ECLI:NL:RBROT:2018:4485

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
6797403
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van vergoedingen in een arbeidsconflict

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen IPS Group B.V. en [verweerster]. De procedure begon met een verzoekschrift van IPS, waarin zij om ontbinding vroeg op de kortst mogelijke termijn, zonder toekenning van een transitievergoeding. De verweerster, die sinds 2008 als project engineer bij IPS werkzaam was, had zich in juni 2017 ziek gemeld en was in september 2017 volledig uitgevallen. Er ontstond een geschil over de re-integratie van de verweerster, die door IPS in Tilburg werd aangeboden, terwijl zij verzocht om in Schiedam te re-integreren. Het UWV oordeelde dat de re-integratie in Tilburg niet passend was, wat door de kantonrechter werd onderschreven.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 mei 2018 erkende de verweerster dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding en ging zij akkoord met de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Echter, zij vorderde wel een transitievergoeding van € 16.465,00 en een billijke vergoeding van € 20.000,00. De kantonrechter oordeelde dat er een redelijke grond was voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, maar dat IPS ernstig te verwijten viel dat zij niet adequaat had gereageerd op de re-integratieverplichtingen. De kantonrechter besloot de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2018 te ontbinden en kende de verweerster zowel de transitievergoeding als een billijke vergoeding van € 10.000,00 toe. Tevens werd IPS in de gelegenheid gesteld om haar verzoek in te trekken, met de consequentie dat zij in de kosten van de procedure zou worden veroordeeld als zij dit deed.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers bij re-integratie en de noodzaak om adequaat te reageren op de situatie van werknemers die ziek zijn.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6797403 VZ VERZ 18-7891
uitspraak: 8 juni 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
IPS Group B.V.,
gevestigd te Tilburg,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A.P. Macro te Amsterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te [plaatsnaam],
verweerster,
gemachtigde: mr. E.W. Heespelink te Zoetermeer.
Partijen worden hierna ‘IPS’ en ‘[verweerster]’ genoemd.

1.De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met producties, ontvangen op 27 maart 2018, en van het verweerschrift met producties, ontvangen op 14 mei 2018.
De mondelinge behandeling vond plaats op 18 mei 2018. Namens IPS is verschenen de heer [A.], met de gemachtigde van IPS mr. A.P. Macro. [verweerster] is verschenen met haar gemachtigde mr. E.W. Heespelink. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat is besproken.

2.De feiten

Er wordt uitgegaan van de volgende feiten:
2.1
[verweerster] werkt sinds 2008 bij [IPS]. Zij is project engineer en verdient (naast overige loonbestanddelen) € 3.950,00 bruto in de maand.
2.2
[verweerster] heeft zich op 21 juni 2017 ziek gemeld. Zij is op 11 september 2017 volle-dig uitgevallen.
2.3
De afdeling in Schiedam waar [verweerster] werkt is eind 2017 verhuisd naar Tilburg. Omdat tussen IPS en [verweerster] discussie ontstond over de vraag of [verweerster] in staat geacht moest worden in Tilburg te re-integreren, heeft [verweerster] het UWV om een oor-deel daarover gevraagd. Het UWV schrijft hier over, voor zover nu van belang, in zijn des-kundigenoordeel van 14 februari 2018:
Werkgever heeft voorgesteld om in Tilburg te re-integreren en een verzoek van werknemer om in Schiedam te re-integreren is afgewezen. De bedrijfsarts stelt dat er beperkingen zijn betreffende deadlines, hoog handelingstempo, omgaan met lastige klanten, conflicthantering en belastend woon-/werkverkeer. Dit laatste maakt het aanbod om in Tilburg te re-integreren niet passend. Er is sprake van een reistijd van 5 kwartier enkele reis welke, ten opzichte van 2 uur werken, als belastend gezien mag worden. Voorts heeft werkgever onvoldoende inzichtelijk gemaakt waarom er in Schiedam niet kan worden gere-integreerd. Werkgever stelt dat re-integreren in Schiedam niet mogelijk/niet wenselijk is om bedrijfsmatige redenen. Ook het feit dat haar leidinggevende in Tilburg werkzaam is wordt aangegeven. Werkgever heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt wat de bedrijfsmatige redenen zijn waarom re-integratie in Schiedam niet mogelijk is. Ook het feit dat haar leidinggevende in Tilburg werkzaam is, is onvoldoende om te stellen dat re-integratie niet elders kan plaatsvinden.

4.CONCLUSIE

De door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn tot 12 januari 2018 niet voldoende.

3.Het geschil

3.1
IPS vraagt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verweerster], op de kortst mogelijke termijn, zonder dat aan [verweerster] de transitievergoeding wordt toegekend.
Ter zitting heeft zij aangegeven dat de primaire grond onder het verzoek is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en dat de grond dat [verweerster] niet meewerkt aan haar re-integratie (alsnog) als subsidiaire grond moet worden aangemerkt.
3.2
[verweerster] erkent dat inmiddels sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en legt zich neer bij ontbinding van de arbeidsovereenkomst. [verweerster] vraagt (in haar verweer-schrift) voor recht te verklaren dat zij recht heeft op een transitievergoeding van € 16.465,00 bruto en veroordeling van IPS tot betaling van een billijke vergoeding van € 20.000,00 bru-to.
3.3
Voor zover voor de beoordeling van belang, wordt hierna ingegaan op hetgeen waarmee IPS en [verweerster] het verzoek en het verweer daartegen (verder) onderbouwen.

4.De beoordeling

4.1
De kantonrechter kan een arbeidsovereenkomst ontbinden als daar een redelijke grond voor is. Eén van de in de wet genoemde redelijke gronden is een verstoorde arbeidsverhou-ding, zodanig dat van, in dit geval IPS, in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeids-overeenkomst te laten voortduren. IPS en [verweerster] zijn het er over eens dat van die situ-atie sprake is. Er is daarom een redelijke grond om tot ontbinding van de arbeidsovereen-komst over te gaan. Dit verzoek van IPS wordt daarom toegewezen. Omdat de arbeidsover-eenkomst op deze grond wordt ontbonden, hoeft de subsidiair door IPS aangevoerde ontbin-dingsgrond niet besproken te worden (althans niet in het kader van de ontbinding van de ar-beidsovereenkomst).
4.2
De arbeidsovereenkomst wordt conform hetgeen artikel 7:671b lid 8 aanhef en onder a BW bepaalt ontbonden per 1 augustus 2018. Voor het geval IPS met het verzoek de arbeids-overeenkomst ‘op de kortst mogelijke termijn te ontbinden’ een beroep doet op de mogelijk-heid die het genoemde wetsartikel onder lid 8 aanhef en sub b biedt, onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, slaagt dit beroep niet. Van het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster] die voor onmiddellijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst vereist is, is namelijk geen sprake; daartoe wordt onder 4.3 en 4.4 het volgende overwogen.
4.3
IPS verwijt [verweerster] dat zij niet meewerkt aan haar re-integratie door te weigeren daarvoor naar Tilburg te komen. Dit is een onterecht verwijt. Het UWV is in zijn deskun-digenoordeel van 14 februari 2018 (zie 2.3) immers van oordeel dat het aanbod in Tilburg te re-integreren niet passend is en de kantonrechter onderschrijft dit oordeel. De afdeling waar [verweerster] werkt is weliswaar van Schiedam naar Tilburg verhuisd, maar IPS blijkt niet in staat uit te leggen waarom [verweerster] nu naar Tilburg moest komen om te re-integreren en waarom zij dat niet kon doen tussen collega’s van in Schiedam achtergebleven afdelingen. Hierbij moet bedacht worden dat [verweerster] tien jaar voor IPS gewerkt heeft, regelmatig vanuit huis. [verweerster] kon met andere woorden zelfstandig werken.
4.4
IPS verwijt [verweerster] daarnaast dat zij de arbeidsverhouding heeft verstoord door de inhoud van een door [verweerster] verstuurde e-mail van 19 november 2017. Ook dit is een onterecht verwijt. In het midden kan blijven of deze e-mail, zoals [verweerster] aanvoert, nu per abuis naar [A.] van IPS is verstuurd of dat [verweerster] met het versturen daarvan, zoals IPS stelt, aanstuurde op verstoring van de arbeidsrelatie. Met haar stelling dat, als voorbeeld, het taalgebruik in de e-mail van IPS aan [verweerster] van 6 juni 2017 (productie 5 verweerschrift) ‘normaal’ was binnen IPS, ondergraaft IPS namelijk de eveneens door haar ingenomen stelling dat de e-mail van [verweerster] ‘lasterlijke aantijgingen’ bevat. Als IPS het immers normaal vindt tegen [verweerster] te zeggen ‘Jij bent gewoon verkoop en doet waar je voor betaald wordt en als je zo slim was als dat je doet voorkomen dat had je ook kunnen voorzien ( )’, moet IPS er niet van opkijken als [verweerster] [A.] er in haar e-mail bijvoorbeeld van beticht dat hij er ‘niet vies van [is] onjuiste informatie of handelingen te verrichten’.
4.5
[verweerster] heeft in beginsel recht op een transitievergoeding. Dit is anders als het ein-digen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerster]. Daarvan is echter zoals hiervoor overwogen geen sprake. [verweerster] stelt in haar verweerschrift dat de transitievergoeding € 16.465,00 bruto bedraagt en IPS betwist dit bedrag niet. Er wordt daarom, zoals [verweerster] vraagt, voor recht verklaart dat [verweerster] recht heeft op een transitievergoeding van het genoemde bedrag. [verweerster] heeft tijdens de mondelinge behandeling van de zaak weliswaar aangevoerd dat de transitievergoeding hoger moet zijn dan in haar verweerschrift is verzocht, maar zij onderbouwt de stelling dat bij IPS (althans bij de groep waarvan zij deel uitmaakt) meer dan 25 mensen werken niet. IPS stelt daartegenover dat er 24 mensen bij haar werken.
4.6
De billijke vergoeding waar [verweerster] om vraagt kan toegewezen worden als de ont-binding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nala-ten van IPS. Als voorbeelden van ernstig verwijtbaar handelen noemt de regering onder an-dere: het geval dat er door laakbaar gedrag van de werkgever een verstoorde arbeidsrelatie is ontstaan (bijvoorbeeld als gevolg van het niet willen ingaan op avances van zijn kant) en de rechter concludeert dat er geen andere optie is dan ontslag, en het geval dat de werkgever zijn re-integratie verplichtingen bij ziekte ernstig heeft veronachtzaamd. Met andere woorden: er moet de werkgever niet slechts ‘een’ verwijt gemaakt kunnen worden, maar een érnstig verwijt. Naar het oordeel van de kantonrechter valt het IPS ernstig te verwijten dat zij, ondanks het deskundigen oordeel van 14 februari 2018 van het UWV dat de re-integratie inspanningen van IPS (tot 12 januari 2018) niet voldoende waren, onder andere omdat de reistijd van Rotterdam naar Tilburg te belastend is, is blijven aandringen op re-integratie in Tilburg. Zoals in 4.3 overwogen heeft IPS niet kunnen uitleggen waarom [verweerster] desondanks per se in Tilburg moest re-integreren terwijl IPS daarentegen wel om reden dat [verweerster] niet wenste mee te werken aan re-integratie heeft verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst, zij het dat ter zitting is verzocht deze grond alsnog (slechts) als subsidiaire grond aan te merken.
4.7
[verweerster] heeft verzocht haar een billijke vergoeding toe te kennen van €20.000,00. Dit heeft zij onderbouwd door er op te wijzen dat nagelaten is een minder verstrekkende sanctie (als een loonstop) te hanteren in het geval IPS van mening was dat [verweerster] ten onrechte weigerde te re-integreren, dat nagelaten is een mediation traject op te starten terwijl het UWV dat wel geadviseerd heeft, de onder 4.6 genoemde omstandigheden en de leeftijd van [verweerster] (55 jaar) die het zoeken naar ander werk bemoeilijkt. Van de kant van IPS is over de hoogte van de vergoeding niets aangevoerd. De kantonrechter ziet aanleiding de billijke vergoeding op €10.000,00 vast te stellen, gelet op alle hierboven genoemde omstandigheden en gelet op het feit dat een transitievergoeding van ruim €16.000,00 wordt toegekend.
4.8
Aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst wordt een vergoeding verbonden (de transitievergoeding en de billijke vergoeding). IPS wordt daarom in de gelegenheid gesteld haar verzoek uiterlijk op 1 juli 2018 in te trekken. Als zij dit doet wordt IPS in de kosten van de procedure veroordeeld. Voor het geval IPS haar verzoek (niet tijdig) intrekt, bepaalt de kantonrechter dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter:
stelt IPS in de gelegenheid het verzoek in te trekken door middel van een uiterlijk op 1 juli 2018 door de rechtbank te ontvangen schriftelijke mededeling met gelijktijdige toezending van een kopie daarvan naar [verweerster];
veroordeelt IPS in het geval zij haar verzoek tijdig intrekt in de kosten van de procedure, tot aan deze uitspraak aan de kant van [verweerster] vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor haar gemachtigde;
en voor het geval het verzoek niet (tijdig) wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2018;
verklaart voor recht dat [verweerster] recht heeft op transitievergoeding van € 16.465,00 bruto alsmede op een billijke vergoeding van €10.000,00 bruto;
bepaalt dat ieder van de partijen de eigen kosten van deze procedure draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terecht-zitting.
686