In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 15 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en de Minister van Defensie. De ambtenaar, eiser, was sinds 19 maart 2002 in dienst en had te maken met verschillende periodes van ziekte, voornamelijk door burn-out klachten en psychische problemen. Na een reorganisatie was hij werkzaam in een nieuwe functie, maar kwam in de problemen na het opbiechten van diefstal van bedrijfsgoederen. Dit leidde tot een disciplinaire schorsing en uiteindelijk ontslag. De Centrale Raad van Beroep had eerder het ontslag van de ambtenaar vernietigd, waardoor zijn bezoldiging vanaf 1 juli 2011 weer hervat diende te worden. Echter, de Minister van Defensie verlaagde de bezoldiging van eiser met terugwerkende kracht tot 70% wegens ziekte, wat eiser aanvocht.
De rechtbank oordeelde dat de Minister ten onrechte had aangenomen dat eiser arbeidsongeschikt was wegens ziekte. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat eiser doorlopend arbeidsongeschikt was geweest in de relevante periode. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, wat betekende dat de loonkorting onterecht was toegepast. Eiser kreeg het betaalde griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 1.503,-. De uitspraak kan binnen zes weken in hoger beroep worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.