalen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 168,- vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor bezwaar en beroep vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is op 15 juni 2018 in het openbaar gedaan door mr. E. Rutten, voorzitter, en mr. P. Vrolijk en mr. W.P.M. Jurgens, leden, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.