ECLI:NL:RBROT:2018:4650

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
13 juni 2018
Zaaknummer
18/1941
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslistermijn en mededeling bij bezwaar in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen. De eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar uitkering op grond van de Participatiewet, welke intrekking per 1 augustus 2017 was ingegaan. Eiseres stelde dat verweerder niet tijdig had beslist op haar bezwaar, wat leidde tot een beroep op een dwangsombesluit. De rechtbank oordeelde dat de beslistermijn niet twaalf weken, maar slechts zes weken was, omdat verweerder niet tijdig had meegedeeld dat een adviescommissie over het bezwaar zou adviseren. De rechtbank concludeerde dat de ontvangstbevestiging van verweerder te vaag was om als een geldige mededeling te worden beschouwd. Hierdoor was de dwangsom van € 1.260,- verbeurd, en de rechtbank verklaarde het beroep tegen het dwangsombesluit gegrond. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door de dwangsom vast te stellen en verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 4
zaaknummer: ROT 18/1941

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 juni 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. K.M. van der Boor,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vlaardingen, verweerder,
gemachtigde: N. Fels.

Procesverloop

Bij besluit van 10 augustus 2017 (besluit 1) heeft verweerder het recht van eiseres op een uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 1 augustus 2017 ingetrokken.
Bij brief van 9 januari 2018 heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld wegens het niet
tijdig nemen van een besluit op haar bezwaar tegen besluit 1.
Eiseres heeft op 5 april 2018 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit.
Bij besluit van 30 mei 2018 (het dwangsombesluit) heeft verweerder vastgesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is.
Op 31 mei 2018 heeft eiseres hiertegen beroepsgronden ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2018. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. van den Berg.

Overwegingen

1. Nu verweerder inmiddels een besluit over de verschuldigdheid van een dwangsom heeft genomen, richt het beroep zich ook tegen dat besluit. Omdat niet gebleken is van enig resterend belang bij de beoordeling van het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een dwangsombesluit, is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk.
2. Omdat besluit 1 is bekendgemaakt op 10 augustus 2017, ving de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar, gelet op artikel 6:7 en artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, aan op 21 september 2017. Indien verweerder de beslistermijn met zes weken zou hebben mogen verlengen, omdat verweerder een adviescommissie heeft ingesteld, en wanneer verweerder voorts de beslissing op bezwaar rechtsgeldig met zes weken heeft verdaagd, zou verweerder uiterlijk op 25 januari 2018 beslissen. In dat geval zou de ingebrekestelling te vroeg zijn ingediend en zou verweerder dus geen dwangsom verschuldigd zijn.
3. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder niet aan haar de mededeling heeft gedaan dat een adviescommissie was ingesteld, zodat de beslistermijn niet twaalf weken, maar zes weken was.
4. Verweerder is het daar niet mee eens. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit zijn “Aanwijzingsbesluit ambtelijk horen SOW MVS”, Gemeenteblad 2016, 59178, (hierna: Aanwijzingsbesluit) volgt dat in dit geval gehoord zou worden door een adviescommissie. Daarnaast zou ook uit de ontvangstbevestiging blijken dat in deze zaak een adviescommissie zou gaan horen.
5. Uit het Aanwijzingsbesluit, gelezen in samenhang met artikel 2, vierde lid, van het Reglement commissie bezwaarschriften Stroomopwaarts MVS 2016, volgt inderdaad dat in dit geval het horen zal gebeuren door een adviescommissie. Zoals echter de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog in een uitspraak van 27 juli 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AU0145, blijkt uit artikel 7:13, tweede lid, van de Awb dat het bestuursorgaan, indien een commissie over het bezwaar zal adviseren, dit zo spoedig mogelijk meedeelt aan de indiener van het bezwaarschrift. Deze rechtbank heeft in haar uitspraak van 22 maart 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:2053, daaraan toegevoegd dat publicatie van een regeling op de website van het bestuursorgaan niet als een mededeling kan worden beschouwd in de zin van artikel 7:13, tweede lid, van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat voor dit geval dat met publicatie van het Aanwijzingsbesluit in het Gemeenteblad niet is voldaan aan het vereiste dat het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de indiener van het bezwaarschrift meedeelt dat een commissie over het bezwaar zal adviseren.
6. Verweerders ontvangstbevestiging bevat de volgende tekst:
“ Er zijn twee soorten hoorzittingen:
- de hoorzitting van de bezwaarschriftencommissie; u wordt dan gehoord door een

commissie die gewoonlijk bestaat uit een voorzitter en twee leden;

- de ambtelijke hoorzitting; u wordt dan gehoord door een juridisch adviseur van

Stroomopwaarts.

Bij de volgende categorieën bezwaarschriften kan ambtelijk worden gehoord:
- buiten behandeling stelling aanvraag;
- opschorting uitkering;
- te lang verblijf in het buitenland;
- individuele inkomenstoeslag;
- ingangsdatum uitkering;
- hoogte uitkering;
- hoogte aflossingsbedrag, inclusie verrekening vakantietoeslag en andere inhoudingen;
- terugvordering, uitgezonderd fraudevorderingen;
- bijzondere bijstand;
- maatschappelijke participatie kinderen MVS 2015.
Na de hoorzitting nemen wij een besluit op uw bezwaar. U krijgt dit besluit per brief toegestuurd.

Niet altijd een hoorzitting

Niet in alle gevallen wordt een hoorzitting gehouden. U kunt er dus zelf vanaf zien, bijvoorbeeld als u vindt dat uw bezwaren al voldoende zijn toegelicht in uw bezwaarschrift. Ook de gemeente kan in een aantal gevallen afzien van een hoorzitting, bijvoorbeeld als zonder meer duidelijk is wat de uitkomst van uw bezwaar is, uw bezwaar te laat is of u de reden voor uw bezwaar niet tijdig heeft gegeven.
U krijgt dan direct een besluit toegestuurd. Daarbij wordt ook vermeld waarom geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.”
7. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres uit deze tekst niet zonder meer afleiden dat in haar geval een adviescommissie zou gaan horen. De tekst is te vaag om daaruit direct een eenduidige conclusie te trekken over hoe er gehoord zal worden. De tekst kan daarom niet worden opgevat als een mededeling dat een commissie over het bezwaar zal adviseren. Hieruit volgt dat de, met zes weken verdaagde, beslistermijn niet twaalf weken, maar slechts zes weken (twaalf weken inclusief verdaging) was. Daaruit volgt weer dat op het moment dat eiseres verweerder in gebreke stelde, de beslistermijn met enkele weken was verstreken. Omdat verweerder vervolgens pas op 12 maart 2018 op de bezwaren tegen besluit 1 heeft beslist, is een (maximale) dwangsom van € 1.260,- verbeurd.
8. Dit betekent dat het beroep tegen het dwangsombesluit gegrond is en het dwangsombesluit voor vernietiging in aanmerking komt.
9. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door een dwangsom vast te stellen van € 1.260,-.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 751,50 (1/2 punt voor het indienen van het beroepschrift tegen het niet-tijdig beslissen en 1 punt voor het indienen van de gronden tegen het dwangsombesluit).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een dwangsombesluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het dwangsombesluit gegrond;
  • vernietigt het dwangsombesluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 1.260,- betaalt;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 751,50.
Deze uitspraak is gedaan door J.H. de Wildt, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L.M. van der Meer-van ‘t Laar, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.