ECLI:NL:RBROT:2018:4201

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
C/10/531918 / HA ZA 17-740
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis niet-ontvankelijk verklaard; juiste partij gedagvaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen een eerder verstekvonnis. De eiser in verzet, [gedaagde], had verzet aangetekend tegen een verstekvonnis van 10 september 2003, waarbij zijn tegenpartij, Finata Bank B.V., in het gelijk was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] de verkeerde partij had gedagvaard, aangezien de vordering op hem was overgedragen aan Hoist Portfolio Holding Ltd. Hoist heeft verweer gevoerd en gesteld dat [gedaagde] niet-ontvankelijk is in zijn verzet omdat hij te laat was met het indienen ervan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijn voor het instellen van verzet was aangevangen op het moment dat een akte van derdenbeslag aan [gedaagde] was betekend. Aangezien [gedaagde] niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken verzet heeft ingesteld, is hij niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het verstekvonnis van 10 september 2003 bekrachtigd en [gedaagde] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/531918 / HA ZA 17-740
Vonnis in verzet van 30 mei 2018
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
HOIST PORTFOLIO HOLDING LTD.,
gevestigd te Jersey (Kanaaleilanden),
kantoorhoudende te Amsterdam,
eiser,
gedaagde in het verzet,
advocaat mr. H. Post te Helmond,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiser in het verzet,
advocaat mr. C.C.J.L. Huurman te Rotterdam.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Hoist en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van Finata Bank N.V. van 25 juli 2003, met producties,
  • het verstekvonnis van 10 september 2003,
  • de verzetdagvaarding van 11 juli 2017, met producties,
  • de conclusie van antwoord in oppositie, met producties,
  • de brief van 22 november 2017, waarbij de comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 12 april 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Finata Bank B.V. (hierna: Finata) heeft op of omstreeks 3 november 1999 middels een onderhandse akte van geldlening een doorlopend krediet aan [gedaagde] verstrekt.
2.2.
Finata heeft bij inleidende dagvaarding – samengevat – gevorderd om, bij vonnis voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om aan Finata te betalen een bedrag van € 20.088,62, vermeerderd met de overeengekomen rentevergoeding, alsook vermeerderd met de kosten van het geding.
2.3.
Bij het verstekvonnis van 10 september 2003 (hierna: het verstekvonnis) zijn de vorderingen van Finata integraal toegewezen, met dien verstande dat de hoofdsom wordt vermeerderd met de overeengekomen rente mits niet meer dan het maximaal toegestane percentage krachtens de WCK, en is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van Finata tot de dag van de uitspraak begroot op totaal € 960,32.
2.4.
Hoist heeft als koper bij akte van 30 oktober 2013 de vordering op [gedaagde] uit hoofde van het vonnis van 10 september 2003 overgenomen van Finata.

3.Het geschil

3.1.
[gedaagde] vordert in het verzet – samengevat – om, bij vonnis, voor zover mogelijk volledig uitvoerbaar bij voorraad, het verstekvonnis van 10 september 2003 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de vordering af te wijzen. [gedaagde] stelt daartoe dat tijdig verzet tegen het verstekvonnis is aangetekend. Voorts voert [gedaagde] aan dat, los van het feit dat de vordering niet is onderbouwd, het een oud geschil betreft waardoor [gedaagde] zich niet deugdelijk kan verweren. Verder is de vordering verjaard en is er aanleiding om de hoofdsom te matigen op grond van de redelijkheid en billijkheid. Tot slot worden de buitengerechtelijke kosten betwist.
3.2.
Hoist voert verweer dat strekt tot afwijzing van de vorderingen. Hieraan ten grondslag legt Hoist het volgende. [gedaagde] heeft de verkeerde partij gedagvaard. Daarnaast is [gedaagde] te laat met zijn verzet, zodat hij niet ontvankelijk is in zijn verzet. Verder is [gedaagde] met de vordering bekend nu hij een betalingsregeling had getroffen en meermaals betalingen heeft verricht. Er wordt betwist dat sprake is van verjaring. De buitengerechtelijke kosten zijn niet gevorderd en maken geen onderdeel uit van de vordering van Hoist.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Juiste partij gedagvaard?

4.1.
Hoist stelt dat [gedaagde] door in plaats van Hoist Finata te dagvaarden, de verkeerde partij heeft gedagvaard zodat [gedaagde] niet ontvankelijk is zijn verzet. De overdracht van de vorderingen van Finata aan Hoist is meerdere malen aan [gedaagde] medegedeeld, laatstelijk in de brief van 13 juni 2017. Deze brief is door [gedaagde] zelf in het geding gebracht.
[gedaagde] stelt dat wel de juiste partij is gedagvaard nu tot aan de conclusie van antwoord in oppositie onduidelijk was dat Finata haar vorderingen had overgedragen aan Hoist. Daarnaast is Hoist verschenen en heeft verweer gevoerd, dus Hoist is niet in een rechtens te respecteren belang geschaad.
4.2.
De rechtbank passeert het verweer van Hoist. Hoist heeft niet gesteld (en dit is ook niet gebleken) dat, en in welke zin, zij door het dagvaarden van Finata is benadeeld of in haar verdediging is geschaad. Daarbij is Hoist in het geding verschenen en heeft zij verweer gevoerd.
Tijdig verzet?
4.3.
Hoist stelt dat [gedaagde] na het verstrijken van de verzettermijn verzet heeft ingesteld en daarom niet-ontvankelijk is in zijn verzet. [gedaagde] heeft gemotiveerd betwist dat het verzet te laat zou zijn ingediend.
4.4.
Hoist stelt dat op 7 februari 2011 door de toenmalige incassogemachtigde [gerechtsdeurwaarder] uit hoofde van het verstekvonnis ten laste van [gedaagde] executoriaal derdenbeslag is gelegd onder de besloten vennootschap Global Energy Services B.V. op het loon van [gedaagde] . Het proces-verbaal van dit derdenbeslag is op 11 februari 2011 in persoon aan [gedaagde] betekend. Dit betekent dat de verzettermijn in ieder geval op 12 februari 2011 is gaan lopen.
4.5.
[gedaagde] betwist dat hij niet ontvankelijk is in zijn verzet. Het verstekvonnis is niet in persoon aan hem betekend en heeft hem niet bereikt. Ook is er geen beslag gelegd waardoor de verzettermijn zou zijn aangevangen en is de akte ter zake het derdenbeslag niet in persoon aan hem betekend. Pas op 28 juni 2017 heeft (de advocaat van) [gedaagde] het verstekvonnis ontvangen, dus op die datum is de verzettermijn gaan lopen. Met het uitbrengen van de dagvaarding op 11 juli 2017 heeft [gedaagde] dus tijdig verzet ingesteld. Verder zou een niet-ontvankelijkverklaring in het verzet in strijd zijn met art. 6 EVRM en in strijd met de goede procesorde.
4.6.
Artikel 143 lid 1 Rv geeft een gedaagde (in dit geval [gedaagde] ) de mogelijkheid in verzet te komen tegen een bij verstek gewezen vonnis. Lid 2 van voornoemd artikel bepaalt – onder meer – dat de termijn waarbinnen in verzet kan worden gekomen vier weken bedraagt na betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde persoon. De betekening van het derdenbeslag is een ter uitvoering van het vonnis strekkende akte.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Niet betwist wordt door [gedaagde] dat de akte ter zake het derdenbeslag is betekend. Hoist stelt en [gedaagde] betwist dat de akte in persoon is betekend. Op de akte staat aangetekend ‘in persoon’. Weliswaar is dat met de hand op de akte bijgeschreven, echter dit maakt niet dat daaraan niet de betekenis kan worden toegekend dat de akte in persoon is betekend. Een verdere onderbouwing van zijn betwisting heeft [gedaagde] niet gegeven, zodat bij gebrek daaraan vaststaat dat de akte inzake het derdenbeslag in persoon is betekend. De termijn voor het instellen van het verzet is daarmee op 12 februari 2011 aangevangen. Het verzet is niet binnen vier weken na aanvang van deze datum ingesteld, zodat [gedaagde] niet ontvankelijk is in zijn verzet.
4.8.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat de regeling van de verzettermijn in strijd komt met de beginselen van hoor en wederhoor zoals neergelegd in art. 6 EVRM. De rechtbank passeert dit verweer. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat indien onverkorte toepassing van de art. 81, 83 en 84 Rv tot gevolg heeft dat het rechtsmiddel verzet in de kern wordt aangetast, onder omstandigheden sprake kan zijn van strijd met art. 6 EVRM. Volgens de Hoge Raad zal hiervan met name sprake zijn als een verstekvonnis in kracht van gewijsde is gegaan voordat de niet-verschenen gedaagde daadwerkelijk de mogelijkheid heeft gehad zijn standpunt omtrent de vordering naar voren te brengen (zie bijv. ECLI:NL:HR:2000:AA4936). Nu de termijn voor het instellen van het verzet is aangevangen op het moment dat de akte inzake het derdenbeslag in persoon is betekend, had [gedaagde] op dat moment nog 4 weken de mogelijkheid verzet in te stellen. Nu [gedaagde] dat heeft nagelaten is geen sprake van een schending van art. 6 EVRM. Ook het verweer dat het beroep op niet-ontvankelijkheid in strijd zou zijn met de goede procesorde, wordt gepasseerd. Het had op de weg van Hoist gelegen om dit verweer toe te lichten. Het enkel verwijzen naar een uitspraak van de Hoge Raad is daartoe onvoldoende.
4.9.
Het verstekvonnis zal op grond van het vorenstaande worden bekrachtigd. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de verzetprocedure worden veroordeeld. De kosten worden aan de zijde van Hoist begroot op € 579,00 (salaris advocaat 1 punt).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [gedaagde] niet-ontvankelijk in zijn verzet,
5.2.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 10 september 2003 onder zaaknummer/rolnummer 201608 / HA ZA 03-1985 gewezen verstekvonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de verzetprocedure, aan de zijde van Hoist tot op heden begroot op € 579,00,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 30 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.3008/2872