ECLI:NL:RBROT:2018:3719

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
8 mei 2018
Zaaknummer
C/10/548234 / KG ZA 18-360
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wedertewerkstelling van werknemers na schorsing in kort geding

In deze zaak vorderen drie eisers, werkzaam bij een besloten vennootschap, wedertewerkstelling na een schorsing door hun werkgever. De eisers stellen dat de schorsing onterecht is opgelegd, omdat de werkgever onvoldoende gronden heeft aangedragen voor deze maatregel. De werkgever, een vennootschap die zich bezighoudt met de productie van laboratoriumapparatuur, heeft de eisers geschorst na een intern onderzoek naar vermeende financiële misstanden en overschrijdingen van budgetten. De eisers betwisten de verwijten en stellen dat zij binnen de geldende regels hebben gehandeld. De voorzieningenrechter oordeelt dat de werkgever niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de schorsing gerechtvaardigd was. De rechter concludeert dat de eisers recht hebben op wedertewerkstelling en toegang tot hun werkzaamheden, en legt de werkgever op om hen binnen drie werkdagen na betekening van het vonnis toegang te verlenen. Tevens wordt de werkgever veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/548234 / KG ZA 18-360
Vonnis in kort geding van 8 mei 2018
in de zaak van

1.[naam eiser 1] ,

wonende te Fijnaart,
2.
[naam eiser 2],
wonende te Halsteren,
3.
[naam eiser 3],
wonende te Maassluis,
eisers,
advocaat mr. M.W. Renzen te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam gedaagde],
gevestigd te Delft, kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.P.M. Boulet te Amsterdam.
Eisers zullen hierna worden aangeduid als [naam eiser 1] , [naam eiser 2] en [naam eiser 3] . Gedaagde zal hierna [naam gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 april 2018, met producties;
  • de akte van eisers, met (aanvullende) producties;
  • de producties van [naam gedaagde] ;
  • de aanvullende producties van [naam gedaagde] , bestaande uit de 22 en 30 producties die [naam gedaagde] ook bij de verzoeken tot ontbinding van arbeidsovereenkomsten van [naam eiser 2] en [naam eiser 3] heeft gevoegd;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 26 april 2018;
  • de pleitnota van eisers;
  • de pleitnota van [naam gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[naam gedaagde] houdt zich bezig met onder meer het ontwerp en de productie van chromatografische analysatoren (laboratoriumapparatuur) voor de koolstof verwerkende industrie, waaronder de olie-industrie. [naam gedaagde] maakt onderdeel uit van de Amerikaanse groep [naam bedrijf 1] . Van die groep is ook onderdeel [naam bedrijf 2] , een in Houston (Verenigde Staten) gevestigde zustervennootschap van [naam gedaagde] . CEO (in de stukken ook wel aangeduid als ‘President’) van [naam bedrijf 2] is de heer [naam 1] .
2.2.
Tussen [naam gedaagde] en eisers bestaan de volgende arbeidsovereenkomsten:
 [naam eiser 1] is met ingang van 1 september 2016 in dienst getreden van [naam gedaagde] in de functie van business unit director tegen een brutosalaris van thans € 211.000,-- per jaar, inclusief vakantiegeld, maar exclusief bonussen;
 [naam eiser 2] is met ingang van 11 maart 2017 in dienst getreden van [naam gedaagde] en vervult thans de functie van senior controller. Zijn huidige brutosalaris bedraagt € 142.560,-- per jaar, inclusief vakantiegeld maar exclusief bonussen;
 [naam eiser 3] is met ingang van 1 mei 1998 in dienst getreden van [naam gedaagde] en vervult thans de functie van director of operations (and engineering). Zijn huidige brutosalaris bedraagt € 118.000,-- per jaar, inclusief vakantiegeld, maar exclusief bonussen.
2.3.
[naam eiser 1] is in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuurder van [naam gedaagde] . Naast [naam eiser 1] is ook [naam bedrijf 3] , aandeelhoudster van [naam gedaagde] , als bestuurder ingeschreven. Van [naam bedrijf 3] is [naam bedrijf 1] (middellijk) de enige aandeelhouder.
2.4.
Eisers maken deel uit van het managementteam van [naam gedaagde] , waarvan [naam eiser 1] de hoogst leidinggevende is. In de arbeidsovereenkomst met [naam eiser 1] is bepaald dat zij verantwoording moet afleggen aan [naam 1] .
2.5.
Binnen [naam gedaagde] wordt gewerkt met een document Quality Manual [naam bedrijf 3] Analytical Controls BV Rotterdam, waarvan onderdeel uitmaakt een document met als titel [naam bedrijf 2] Autorization Levels (hierna: AL). Het AL bevat een bevoegdhedenmatrix waarin voor zover hier van belang opgenomen dat [naam eiser 3] bevoegd is om financiële verplichtingen (zoals inkooporders) aan te gaan tot een bedrag van $ 10.000,- en dat boven dat bedrag één of meer extra handtekeningen vereist zijn.
2.6.
Binnen [naam gedaagde] wordt voorts gewerkt met een ERP-systeem, waarin onder meer inkooporders en facturen worden ingevoerd.
2.7.
Tweejaarlijks vindt vanuit [naam bedrijf 1] een audit plaats, waarbij de volledige onderneming van [naam gedaagde] wordt doorgelicht, waarbij onder meer de naleving van de interne regels aan de orde is. Daarnaast vinden ook externe audits plaats. De laatste in- en externe audits waren in 2017.
2.8.
Daarnaast wordt binnen [naam gedaagde] gewerkt met een document getiteld Product Development Proces (hierna: PDP), met daarin een protocol dat doorlopen dient te worden bij de ontwikkeling van nieuwe producten. In dit protocol worden verschillende fases (ook wel stages of gates genoemd) onderscheiden, met per fase verschillende bevoegdheden, waarbij elke fase dient te worden goedgekeurd voordat een volgende fase kan worden aangevangen. Voor zover hier van belang, worden in het PDP onder meer onderscheid gemaakt tussen Fase 3 (een ontwikkelfase), Fase 4 (een testfase, waarin het design aan de hand van bèta-units (prototypes) gevalideerd wordt) en Fase 5 (waarin voor de eindgebruiker bestemde producten worden aangekocht).
2.9.
Nadat daarover binnen [naam bedrijf 1] sinds 2013 is gesproken, is [naam gedaagde] op of omstreeks 21 februari 2017 van start gegaan met het project door partijen aangeduid als [naam project] (hierna: het Project). Met het Project wordt beoogd een verbeterde vervanger op de markt te brengen van een laboratoriumapparaat (een chromatographic analyzer), dat reeds door [naam bedrijf 1] op de markt wordt gebracht. [naam bedrijf 1] heeft voor dit project in januari 2016 een bedrag van 1.1 miljoen dollar begroot, hetgeen later is verhoogd tot 2.2 miljoen dollar. De looptijd van het Project is bepaald op 18 maanden gerekend vanaf de start tot de eerste klantverkoop.
2.10.
Binnen [naam gedaagde] wordt het Project geleid door [naam eiser 3] . [naam eiser 2] is belast met het financiële toezicht en [naam eiser 1] is eindverantwoordelijke. De beoogde productie van de apparaten geschiedt deels door [naam bedrijf 4] , een vaste handelspartner van [naam gedaagde] .
2.11.
Nadat eerder goedkeuring was verleend voor Fases 1 en 2, is op 23 november 2017 goedkeuring verleend voor (de afsluiting van) Fase 3 alsmede voor de aanschaf van extra bèta-units in Fase 4.
2.12.
Tussen juni en augustus 2017 heeft [naam eiser 3] met de heer [naam 2] , Global Controller binnen [naam bedrijf 2] gecorrespondeerd over de autorisatie van bepaalde betalingen.
2.13.
In maart 2018 heeft [naam eiser 3] gesproken met [naam bedrijf 4] over een opdracht voor de productie van 150 machines (productie-eenheden). Bij e-mail van 14 maart 2018 heeft [naam bedrijf 4] aan [naam eiser 3] geschreven dat zij de opdracht tot levering van 150 ElemeNtS systemen in een overeenkomst gaat gieten.
2.14.
Op 19 februari 2018 is er een vergadering geweest, waarbij onder meer [naam eiser 1] en [naam 1] aanwezig waren. Tijdens deze vergadering is de begroting van [naam gedaagde] voor het eerste kwartaal van 2018 goedgekeurd.
2.15.
Tijdens een vergadering gehouden op 20 februari 2018 heeft [naam 1] voorgesteld om de kosten voor de 10 bèta-units niet te boeken als ontwikkelkosten.
2.16.
Op 26 maart 2018 hebben twee medewerkers van [naam bedrijf 2] (mevrouw [naam 3] en [naam 4] een bezoek gebracht aan [naam gedaagde] . Zij hebben vervolgens gedurende drie dagen gesprekken gevoerd met medewerkers van [naam gedaagde] , onder wie eisers.
2.17.
Op 28 maart 2018 hebben [naam 3] en [naam 4] aan eisers te kennen gegeven dat zij met behoud van salaris werden geschorst en dat zij onder inlevering van hun laptops en toegangspassen het pand dienden te verlaten.
2.18.
Op 5 april 2018 hebben partijen een bespreking gehad in het bijzijn van hun advocaten.
2.19.
Bij brief van 9 april 2018 hebben eisers [naam gedaagde] gesommeerd hen toegang te verlenen tot hun werkzaamheden.
2.20.
Bij brieven van 13 april 2018 hebben [naam 1] (namens [naam bedrijf 2] ) en de heer [naam 5] , bestuurder van [naam bedrijf 3] , aan eisers een toelichting gegeven op de uitkomsten van het interne onderzoek en de handhaving van de schorsing. In deze brieven schrijven zij onder meer dat er bewijs is dat eisers verwijtbaar in strijd met de geldende regels en afspraken hebben gehandeld en dat zij zullen worden ontslagen.
2.21.
[naam gedaagde] heeft eisers aangeboden hen op 22 april 2018 een persoonlijke toelichting te verschaffen op hun schorsing. Eisers hebben hiervan geen gebruik gemaakt.
2.22.
Bij aandeelhoudersbesluit van 23 april 2018 heeft de aandeelhoudster van [naam gedaagde] besloten [naam eiser 1] als statutair bestuurder te ontslaan. Bij brief van 23 april 2018 heeft [naam gedaagde] dit besluit aan [naam eiser 1] meegedeeld en haar aangezegd dat haar arbeidsovereenkomst eindigt per 1 juni 2018.
2.23.
Op 25 april 2018 heeft [naam gedaagde] ontbindingsverzoeken voor [naam eiser 2] en [naam eiser 3] ingediend bij kantonrechter. De stand van zaken in deze procedures is de voorzieningenrechter niet bekend.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – [naam gedaagde] te veroordelen hen onvoorwaardelijk en volledig tot hun eigen werkzaamheden toegang te geven en om in dat kader alle relevante systemen waartoe eisers in de normale uitoefening van hun werkzaamheden toegang toe hadden voor hen open te stellen, zulks op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [naam gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering leggen eisers het volgende ten grondslag.
[naam gedaagde] heeft eisers zonder opgave van redenen geschorst. De nadere toelichting levert geen voldoende zwaarwegende grond op voor de opgelegde schorsing, laat staan het aangezegde ontslag. Eisers hebben gehandeld binnen de hen bekende regels en conform het ERP-systeem en dat was niet anders dan dat gedurende de afgelopen zes jaar binnen [naam gedaagde] gebruikelijk was en steeds door middel van interne en externe audits is goedgekeurd. Het Project verloopt geheel volgens de vooraf door [naam bedrijf 1] gemaakte planning (Roadmap) en afwijkingen en verschuivingen in het budget zijn steeds met goedkeuring van [naam 1] gebeurd. Mede gelet op de kleine markt waarbinnen [naam gedaagde] opereert, heeft de aan eises opgelegde schorsing een diffamerende werking. Het belang van eisers om hun werkzaamheden zo snel mogelijk te hervatten is dan ook evident. Daarnaast hebben eisers er belang bij dat zij weer toegang krijgen tot alle voor hun functie relevante systemen, waarin zich ook voor dit geschil relevante bewijsstukken bevinden.
3.3.
[naam gedaagde] voert – kort weergegeven – de volgende verweren.
[naam gedaagde] heeft voldoende gronden om eisers niet meer tot het werk toe te laten. Deze zelfde gronden hebben ook geleid tot de ontbindingsverzoeken ten aanzien van [naam eiser 2] en [naam eiser 3] en het ontslag van [naam eiser 1] per 1 juni 2018. In verband met budgetoverschrijdingen (met meer dan een miljoen euro) binnen het Project en de verzoeken van [naam eiser 1] om extra budget, heeft [naam bedrijf 2] een intern onderzoek ingesteld. Daaruit is gebleken dat eisers bewust en structureel in strijd met de binnen de organisatie geldende regels hebben gehandeld, hetgeen potentieel grote schade aan de organisatie kan toebrengen. Zo hebben eisers toegelaten dat [naam gedaagde] al voorafgaand aan de goedkeuring van Fase 4 een verplichting is aangegaan met betrekking tot de aankoop van 150 eenheden voor een bedrag van € 1.9 miljoen. Daarnaast zijn facturen ontvangen en ingeboekt voorafgaand aan de goedkeuring van de bijbehorende inkooporder en zijn uitgaven opgeknipt om de bevoegdheidsregels te omzeilen. De schorsing van eisers is mede ingegeven door het gebrek aan medewerking en transparantie van hun kant. Eisers hebben de verantwoordelijkheid voor een goede bedrijfsvoering binnen de Nederlandse tak van het concern. Zij hebben dit vertrouwen beschaamd en [naam gedaagde] heeft geen enkel vertrouwen meer in hen, zodat een onwerkbare situatie is ontstaan. Wedertewerkstelling in afwachting van het ontslag, dan wel de uitspraak op het ontbindingsverzoek leidt tot onrust op de werkvloer, zodat ook op grond van een belangenafweging de vordering van eisers moet worden afgewezen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is in geschil of eisers dienen te worden toegelaten tot de met [naam gedaagde] overeengekomen werkzaamheden.
4.2.
[naam eiser 1] heeft zich in de dagvaarding op het standpunt gesteld dat zij statutair bestuurder is van [naam gedaagde] , zoals dit ook staat vermeld in het Handelsregister. Later in de procedure – zowel in de akte als tijdens de zitting – heeft zij gesteld dat zij slechts titulair bestuurder is en dat er aan haar inschrijving als bestuurder geen (impliciet) aandeelhoudersbesluit ten grondslag ligt. [naam gedaagde] heeft op dit punt geen verweer gevoerd. Ter zitting heeft [naam gedaagde] de standpuntverandering van [naam eiser 1] opvallend genoemd en overigens slechts opgemerkt dat haar bestuurderschap in deze procedure niet ter discussie staat. Gelet hierop en nu niet aannemelijk is geworden dat er een benoemingsbesluit is, zal de voorzieningenrechter tot uitgangspunt nemen dat [naam eiser 1] een gewone werknemer is en dat het aandeelhoudersbesluit en daarmee het aangezegde ontslag geen werking heeft. Het aan [naam eiser 1] aangezegde ontslag zal daarom niet in de beoordeling worden betrokken.
4.3.
De toewijsbaarheid van een vordering van een werknemer om in de gelegenheid te worden gesteld de overeenkomst arbeid of andere passende arbeid te verrichten, moet beoordeeld worden aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, die verwijst naar wat een goed werkgever behoort te doen en na te laten. Deze maatstaf brengt in het algemeen gesproken mee dat de toewijsbaarheid van een vordering tot wedertewerkstelling afhangt van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval (vgl. HR 12 mei 1989, ECLI:NL:PHR:1989:AC2497). Daarbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat van een goed werkgever gevergd mag worden dat hij de werknemer tegen diens wil slechts de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten, wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft en die grond voldoende zwaar dient te wegen, gelet op het in beginsel zwaarwegend te achten belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten (vgl. onder meer Hof Arnhem-Leeuwarden 21 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2420).
4.4.
In deze procedure ligt het op de weg van [naam gedaagde] als werkgever om aannemelijk te maken dat schorsing terecht is gegeven. De beoordeling zal worden beperkt tot de ter zitting besproken verwijten, te weten (a) overschrijding van het budget, handelen in strijd met (b) het PDP, (c) AL, (d) de Accounting policies, (e) onzorgvuldig contracteren en (f) gebrek aan transparantie. Voor zover [naam gedaagde] in zeer algemene zin (‘voor een uitgebreide toelichting’) heeft verwezen naar de inhoud van de ontbindingsverzoeken en/of de daarbij horende producties, die daags voor de zitting bij eisers en bij de rechtbank zijn binnengekomen, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij.
A. Overschrijding budget vooraf ingeschatte kosten
4.5.
[naam gedaagde] verwijt aan eisers dat met het Project de vooraf geraamde kosten met ruim een miljoen euro is overschreden. Eisers hebben deze overschrijding gedeeltelijk betwist. Zij hebben daartoe gesteld dat in een ontwikkeltraject altijd onverwachte kosten zijn en dat een deel van de gestelde overschrijding kosten betreft die, met medeweten van [naam bedrijf 2] , naar voren zijn gehaald en dat [naam bedrijf 2] de gemaakte kwartaalbegrotingen ook steeds heeft goedgekeurd. Volgens eisers heeft [naam gedaagde] voorts geen rekening gehouden met de te verwachten inkomsten, bijvoorbeeld uit de verkoop van (de extra) bèta-units en uit (reeds aangevraagde) subsidie. Ook zou [naam gedaagde] ten onrechte ook kosten van andere projecten hebben meegeteld, aldus eisers.
Hoewel dit vervolgens wel op haar weg lag, heeft [naam gedaagde] de gestelde overschrijding niet gecorrigeerd en ook heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat ook rekening houdend met de verweren van eisers nog sprake was van een substantiële overschrijding ten aanzien waarvan eisers verwijtbaar hebben gehandeld. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat de budgetoverschrijding op zichzelf ook niet aan de schorsing ten grondslag is gelegd, maar dat dit voor [naam gedaagde] een reden is geweest om een intern onderzoek te starten.
B. handelen in strijd met het PDP
4.6.
[naam gedaagde] verwijt eisers dat zij voorafgaand aan de goedkeuring van Fase 4 van het PDP (zie 2.8) met [naam bedrijf 4] een verplichting zijn aangegaan met betrekking tot de aankoop van 150 eenheden voor een bedrag van € 1.9 miljoen. Volgens [naam gedaagde] had deze verbintenis pas in Fase 5 mogen worden aangegaan, omdat product thans nog in de ontwikkelfase is en eventuele latere wijzigingen aan het ontwerp hoge kosten met zich meebrengen. Hiertegenover hebben eisers gesteld dat zij, gelet op de positieve kritieken op de bèta-units, verbeterde meetresultaten van de detectielimieten, de lange levertijden voor bepaalde onderdelen en de geprognosticeerde verkoop, met [naam bedrijf 4] hebben gesproken over de essentialia van een raamovereenkomst, waarbij in de toekomst, na bestelling van een klant, eenheden zouden worden afgenomen. Ter zitting hebben eisers verklaard dat de volgorde van het PDP binnen [naam gedaagde] in de praktijk ook niet gehandhaafd werd en dat dit al jaren zo zonder commentaar werd gedaan. Voorts heeft [naam eiser 1] verklaard dat het vooruitlopen op Fase 5 met [naam 1] is besproken tijdens de vergadering van 20 februari 2018.
4.7.
Met hun verweer hebben eisers erkend dat zij voorafgaand aan de goedkeuring van Fase 4 een financiële verplichting zijn aangegaan met het oog op de verkoop van de productie-eenheden. Daarmee hebben zij gehandeld in strijd met het PDP en de stelling van [naam eiser 1] dat dit op 20 februari 2018 met [naam 1] is besproken, wordt niet door de stukken ondersteund. [naam gedaagde] heeft evenwel onweersproken gelaten dat ook bij andere projecten de PDP niet altijd strikt werd gevolgd en dat dit nooit tot commentaar heeft geleid, ook niet bij de audits. Voorts heeft [naam gedaagde] ook niet betwist dat de verkoop van de 150 productie-eenheden geen problemen zal opleveren, zodat de (theoretische) vrees voor excessieve voorraden en verliezen ongegrond lijkt. Al met al heeft [naam gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat onder deze omstandigheden het overtreden van het PDP dermate
zwaarwegend is dat daaraan de consequentie van schorsing en ontslag moet worden verbonden.
C. handelen in strijd met het AL
4.8.
[naam gedaagde] verwijt aan [naam eiser 3] dat hij uitgaven heeft gedaan die volgens het AL zijn limiet van € 10.000,- te boven gaan. Daarnaast verwijt [naam gedaagde] aan eisers tezamen dat zij opzettelijk uitgaven hebben gesplitst om onder bepaalde drempels te blijven, waardoor regels over controle en goedkeuring werden genegeerd. Eisers hebben hiertegenover gesteld dat de alle bevoegdheden waren verdisconteerd in het door [naam bedrijf 1] gecontroleerde ERP-systeem en dat dit binnen dit systeem overschrijding de limieten niet mogelijk was. Volgens eisers bestond er toestemming voor het geheel van de gedane uitgaven, zodat –in ieder geval in hun visie – toestemming voor de losse delen daaruit volgde. Eisers hebben voorts betwist dat zij opzettelijk uitgaven hebben gesplitst. Hierbij hebben zij erop gewezen dat sommige uitgaven die per week werden geautoriseerd vervolgens op maandbasis werden gefactureerd. Volgens eisers bestond er bovendien onduidelijkheid over de positie van [naam eiser 1] in de autorisatiematrix en is deze onduidelijkheid, ondanks verzoeken daartoe, nooit opgehelderd. Tot slot hebben eisers gesteld dat uitgaven waar een klantorder tegenover staat ook niet door [naam 1] hoeven te worden goedgekeurd.
4.9.
Tegenover dit verweer heeft [naam gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt welke uitgaven [naam eiser 3] niet had mogen doen en waarom de betreffende uitgaven een grond voor schorsing opleveren. De door partijen geciteerde e-mailwisseling met [naam 2] (zie 2.12) biedt daarover ook geen uitsluitsel, aangezien daaruit niet blijkt of hetgeen daar besproken werd van toepassing is op de hier beschreven situatie. De stelling dat [naam eiser 3] of de andere eisers opzettelijk uitgaven hebben gesplitst, of dit hebben toegelaten, is niet voorzien van enige onderbouwing. Naar voorlopig oordeel is dit verwijt dan ook onvoldoende om de opgelegde schorsing te rechtvaardigen.
d. Accounting policies
4.10.
[naam gedaagde] verwijt aan eisers dat zij hebben toegelaten dat ten behoeve van het Project in strijd met de interne regels in het ERP-systeem facturen zijn ingeboekt voorafgaand aan het inboeken van de bijbehorende inkooporders. Volgens [naam gedaagde] kon daardoor geen zorgvuldige controle op de facturen worden uitgeoefend en zijn mede daardoor de kosten van het Project zo opgelopen. Hiertegenover hebben eisers aangevoerd dat [naam eiser 3] niet anders heeft gehandeld dan in andere jaren en bij andere projecten en dat dit – in ieder geval deels – betrekking had op (pro forma) facturen die nog niet verschuldigd waren. Eisers hebben herhaald dat zij binnen de bevoegdheden zijn van het ERP-systeem zijn gebleven en dat zij goedkeuring hadden voor het geheel van de gedane uitgaven.
4.11.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de duidelijkheid van de geregistreerde facturen te wensen overlaat. Zonder nadere toelichting – die [naam gedaagde] niet heeft gegeven – acht de voorzieningenrechter het evenwel onvoldoende aannemelijk dat het hier concrete uitgaven betreft die onbevoegd zijn gedaan en/of dat deze (vorm van) registratie heeft geleid tot overschrijding van het budget. Niet valt in te zien waarom dit verwijt de opgelegde schorsing rechtvaardigt.
e.
onzorgvuldige contracten?
4.12.
[naam gedaagde] verwijt aan eisers dat zij hebben toegelaten dat [naam gedaagde] in contracten met [naam bedrijf 4] onzorgvuldige voorwaarden zijn opgenomen, met name op het gebied van intellectuele eigendomsrechten en garanties. Zo zouden eisers hebben toegestaan dat [naam bedrijf 4] intellectuele eigendomsrechten van [naam gedaagde] naar eigen goeddunken mocht gebruiken. Volgens [naam gedaagde] hadden eisers de overeenkomsten voor goedkeuring moeten voorleggen aan [naam bedrijf 2] . Eisers hebben hiertegen verweer gevoerd en gesteld dat zij nog nooit een overeenkomst ter goedkeuring hebben voorgelegd en dat de aangevallen overeenkomst(en) overeenkomsten betreffen die eerder in een audit door [naam bedrijf 1] zijn beoordeeld. Daarbij hebben zij gesteld dat met [naam bedrijf 4] een NDA is overeengekomen en daarnaast een aangepaste garantietermijn.
4.13.
Tegenover het verweer van eisers heeft [naam gedaagde] onvoldoende concreet gemaakt op welke contracten haar bezwaren betrekking hebben en waarom deze bezwaren nu tot schorsing van eisers zouden moeten leiden.
f. transparantie
4.14.
[naam gedaagde] heeft gesteld dat eisers bij het interne onderzoek onvoldoende medewerking hebben verleend en dat zij zich niet transparant hebben opgesteld omdat zij informatie hebben achtergehouden, met name voor wat betreft de overeenkomst met [naam bedrijf 4] met betrekking tot de 150 productie-eenheden. [naam gedaagde] stelt dat zij haar informatie op dit punt van [naam bedrijf 4] heeft moeten verkrijgen. Eisers hebben hiertegenover gesteld dat zij onvoldoende de gelegenheid hebben gekregen om hun zegje te doen en dat de overeenkomst met [naam bedrijf 4] pas na het ingaan van hun schorsing is binnengekomen.
4.15.
Hoewel aan [naam gedaagde] moet worden toegegeven dat eisers pas ter zitting hebben erkend dat met [naam bedrijf 4] een bindende verplichting is aangegaan, valt mede gelet op de in 2.13 vermelde e-mail van [naam bedrijf 4] niet uit te sluiten dat de overeenkomst met [naam bedrijf 4] pas na het ingaan van de schorsing van eisers is binnengekomen. Het tegendeel is in ieder geval niet aannemelijk geworden. Aangezien onduidelijk is welke vragen de interne onderzoekers aan eisers hebben gesteld en wat eisers daarop hebben geantwoord, kan niet worden vastgesteld dat eisers onvoldoende medewerking hebben verleend en dat dit een grond voor (handhaving van de) schorsing oplevert.
Tussenconclusie
4.16.
Op grond van het voorgaande heeft [naam gedaagde] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat sprake is van verwijtbaar handelen door eisers, laat staan dat dit grootschalig, bewust en opzettelijk is. Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat [naam gedaagde] weliswaar een groot aantal producties heeft overgelegd maar dat een rapportage van de onderzoekers met betrekking tot hun bevindingen ontbreekt. Voorts heeft [naam gedaagde] tegenover de gemotiveerde betwistingen van eisers, steeds volstaan met een (herhaalde) verwijzing naar interne regels, waarvan onduidelijk is op welke manier deze in de praktijk werden gehandhaafd. Gelet op de verklaringen van met name [naam eiser 3] , valt niet uit te sluiten dat eisers niet anders hebben gewerkt dan tot dan toe gebruikelijk is, zonder dat zij er door [naam gedaagde] , [naam bedrijf 2] en/of [naam bedrijf 1] op zijn gewezen dat dit anders moest. Dit klemt temeer, aangezien [naam gedaagde] onderworpen is aan in- en externe audits, waarbij naar eisers onweersproken hebben gesteld onder meer aankoopprocessen, interne bevoegdheden en transparantie werden getoetst. Niet valt niet in te zien waarom [naam gedaagde] als werkgever in het concrete geval niet kon volstaan met een minder zware maatregel dan schorsing, bijvoorbeeld met een waarschuwing of extra controle. Uit de verklaring van eisers dat het Project binnen de planning van de Roadmap verliep en de verklaring van [naam gedaagde] dat het Project inmiddels goed verloopt, is af te leiden dat het handelen van eisers niet tot schade aan het Project heeft geleid. Ter zitting heeft [naam 1] verklaard dat de reden om eisers te schorsen met name werd ingegeven door het gebrek aan eerlijkheid en transparantie van de zijde van eisers in combinatie met zorgen over fraude. Desgevraagd heeft [naam 1] verklaard dat van fraude (vooralsnog) niet is gebleken.
4.17.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [naam gedaagde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gemaakte verwijten, ook niet in onderlinge samenhang bezien, voldoende grond tot oplegging en handhaving van de schorsing opleveren. Gelet hierop hebben eisers recht op wedertewerkstelling en toegang tot systemen. De vordering van eisers wordt daarom op de hierna te vermelden wijze toewijsbaar geacht. De wedertewerkstelling zal worden gelast op een iets langere termijn dan gevorderd, zodat partijen nog de gelegenheid hebben zich te beraden over de consequenties van dit vonnis. Dat wedertewerkstelling onoverkomelijke onrust teweeg zal brengen, acht de voorzieningenrechter onvoldoende aannemelijk. Van partijen mag verwacht worden dat zij zich over en weer professioneel opstellen.
4.18.
Oplegging van een dwangsom is passend en geboden. De gevorderde dwangsom zal per werknemer worden opgelegd en deze zal worden gematigd en gemaximeerd.
4.19.
[naam gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van eisers worden begroot op:
- dagvaarding € 85,79
- griffierecht 286,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.356,79

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
beveelt [naam gedaagde] om eisers binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis onvoorwaardelijk en volledig tot hun eigen werkzaamheden toegang te verlenen en om in dat kader alle relevante systemen waartoe eisers in de normale uitoefening van hun werkzaamheden toegang hadden voor hen open te stellen, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per werknemer per dag dat het bevel met betrekking tot de betreffende werknemer(s) wordt geschonden, met een maximum van € 200.000,- per werknemer;
5.2.
veroordeelt [naam gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van eisers tot op heden begroot op € 1.356,79;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.
3077/676