In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 april 2020 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2018. De aanvrager, geboren in 1975, was eerder veroordeeld voor het veroorzaken van letsel door schuld in het verkeer, specifiek door een aanrijding van de motor van een motoragent door een vrachtwagencombinatie die door de aanvrager werd bestuurd. De rechtbank had de aanvrager een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, samen met een taakstraf en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor 18 maanden.
De aanvraag tot herziening was gebaseerd op de stelling dat er nieuwe getuigenverklaringen waren die de eerdere bewijsvoering in twijfel trokken. De aanvrager stelde dat een niet eerder gehoorde getuige had verklaard dat de motoragent zich anders had gedragen dan in de eerdere uitspraak was vastgesteld. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde nieuwe gegevens niet als nieuw bewijs konden worden aangemerkt volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad concludeerde dat de nieuwe getuigenverklaring niet voldoende steun vond in andere verklaringen en dat de objectieve gegevens uit het VOA-rapport niet in overeenstemming waren met de nieuwe verklaring.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad de aanvraag tot herziening afgewezen, omdat de aangevoerde gegevens niet leidden tot een ernstig vermoeden dat de rechtbank, indien deze gegevens bekend waren geweest, tot een andere uitspraak zou zijn gekomen. De beslissing van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling van de aanvrager.