ECLI:NL:RBROT:2018:4687

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
10/230518-17 en 10/215228-17 / vordering TUL VV: 10/116412-15, 10/003021-16 en 10/061033-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van een ambtenaar in functie met oplegging van een ISD-maatregel

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling van ambtenaren in functie. De zaak betreft twee incidenten waarbij de verdachte op 15 november 2017 een ambtenaar, [naam slachtoffer 2], met een beker hete thee in het gezicht gooide en op 28 oktober 2017 een politieambtenaar, [naam slachtoffer 1], tegen de kin stompe. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in beide gevallen schuldig is aan mishandeling van ambtenaren tijdens de uitoefening van hun functie. De officier van justitie had een ISD-maatregel van twee jaar geëist, en de rechtbank heeft deze maatregel opgelegd, mede gezien de eerdere veroordelingen van de verdachte en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een ernstige verslaving en cognitieve beperkingen door hersenbeschadiging. De verdachte werd in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht, maar de rechtbank oordeelde dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eiste. De rechtbank heeft daarnaast een schadevergoeding van €150,- toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële schade had geleden door de mishandeling. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen, omdat de rechtbank van oordeel was dat de ISD-maatregel effectiever zou zijn voor de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummers: 10/230518-17 en 10/215228-17
Parketnummers vordering TUL VV: 10/116412-15, 10/003021-16 en 10/061033-17
Datum uitspraak: 20 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
thans gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad,
raadsvrouw mr. R. van den Hemel, advocaat te Dordrecht.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaardingen. De tekst van de tenlasteleggingen is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. A.L.M. de L’Isle heeft gevorderd:
in de zaak met parketnummer 10/230518-17
  • vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit;
  • bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde] ;

in de zaak met parketnummer 10/215228-17

- bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
in de twee genoemde zaken oplegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaren;
in de zaken met parketnummers 10/116412-15, 10/003021-16 en 10/061033-17
- primair afwijzing, subsidiair -indien de ISD-maatregel niet wordt opgelegd- toewijzing, van de vorderingen tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde strafdeel.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering in de zaak met parketnummer 10/230518-17
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het in de zaak met parketnummer 10/230518-17 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 10/230518-17
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling van een ambtenaar gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3.
Bewezenverklaring in de zaak met parketnummer 10/215228-17
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich ten aanzien van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de aangifte van [naam slachtoffer 1] en de verklaring van de getuige [naam getuige] wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/215228-17 ten laste gelegde heeft begaan.
In bijlage III heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/230518-17 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De verdachte heeft de bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat:
in de zaak met parketnummer 10-230518-17
hij op 15 november 2017 te Rotterdam, een ambtenaar, [naam slachtoffer 2] , gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door een beker hete thee, in het gezicht, te gooien;
in de zaak met parketnummer 10-215228-17
hij op 28 oktober 2017 te Rotterdam, een ambtenaar, [naam slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] (met kracht) tegen de kin, te stompen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet (ook) daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
in de zaken met parketnummer 10/230518-17, subsidiair, en parketnummer 10/215228-17:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de rapporten van de psychiater dr. B.A. Blansjaar van 21 december 2017 en de GZ-psycholoog drs. G.J.W. Pol van 7 februari 2018.
De psychiater concludeert dat er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een ernstige verslaving aan stimulantia en alcohol en een cognitieve beperkingen als gevolg van hersenbeschadiging. Ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde de ziekelijke stoornis van de geestvermogens de gedragskeuzes van de verdachte. Zijn gedraging komt voort uit impulscontrolestoornissen als gevolg van middelenmisbruik en hersenbeschadiging. De psychiater adviseert het ten laste gelegde de verdachte in sterk verminderde mate toe te rekenen, nu hij door de gevolgen van de hersenbeschadiging sterk is beperkt in zijn mogelijkheden zich te verzetten tegen zijn afhankelijkheid van middelen.
De psycholoog stelt vast dat de verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de zin van een ernstige stoornis in het gebruik van amfetamine, een stoornis in het gebruik van cannabis en een matige stoornis in het gebruik van alcohol. Daarnaast is er sprake van een uitgebreide neurocognitieve stoornis door hersentrauma, bestaande uit een lage cognitieve verwerkingssnelheid, een suboptimale aandachtsfunctie, een beperkt vermogen om vooruit te plannen en een gebrekkige impulscontrole. Ook kan worden gesproken van een persoonlijkheidsverandering door hersentrauma die zich uit in ontremde en antisociale trekken. Van het voorgaande was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Geadviseerd wordt het ten laste gelegde de verdachte in verminderde mate toe te rekenen, nu aangenomen mag worden dat er sprake is geweest van een doorwerking van de bij betrokkene bestaande psychopathologie in het gedrag. Hoewel de verdachte wel enig weet had van het ontoelaatbare van zijn gedrag, waren zijn mogelijkheden tot zelfsturing door de bij hem aanwezig psychopathie beperkt.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over en maakt die tot de hare. De verdachte wordt voor het bewezenverklaarde handelen in verminderde mate toerekeningsvatbaar geacht.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

7.Motivering maatregel

De maatregel die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een kort tijdsbestek tweemaal schuldig gemaakt aan een mishandeling van een ambtenaar in functie, eenmaal door een beker hete thee in het gezicht van een arrestantenverzorger te gooien en eenmaal door een politieambtenaar tegen de kin te stompen. Door aldus te handelen heeft de verdachte op een ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de aangevers, die hun publieke taak uitoefenden.
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 29 januari 2018 blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder geweldsdelicten. De verdachte liep ook nog in een aantal proeftijden toen hij de onderhavige delicten pleegde. Hiermee wordt in het nadeel van de verdachte rekening gehouden.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het reclasseringsrapport van 9 februari 2018. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder (klinisch) is opgenomen in verschillende instellingen, maar de opnamen werden afgebroken wegens het agressieve gedrag van de verdachte of doordat de verdachte zich niet hield aan de gemaakte afspraken. Een nieuw reclasseringscontact met bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijk strafdeel acht de reclassering op dit moment niet uitvoerbaar. Mede gelet op het hoge recidiverisico adviseert de reclassering om aan de verdachte een onvoorwaardelijke IDS-maatregel op te leggen.
Ook de eerder genoemde psychiater en psycholoog achten een langdurige behandeling en resocialisatie in het kader van een ISD-maatregel noodzakelijk om de hoge kans op herhaling te beperken.
De rechtbank heeft verder gelet op wat de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. De verdachte heeft uitdrukkelijk verklaard mee te willen werken aan de tenuitvoerlegging van een ISD-maatregel. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte thans in het Penitentiaire Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex Zaanstad verblijft en daar op zijn plek is. De verdachte heeft ook de wens om tijdens de ISD-maatregel zo lang mogelijk hier te verblijven.
De officier van justitie heeft ter zitting laten weten dat ook wat haar betreft de ISD-maatregel van de verdachte in het PPC waar hij thans zit, ten uitvoer zou moeten worden gelegd.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de ISD-maatregel is voldaan. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. De verdachte is blijkens het genoemde uittreksel uit de justitiële documentatie in de vijf jaren voorafgaande aan de door hem begane feiten ten minste driemaal onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. De onderhavige feiten zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen.
De aan de verdachte opgelegde vrijheidsstraffen en de hem geboden hulpverlening hebben er niet toe geleid dat de verdachte zijn criminele gedrag heeft beëindigd. De reclassering ziet nu geen andere behandelmogelijkheden meer. De rechtbank is mede gelet op de in de adviezen omschreven problematiek, behandelmogelijkheden en inschatting van de noodzakelijke behandelduur van oordeel dat de veiligheid van personen en goederen de oplegging van de ISD-maatregel eist voor de gebruikelijke maximale termijn van twee jaren. De verdachte heeft zoals gezegd expliciet aangegeven hieraan mee te willen werken.
De raadsvrouw heeft verzocht om een tussentijdse toets gelet op de bijzondere geestelijke gesteldheid van haar cliënt.
De rechtbank ziet, gelet op de bijzondere psychische problematiek van de verdachte, aanleiding om de voortgang van de ISD-maatregel op een termijn van twaalf maanden te toetsen. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het wenselijk is dat de verdachte zolang mogelijk in de PPC van het Justitieel Complex Zaanstad verblijft.
De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.

8.Vordering benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het in de zaak met parketnummer 10/230518-17 tenlastegelegde. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 250,- aan immateriële schade.
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank bericht ontvangen dat de benadeelde partij na indiening van de vordering is overleden. Ingevolge het bepaalde in artikel 361,
vierde lid, Wetboek van Strafvordering, zal de rechtbank beslissen op zijn vordering.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het in de zaak met parketnummer 10/230518-17 subsidiair bewezen verklaarde strafbare feit, rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Die schade zal op dit moment op basis van de thans gebleken feiten en omstandigheden naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 150. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien bewijsstukken ter onderbouwing van de vordering ontoereikend zijn. Nader onderzoek naar de gegrondheid van de vordering en de omvang daarvan zou een uitgebreide nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de nadere behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafproces zou vormen. Dit deel van de vordering kan derhalve slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 15 november 2017, zijnde de datum waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Vorderingen tenuitvoerlegging

In de zaak met parketnummer 01-116412-15Bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 28 augustus 2015 is de verdachte ter zake van diefstal veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 12 september 2015. Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 19 juni 2017 is de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling, bepaald bij vonnis van het rechtbank Oost-Brabant d.d. 28 augustus 2015, verlengd met één jaar.
In de zaak met parketnummer 22/003021-16Bij vonnis van de politierechter van het gerechtshof Den Haag d.d. 16 december 2016 is de verdachte ter zake van vernieling veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 31 december 2016. Bij vonnis van deze rechtbank d.d. 19 juni 2017 is de proeftijd van de voorwaardelijke veroordeling, bepaald bij vonnis van het gerechtshof Den Haag d.d. 16 december 2016, verlengd met één jaar.
In de zaak met parketnummer 10/061033-17Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank d.d. 19 juni 2017 is de verdachte ter zake van openlijke geweldpleging veroordeeld voor zover van belang tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand, met een proeftijd van twee jaren. De proeftijd is ingegaan op 4 juli 2017.
De hiervoor bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd na het onherroepelijk worden van genoemde uitspraken en voor het einde van de proeftijd. In beginsel kan daarom de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde strafdelen worden gelast. Echter is het naar het oordeel van de rechtbank niet opportuun de voorwaardelijke gevangenisstraf ten uitvoer te leggen, nu de rechtbank de ISD-maatregel aan de verdachte zal opleggen. Het nu tenuitvoerleggen van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen zou contraproductief zijn. De vorderingen tot tenuitvoerlegging worden derhalve afgewezen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 24c, 36f, 38m, 38n, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

12.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10/230518-17 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de in de zaak met parketnummer 10/230518-17 subsidiair en in de zaak met parketnummer 10/215228-17 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
gelast dat de verdachte wordt geplaatst in
een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren;
beslist tot een tussentijdse beoordeling van de noodzaak van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel;
bepaalt dat de rechtbank over twaalf maanden na aanvang van de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders door het openbaar ministerie daarover wordt bericht;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 150,- (zegge: honderdvijftig euro), bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 15 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het resterende deel van de gevorderde immateriële schade en bepaalt dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 150,- (zegge: honderdvijftig euro),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 15 november 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van € 150,- vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
3 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
in de zaken met parketnummers 01/116412-15, 22/003021-16 en 10/061033-17
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 augustus 2015 van de rechtbank Oost-Brabant aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij arrest van 16 december 2016 van het gerechtshof Den Haag aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf;
wijst af de gevorderde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 19 juni 2017 van de politierechter in deze rechtbank aan de veroordeelde opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. B.E. Dijkers, voorzitter,
en mrs. J.A.M.J. Janssen-Timmermans en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Parketnummer 10-230518-17
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een beker/bakje hete thee, althans heet water in/over het gezicht, althans tegen/over het hoofd heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht,
artikel 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 november 2017 te Rotterdam, een ambtenaar, [naam slachtoffer 2] , gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door een beker/bakje hete thee, althans heet water in/over het gezicht, althans tegen/over het hoofd te gooien;
artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
artikel 304 ahf/ sub 2 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer 10-215228-17
hij op of omstreeks 28 oktober 2017 te Rotterdam, een ambtenaar, [naam slachtoffer 1] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [naam slachtoffer 1] (met kracht) op/tegen de kin, althans in/op/tegen het gezicht, te stompen/slaan;
artikel 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
artikel 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht