ECLI:NL:GHARL:2017:2420

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 maart 2017
Publicatiedatum
22 maart 2017
Zaaknummer
200.205.552/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van apotheker in kort geding wegens ontslag en non-actiefstelling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, ging het om een kort geding dat was aangespannen door [geïntimeerde], een apotheker die werkzaam was bij Fagron Nederland B.V. en Pharma Assist B.V. De apotheker was op non-actief gesteld in afwachting van zijn ontslag, dat door het bedrijf was aangekondigd vanwege bezuinigingen en organisatorische veranderingen. In eerste aanleg had de kantonrechter geoordeeld dat de apotheker ten onrechte op non-actief was gesteld en had hij de vorderingen van de apotheker toegewezen, inclusief een dwangsom voor het geval het bedrijf niet zou voldoen aan de uitspraak. Het hof oordeelde dat de werkgever, Fagron, niet voldoende zwaarwegende redenen had aangetoond voor de non-actiefstelling van de apotheker. Het hof benadrukte dat een goed werkgever de werknemer tegen diens wil slechts de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten wanneer er een voldoende zwaarwegend belang is. Het hof concludeerde dat de vrees van Fagron dat de apotheker werkzaamheden onder zijn niveau zou verrichten, niet van voldoende gewicht was om de non-actiefstelling te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Fagron en Pharma Assist in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.205.552/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5374696 / VV EXPL 16-92)
arrest in kort geding van 21 maart 2017
in de zaak van

1.Fagron Nederland B.V.,

gevestigd te [A] ,
2.
Pharma Assist B.V.,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna afzonderlijk:
Fagronen
Pharma Assist,
advocaat: mr. E.L.J. Bruynickx, kantoorhoudend te Berkenwoude,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [B] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. E.W. Kingma, kantoorhoudend te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis in kort geding van 27 oktober 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de kantonrechter).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 november 2016 met grieven en producties, hersteld bij exploot van 1 december 2016;
- de memorie van antwoord met producties.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde] het procesdossier overgelegd en heeft het hof op dat procesdossier arrest bepaald.
2.3
Fagron en Pharma Assist zijn niet in de gelegenheid gesteld te reageren op de producties die door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord zijn overgelegd, zodat het hof op die producties geen acht heeft geslagen. Gelet op de uitkomst van dit geding is [geïntimeerde] daardoor niet in zijn belangen geschaad.
2.4
Fagron en Pharma Assist vorderen in hoger beroep het vonnis van de kantonrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af te wijzen met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten in beide instanties.

3.De feiten

3.1
Tegen de door de kantonrechter vastgestelde feiten onder 2.1 t/m 2.8 van het vonnis, waarvan beroep, is geen grief gericht. Samen met wat in hoger beroep tussen partijen is komen vast te staan, mede gelet op de inhoud van de overgelegde en niet betwiste stukken, komen de feiten op het volgende neer.
3.2
Fagron is een onderneming die zich bezig houdt met de productie, optimalisatie en innovatie van farmaceutische bereidingen (zogenaamde magistrale bereidingen) door onder meer gespecialiseerde bereidingsapotheken. Pharma Assist is een dochtervennootschap van Fagron en houdt zich bezig met farmaceutische dienstverlening. Zij oefent in dat kader onder meer een grootschalige apothekerspraktijk uit in [D] .
3.3
[geïntimeerde] , geboren [in] 1979, is [in] 2011 bij Fagron in dienst getreden. Bij aanvang van zijn dienstverband was hij werkzaam in de functie van Head of Clinical Healthcare Europe tegen een salaris van € 200.000,- bruto per jaar, inclusief 8% vakantietoeslag en exclusief bonussen. In de functie van Head of Clinical Healthcare Europe was [geïntimeerde] verantwoordelijk voor de ontwikkeling in de Europese markt van magistrale bereidingen ten behoeve van ziekenhuizen. Hij rapporteerde in deze functie aan de General Manager [C] (hierna: [C] ).
3.4
Vanwege een nieuw functiehuis wijzigde de functienaam van [geïntimeerde] in december 2013 in Global Business Development Manager. Zijn feitelijke werkzaamheden veranderden op dat moment niet.
3.5
Vanaf 1 mei 2014 is [geïntimeerde] onder meer verantwoordelijk geworden voor het opzetten van een antibioticaproductieunit en een steriele productie unit in [D] . In een interne e-mail van 1 mei 2014 heeft de toenmalige CEO [E] de taken van [geïntimeerde] als volgt omschreven:

It has been decided that [geïntimeerde] , the coming 5 years, will be responsible for:
  • the creation of a new antibiotic compounding unit in the Netherlands and after completion will lead the antibiotic compounding unit as General Manager and will report to the CEO [E]
  • The creation of a new sterile compounding unit in the Netherlands and after completion will lead the sterile compounding unit as General Manager and will report to the CEO [E]
  • Co-managing for Pharma Assist together with [F] as Plant Manager and will report to [C]
  • Integration of Scheldezoom organization and Pharma Assist within the Fagron NL organization and will report to [C] .
Next to that [geïntimeerde] can be consulted for other building plans for Fagron Compounding units throughout Europe.
3.6
Vanaf oktober 2015 werkte [geïntimeerde] tevens als gevestigd apotheker voor Pharma Assist.
3.7
Op 20 juli 2016 heeft [C] [geïntimeerde] te kennen gegeven dat Fagron afscheid van hem wil nemen en heeft hem een concept-vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst aangeboden. In deze concept-vaststellingsovereenkomst is aangegeven dat de unieke functie van Global Business Development Manager vanwege organisatorische veranderingen is komen te vervallen. Bij brief van 29 juli 2016 heeft [geïntimeerde] Fagron om een nadere toelichting gevraagd. [geïntimeerde] heeft de concept-vaststellingsovereenkomst niet ondertekend en is ook na het gesprek op 20 juli 2016 zijn gebruikelijke werkzaamheden blijven verrichten.
3.8
In een gesprek op 5 september 2016 heeft [C] [geïntimeerde] vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden. Dit is diezelfde dag schriftelijk aan [geïntimeerde] bevestigd met als reden “
om u volledig te kunnen richten op de onderhandelingen ten aanzien van het beëindigingsvoorstel t.a.v. de arbeidsovereenkomst dat (...) aan u is voorgelegd”. [C] heeft die dag diverse medewerkers van het bedrijf een e-mailbericht gezonden waarin zij heeft aangegeven dat [geïntimeerde] en Fagron een arbeidsconflict hebben en zij [geïntimeerde] om die reden heeft gevraagd naar huis te gaan. De dag daarna is [C] bij e-mailbericht van
6 september 2016 aan dezelfde diverse medewerkers op de opgegeven reden teruggekomen en heeft zij de organisatie de volgende toelichting gegeven op de non-actiefstelling van [geïntimeerde] :

Er gebeurt een hoop ten aanzien van de innovatieve projecten die we hebben voorzien voor Fagron. Hoewel onze financiële situatie stabiliseert, moeten we nog steeds voorzichtig zijn met onze uitgaven. Hierdoor is een kritische noot geplaatst bij de meerwaarde van het hebben van een Global Business Development Manager, thans zijnde [geïntimeerde] , ten aanzien van deze innovatieve projecten. Helaas is besloten om zijn functie te laten vervallen door het terugtrekken van project activiteiten waar [geïntimeerde] aan werkte.
[geïntimeerde] en ik hebben hierover gesproken en vervolgens heb ik [geïntimeerde] vrijgesteld van werkzaamheden zodat hij zich volledig kan richten op de afronding van zijn dienstverband bij Fagron. Hoewel dit natuurlijk voor [geïntimeerde] en Fagron geen fijne situatie is, heb ik [geïntimeerde] wel altijd gewaardeerd als collega en zijn inzet voor Fagron. Van een conflict zoals hieronder geschreven, is dus zeker ook geen sprake. Ik vertrouw erop jullie hiermee wat duidelijkheid te hebben gegeven en ga me inzetten om met [geïntimeerde] tot een goede afronding te komen.
3.9
Op 8 september 2016 heeft Fagron bij het UWV een aanvraag voor het ontslag van [geïntimeerde] ingediend. [geïntimeerde] heeft hiertegen verweer gevoerd. Het UWV heeft de ontslagaanvraag bij beslissing van 4 november 2016 afgewezen en daartoe onder meer overwogen:

Uw aanvraag is gebaseerd op bedrijfseconomische redenen. De bedrijfseconomische redenen zijn gelegen in organisatorische veranderingen.
Naar ons oordeel heeft u de bedrijfseconomische noodzaak voor de thans voorliggende ontslagmaatregel in onvoldoende mate aannemelijk gemaakt. (...) Teneinde voldoende inzicht te
verkrijgen in de achtergrond van de door u ingediende ontslagaanvraag hebben wij twee rondes van hoor- en wederhoor gevoerd.
U licht toe waarom de functie van Global Business Development Manager dient te vervallen. Na evaluatie is gebleken dat het samenvoegen van de verantwoordelijkheid voor marktanalyse, planvorming en praktische implementatie onverstandig is gebleken op global niveau. De verantwoordelijkheid voor innovatie binnen dit segment wordt teruggelegd in de verschillende landen en bij de eindverantwoordelijke lokale General Manager en de lokale Business Development Managers. Ter onderbouwing verstrekt u diverse documenten. Wij zijn echter van mening dat deze documenten uw beslissing in onvoldoende mate ondersteunen. (...) Daarnaast ontbreekt een duidelijk besluit waaruit blijkt dat de functie van Global Business Development Manager komt te vervallen, dan wel een reorganisatieplan waaruit dit naar voren komt. (...) Tevens is ons niet helder wat een en ander specifiek betekent voor de werkzaamheden van werknemer. (...) U geeft echter geen nadere concretisering van de werkzaamheden die werknemer voor de door u genoemde projecten verrichtte en daarnaast laat u na duidelijk toe te lichten in hoeverre deze werkzaamheden zijn verminderd. (...)
Partijen discussiëren daarnaast ook over de vraag welke functie werknemer daadwerkelijk uitoefent. (...) Wat hier ook van zij, ons is duidelijk geworden dat de werkzaamheden van werknemer de afgelopen jaren dermate zijn gewijzigd dat deze niet meer een op een overeenkomen met de door u verstrekte functieomschrijving van de functie van Global Business Development Manager. Voor zover de werkzaamheden die werknemer thans uitvoert al zijn vervallen, is voor ons uit de door u verstrekte documenten in onvoldoende mate duidelijk geworden waarom ook de andere werkzaamheden die blijkens de functiebeschrijving vallen onder de functie van Global Business Development Manager zijn vervallen en waarom deze functie thans en in de komende periode niet langer noodzakelijk is.
Fagron heeft aangekondigd bij de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [geïntimeerde] in te dienen.
3.1
[geïntimeerde] heeft het bestreden vonnis laten betekenen en aanspraak gemaakt op verbeurde dwangsommen.
3.11
Op 1 november 2016 is [geïntimeerde] weer tot het werk toegelaten. Na een gesprek heeft [C] in een e-mailbericht van 2 november 2016 aan [geïntimeerde] een lijst met concrete werkzaamheden opgegeven.

4.De vorderingen en beoordeling in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding in kort geding van 5 oktober 2016, samengevat, gevorderd Fagron en Pharma Assist, ieder afzonderlijk, op straffe van een dwangsom te veroordelen om hem in staat te stellen zijn werkzaamheden als operationeel manager en gevestigd apotheker van Pharma Assist c.q. Fagron op de gebruikelijke wijze te hervatten zoals deze werden verricht tot 5 september 2016 met veroordeling van Fagron en Pharma Assist in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen en vermeerderd met de wettelijke rente.
4.2
Na het toetsingskader in kort geding te hebben weergeven, is de kantonrechter tot het voorlopig oordeel gekomen dat [geïntimeerde] ten onrechte op 5 september 2016 is vrijgesteld van werkzaamheden. De kantonrechter heeft de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waarbij de gevorderde dwangsom is vastgesteld op € 2.500,- per dag met een maximum van € 50.000,-.

5.De beoordeling in hoger beroep

5.1
Het hof stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of een in kort geding gevorderde voorziening, hetzij na toewijzing hetzij na weigering daarvan, in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, zo nodig ambtshalve, mede dient te worden beoordeeld of de eisende partij ten tijde van het arrest van het hof bij die voorziening een spoedeisend belang heeft (ECLI:NL:HR:2002:AE3437, ECLI:NL:HR:2002:AE4553 en recent ECLI:NL:HR:2016:661). Evenals de kantonrechter heeft geoordeeld acht het hof, gezien de aard van de door [geïntimeerde] gevorderde voorziening, voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang bij die voorziening heeft. Het hof weegt daarin mee dat in het algemeen een werknemer er belang bij heeft dat hij zo snel mogelijk zijn werkzaamheden weer kan oppakken, zulks met het oog op het hebben van toereikende inkomsten, het bijhouden van kennis en het onderhouden van vaardigheden.
Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij op 29 november 2016, dus nadat Fagron hem naar aanleiding van het bestreden vonnis weer had toegelaten tot het werk, door Fagron op non actief is gesteld wegens ernstig verwijtbaar handelen. [geïntimeerde] heeft niet aangegeven of hij daartegen is opgekomen en zo ja of hij inmiddels weer is te werk gesteld. Voor het geval [geïntimeerde] tegen die non actiefstelling niet is opgekomen of de non actiefstelling in stand is gebleven, is zijn spoedeisend belang bij de onderhavige voorziening komen te vervallen. Dat betekent echter niet dat het vonnis van de kantonrechter reeds om die reden vernietigd dient te worden. Het staat vast dat [geïntimeerde] op grond van het bestreden vonnis aanspraak heeft gemaakt op verbeurde dwangsommen. Fagron en Pharma Assist hebben mede om die reden hoger beroep ingesteld, althans doorgezet. Alsdan hebben partijen belang bij de beantwoording van de vraag of het bestreden vonnis juist is gewezen (vgl. HR 31-5-2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
5.2
Fagron en Pharma Assist hebben tegen het bestreden vonnis 13 grieven ontwikkeld. Hiermee leggen zij het gehele geschil aan het hof voor, zodat het hof de grieven gezamenlijk zal behandelen.
5.3
Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of [geïntimeerde] kan worden vrijgesteld van het verrichten van de overeengekomen arbeid, moet worden beoordeeld aan de hand van de algemene maatstaf van artikel 7:611 BW, die verwijst naar wat een goed werkgever behoort te doen en na te laten. Deze maatstaf brengt in het algemeen gesproken mee dat de toewijsbaarheid van een vordering tot wedertewerkstelling afhangt van de aard van de dienstbetrekking, van de overeengekomen arbeid en van de bijzondere omstandigheden van het geval (vgl. HR 12 mei 1989, LJN:AC2497, NJ 1989, 801). Daarbij dient naar het oordeel van het hof als uitgangspunt te worden genomen dat van een goed werkgever gevergd mag worden dat hij de werknemer tegen diens wil slechts de mogelijkheid mag onthouden om de overeengekomen arbeid te verrichten wanneer de werkgever daarvoor een redelijke grond heeft en dat die grond voldoende zwaar dient te wegen, gelet op het in beginsel zwaarwegend te achten belang van de werknemer om de bedongen arbeid te kunnen blijven verrichten (vgl. ECLI:NL:GLEE:2011:BU6253).
5.4
Fagron en Pharma Assist hebben aan de aan [geïntimeerde] gegeven vrijstelling tot het verrichten van werkzaamheden het volgende ten grondslag gelegd. De werkzaamheden die [geïntimeerde] als Global Business Development Manager uitvoerde, waren in mei 2014 zodanig gering geworden dat aan de functie een nieuwe invulling is gegeven die in het e-mailbericht van 1 mei 2014 van de CEO [E] is vastgelegd. Nadien zijn ontwikkelingen binnen Fagron en Pharma Assist zodanig geweest dat in de zomer van 2016 ook de nieuwe taken nog slechts beperkte werkzaamheden voor [geïntimeerde] meebrachten. Hierdoor kwam de functie van [geïntimeerde] als Global Business Development Manager te vervallen. Fagron en Pharma Assist vreesden- welke vrees volgens hen ook is bewaarheid nadat [geïntimeerde] op last van de kantonrechter zijn werkzaamheden in november 2016 heeft hervat -, dat als [geïntimeerde] op de werkvloer werkzaamheden onder zijn niveau zou uitvoeren dit een negatieve invloed op de andere werknemers zou hebben die vergelijkbare werkzaamheden tegen een substantieel geringer loon verrichten. Beide omstandigheden leveren volgens Fagron en Pharma Assist afzonderlijk en gezamenlijk een redelijke en voldoende zwaarwegende grond op om een werknemer van werkzaamheden vrij te stellen.
5.5
[geïntimeerde] is evenals Fagron en Pharma Assist van mening dat in het e-mailbericht van de CEO [E] d.d. 1 mei 2014 aan zijn functie een nadere invulling is gegeven. [geïntimeerde] bestrijdt dat in de zomer van 2016 zijn werkzaamheden zodanig beperkt waren dat zijn functie is komen te vervallen.
5.6
Het hof leidt uit wat partijen hebben aangevoerd en aan stukken hebben overgelegd het navolgende af:
- In mei 2014 is aan [geïntimeerde] onder meer de taak gegeven een antibiotica productie unit en een steriele productie unit op te zetten, die zouden worden ondergebracht bij Pharma Assist. Nadat beide units operationeel zouden zijn, zou [geïntimeerde] als General Manager samen met [F] als Plant Manager de leiding over Pharma Assist krijgen.
Het hof acht het voorshands voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] met deze nieuwe invulling van zijn werkzaamheden verantwoordelijk werd voor alle farmaceutische activiteiten binnen Pharma Assist, waardoor hij tevens als gevestigd apotheker is benoemd en ingeschreven. Zo heeft [C] bij e-mailbericht van 14 april 2016 intern gemeld, dat [F] van zwangerschap was teruggekeerd, haar taken als Plant Manager weer op zich nam en dat [geïntimeerde] voor farmaceutische inhoudelijke zaken verantwoordelijk is en gevestigd apotheker blijft. Dat ligt ook in lijn met het feit dat [F] , anders dan [geïntimeerde] , in september 2016 niet stond ingeschreven in het Apothekersregister, zoals [geïntimeerde] , onweersproken door Fagron en Pharma Assist, heeft betoogd. Het hof verwerpt daarmee de stelling van Fagron en Pharma Assist dat [geïntimeerde] slechts tijdelijk gevestigd apotheker is geweest ter vervanging van de met zwangerschapsverlof afwezige [F] . Dat [geïntimeerde] gedurende het zwangerschapsverlof van [F] enige overlegtaken van haar heeft overgenomen, maakt dit niet anders.
- Het in 2014 ontwikkelde plan voor de beide units vereiste een substantiële investering van Fagron. Om budgettaire redenen is de nieuwbouw voor de steriele productie unit op
18 december 2015 stopgezet. Meer dan een half jaar later, op 2 september 2016, heeft
[C] er voor gekozen om de antibiotica productie unit in [D] in te richten als steriele productie unit voor de ontwikkeling en productie van voorgevulde injectiespuiten (RTA-spuiten) en tegelijkertijd de antibiotica zak (FAP-zak) verder te ontwikkelen. Ten opzichte van het oorspronkelijke plan in mei 2014 is daardoor gekozen voor een vereenvoudigd en financieel goedkoper concept. Vervolgens heeft Fagron [G] , die het nieuwe concept had aangedragen, als projectleider aangesteld. De aannemingsovereenkomst voor de nieuwbouw van de steriele productie unit is daarop op
29 september 2016 ontbonden. Door [G] als projectleider over de steriele/antibiotica unit aan te stellen, heeft Fagron naar het voorlopig oordeel van het hof feitelijk een substantieel deel van de werkzaamheden van [geïntimeerde] weggenomen. Of [geïntimeerde] dit over zich zelf heeft heengeroepen, zoals Fagron impliceert, door onvoldoende mee te denken aan een goedkopere opzet voor de steriele unit, kan hierbij verder in het midden blijven.
- In mei 2014 was de verwachting dat Fagron Scheldezoom Farmacie zou overnemen. In dat verband is aan [geïntimeerde] opgedragen dat hij zal zorgdragen voor de integratie van Scheldezoom Farmacie in Fagron. Het staat weliswaar vast dat de overname in ieder geval tot eind 2017 'on hold' is gezet, maar Fagron heeft niet toegelicht waarom in het kader van de huidige samenwerking tussen Fagron en Scheldezoom Farmacie geen werkzaamheden voor [geïntimeerde] zijn weggelegd en waarom er geen voorbereidende werkzaamheden zijn in de kennelijk niet uitgesloten overname die op betrekkelijk korte termijn kan plaatsvinden.
- [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg een lijst met werkzaamheden, die hij heeft verricht in de periode tussen 20 juli 2016 en 5 september 2016, overgelegd (bijlage 12 bij prod. 18). Fagron en Pharma Assist betwisten deze werkzaamheden en de omvang daarvanuit welk debat het hof vooralsnog afleidt dat niet alle nog door [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden een even structureel karakter droegen, doch dit is vooral het gevolg van de keuzen die binnen Fagron zijn gemaakt. Voorts leidt de door Fagron en Pharma Assist gestelde omstandigheid, dat in november 2016 aan [geïntimeerde] geen werkzaamheden konden worden aangeboden die passen bij een volledige werkweek en bij het voor [geïntimeerde] vereiste niveau, mede gezien zijn salaris, niet dwingend tot de conclusie dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] geheel zijn opgedroogd. [geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk gemaakt dat tenminste een substantieel deel van zijn werkzaamheden is overgenomen door anderen. Zo is [G] projectleider over de steriele productie unit geworden en hebben anderen zijn taken als gevestigd apotheker overgenomen. Niet gesteld of gebleken is dat Fagron en Pharma Assist in november 2016 deze verdeling van werkzaamheden over andere werknemers ongedaan heeft gemaakt en [geïntimeerde] met die werkzaamheden heeft belast.
- Bij dit alles weegt mee dat Fagron en Pharma Assist, ondanks wat het UWV daarover in de beslissing van 4 november 2016 heeft overwogen, geen relevante documenten hebben overgelegd waaruit blijkt op welke wijze de evaluatie van de functie van Global Business Development Manager, zoals die vanaf 1 mei 2014 was ingevuld, heeft plaatsgevonden. Evenmin is een besluit of een reorganisatieplan overgelegd waaruit blijkt dat de functie van [geïntimeerde] is komen te vervallen. Bovendien heeft Fagron in juli 2016 aan [geïntimeerde] voorgesteld het dienstverband te beëindigen, terwijl de besluitvorming over het vereenvoudigde concept voor de antibiotica productie unit en de steriele productie unit eerst in september 2016 is genomen. In de gerechtelijke procedure benadrukken Fagron en Pharma Assist dat de feitelijke werkzaamheden van [geïntimeerde] door het niet doorgaan van projecten zijn opgedroogd, terwijl Fagron en Pharma Assist in de procedure bij het UWV in de toelichting op de ontslagvergunning wegens bedrijfseconomische redenen hebben benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor de marktanalyse, planvorming en praktische implementatie niet meer op global/Europees niveau – op het niveau van de functie van [geïntimeerde] – dient plaats te vinden, maar teruggelegd moet worden in de verschillende landen bij de eindverantwoordelijke lokale General Manager en de lokale Business Development Managers. Voorts weegt mee dat [C] eerst intern heeft gemeld dat [geïntimeerde] was vrijgesteld van werkzaamheden vanwege een arbeidsconflict. Weliswaar heeft [C] dat bericht daags daarna teruggenomen, maar niet is toegelicht waarom [C] eerst over een arbeidsconflict heeft gesproken als daarvan in het geheel geen sprake is geweest. Deze wisselende standpunten voeden de twijfel of daadwerkelijk de door Fagron en Pharma Assist in deze procedure gestelde reden aan de aan [geïntimeerde] gegeven vrijstelling van werkzaamheden ten grondslag ligt.
5.7
Het voorgaande leidt ertoe dat naar het voorlopig oordeel van het hof de gegeven vrijstelling van werkzaamheden vooral gebaseerd is op eigen keuzen van Fagron ten aanzien van de wijze waarop van de verdere inzet van [geïntimeerde] gebruik wordt gemaakt en de daarmee samenhangende vrees van Fagron voor scheven ogen bij de rest van het personeel dat een duurbetaalde [geïntimeerde] werkzaamheden verricht die andere medewerkers voor minder salaris moeten verrichten, wat naar 's hofs oordeel niet van voldoende gewicht is om deze maatregel te rechtvaardigen.
5.8
Fagron en Pharma Assist hebben nog aangevoerd dat aan het door de kantonrechter gegeven dictum geen uitvoering kan worden gegeven. Zij voeren aan dat de feitelijke werkzaamheden die [geïntimeerde] verrichtte zijn vervallen. Bovendien had [geïntimeerde] niet de functie van General Manager en Gevestigd Apotheker, maar was hij Global Business Development Manager.
Hiervoor heeft het hof overwogen dat in ieder geval een substantieel deel van de werkzaamheden van [geïntimeerde] aan andere werknemers is overgedragen, zodat niet aannemelijk is geworden dat alle, althans een belangrijk deel van de, werkzaamheden van [geïntimeerde] zijn opgedroogd. Voorts blijkt uit de processtukken van [geïntimeerde] en het bestreden vonnis dat met de aanduiding general manager en gevestigd apotheker niet zozeer is beoogd een functie aan te duiden en dat het gaat om de toelating tot de werkzaamheden die behoren bij die functie, maar dat het een aanduiding betreft van de gebruikelijke werkzaamheden die [geïntimeerde] vanaf in ieder geval mei 2014 tot de zomer van 2016 verrichtte. Het dictum voldoet daarmee aan de daaraan te stellen eisen.
Slotsom
5.9
De grieven van Fagron en Pharma Assist falen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen met veroordeling van Fagron en Pharma als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten. Het salaris zal worden bepaald op 1 punt, tarief II.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Assen van 27 oktober 2016,
veroordeelt Fagron en Pharma Assist in de kosten van het hoger beroep vastgesteld op
€ 314,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief.
Dit arrest is gewezen door mr. D.H. de Witte, mr. J.H. Kuiper en mr. H. de Hek en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag
21 maart 2017.