Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
- veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 160 uren, met aftrek van 4 uren voor de tijd door de verdachte in verzekering doorgebracht, subsidiair vervangende hechtenis voor de duur van 78 dagen;
- ontzegging aan de verdachte van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 18 maanden, met aftrek van de 10 dagen gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevorderd is geweest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
4.Waardering van het bewijs
zeer of aanmerkelijkonvoorzichtig en/of onoplettend heeft gehandeld. Met andere woorden: of er sprake is van een feit als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt het bij de beoordeling van de mate van schuld aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de omstandigheden van het geval, waarbij één verkeersfout in het algemeen niet voldoende is om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te spreken. Er moet sprake zijn van bijkomende omstandigheden.
5.Strafbaarheid feit
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straffen
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Bijlagen
10.Beslissing
gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden;
taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
236 (tweehonderdzesendertig) urente verrichten
taakstraf resteert;
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
118 (honderdachttien) dagen
de bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van