ECLI:NL:RBROT:2018:3664

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
7 mei 2018
Zaaknummer
C/10/520711 / HA ZA 17-165
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en mishandeling in adoptieverhouding

In deze zaak vordert de adoptiezoon, eiser, dat de adoptie moeder, gedaagde, aansprakelijk wordt gesteld voor de door hem geleden schade als gevolg van stelselmatige mishandeling. Eiser stelt dat hij van 2000 tot 2008 door gedaagde is mishandeld, wat heeft geleid tot geestelijk letsel en trauma's. De rechtbank Rotterdam heeft op 2 mei 2018 vonnis gewezen in deze zaak, waarbij de vraag of de vordering van eiser is verjaard centraal staat. Gedaagde betwist de mishandeling en stelt dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. Eiser voert aan dat hij als minderjarige niet in staat was om de gevolgen van zijn situatie te overzien en dat de verjaringstermijn op grond van redelijkheid en billijkheid moet worden opgerekt. De rechtbank oordeelt dat indien de mishandeling komt vast te staan, de vordering niet verjaard is. Eiser krijgt de opdracht om bewijs te leveren van de gestelde mishandeling. De zaak wordt aangehouden voor verdere bewijslevering en zal opnieuw op de rol komen op 16 mei 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/520711 / HA ZA 17-165
Vonnis van 2 mei 2018
in de zaak van
[eiser],
te dezer zake domicilie kiezen te Deventer ,
eiser,
advocaat mr. Ph.J.N. Aarnoudse te Deventer,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Biesheuvel te Gorinchem.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 3 februari 2018, met producties,
  • de conclusie van antwoord, met productie,
  • het proces-verbaal van comparitie van 19 februari 2018, waarbij door [eiser] producties 9 tot en met 13 zijn genomen en door [gedaagde] producties 2 tot en met 4.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in 1993 geboren in [geboorteland] en verbleef daar in een kindertehuis.
2.2.
Op tweejarige leeftijd is [eiser] geadopteerd door [gedaagde] en haar toenmalige echtgenoot [adoptievader van eiser] . [gedaagde] en [adoptievader van eiser] hadden al twee kinderen, [kind 1] (hierna: [kind 1] ) en [kind 2] . In 2000 zijn [gedaagde] en [adoptievader van eiser] gescheiden. [eiser] bleef samen met [kind 2] bij [gedaagde] wonen.
2.3.
In de maanden maart 2008 – september 2008 is [eiser] aangemeld geweest bij Rebound Gorinchem Leerdam (een opvang ter voorkoming van vroegtijdige schooluitval).
2.4.
[eiser] is vanaf april 2008 verschillende malen in een crisisopvang geplaatst. Daarnaast is [eiser] van november 2008 tot en met augustus 2009 geplaatst in een overbruggingsproject van Hoenderloo in Frankrijk. Aansluitend verbleef [eiser] geruime tijd in een gezinshuis in Hoenderloo .
2.5.
[eiser] heeft op 21 maart 2016 een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven aangevraagd. Bij brief van 3 augustus 2016 is door het Schadefonds geweldsmisdrijven een tegemoetkoming van € 5.000,00 toegekend.
2.6.
Op 15 december 2016 heeft [eiser] aangifte tegen [gedaagde] gedaan van eenvoudige mishandeling. In de aangifte staat voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘Ik wil aangifte doen van stelselmatige geestelijke en lichamelijke mishandeling en verwaarlozing tegen mijn adoptiemoeder; [gedaagde] . Ik heb niemand toestemming gegeven mij te mishandelen. Ik heb er nog dagelijks last van in mijn hedendaagse leven. Ik heb hierdoor angstaanvallen, paniekaanvallen en angst om mensen te vertrouwen en een sociaal leven op te bouwen. Ik heb ook beelden die in mij opkomen. Ik ben in behandeling bij (…) naar aanleiding van wat er allemaal gebeurd is. De reden dat ik nu aangifte doe is dat ik het nu de tijd ervoor vind dat er iets aan gedaan moet worden, het helpt mij bij mijn verwerking en dat ik het een gevaar vind dat [gedaagde] nog met kinderen mag/kan omgaan. (…)
[gedaagde] sloeg mij bijna dagelijks zonder reden. De reden kon variëren van stiekem een koekje eten tot in bed plassen.
De mishandelingen hebben van, wat ik me kan herinneren, vanaf mijn zevende levensjaar tot mijn dertiende levensjaar geduurd.
Ik werd vaak met de vlakke hand in mijn gezicht geslagen, maar als ze echt heel boos was en doorgedraaid dan sloeg ze me ook met de volle vuist.
Ze sloeg me met beide handen. Ook trapte ze me tegen mijn scheenbenen aan, draaide ze mijn oren om, sloeg me met de riem en dan ook met de zijde waar de gesp aan vastzit. Soms moest ik uren op de grond zitten en een paar koekjes op eten, zonder drinken, omdat ik stiekem één koekje gepakt heb. (…)’
2.7.
[eiser] heeft [gedaagde] op 18 januari 2017 aansprakelijk gesteld voor het onrechtmatig handelen. Hier is door [gedaagde] niet op gereageerd.
2.8.
In een ongedateerde verklaring heeft [adoptievader van eiser] voor zover relevant het volgende opgenomen:
‘Hierbij schrijf ik u, ivm de zaak van [eiser] en z’n moeder [gedaagde] . Ik ben vroeger heel vaak naar boven gegaan om hem te beschermen omdat ik het wist dat ze hele losse handen had. Heel hard knijpen, oor trekken en hele harde klappen uitdelen was geen uitzondering.
Totdat ze wegging (scheiding) daarna had ik er geen controle meer over en werd dit alleen maar nog erger. (…) ze [is] hem blijven mishandelen en opsluiten (slaapkamer) en soms rotwerkjes laten doen.’
2.9.
In haar ongedateerde verklaring heeft [persoon 1] , voor zover relevant, het volgende verklaard:
‘(…) [eiser] had n.l. een heel ander karakter als de twee andere kinderen. En hier kon ze [Nb. de rechtbank begrijpt: [gedaagde] ] echt niet of slecht mee omgaan. Ze dacht het met strenge straffen, slaan en knijpen wel op te lossen (ik sla het er wel uit, hoorde ik meerdere keren). Dat gebeurde dan ook altijd thuis, zodat de buitenwereld het niet zag (alles koek en ei). Maar de blauwe plekken, bloedsporen in armen waren natuurlijk wel zichtbaar. (…)’
2.10.
Op 5 april 2017 heeft [kind 1] in een e-mail de volgende verklaring afgelegd:
‘Wat ik mij nog kan herinneren is dat [gedaagde] met enige regelmaat van die buien had waarin ze zich niet helemaal meer op de rit had en zichzelf niet meer onder controle had. Als je dingen deed die niet geoordeeld door haar werden en je straf kreeg van haar bestrafte [zij] dit bijvoorbeeld om je gemeen hard aan je oor vast te pakken en / of in je arm te knijpen om je bijvoorbeeld naar de trap of naar je slaapkamer te trekken. (…) Ook sloeg ze met de platte hand op plekken van je lichaam en op je hoofd. Ze deed dit ook bij mij maar het meest en ook in hardere vorm bij mijn broertje. (…)’
2.11.
In zijn brief van 5 april 2017 heeft de psycholoog van [eiser] voor zover relevant het volgende verklaard:
‘(..) U bent bij ons in behandeling vanwege een ernstige sociale fobie en een posttraumatische stressstoornis.
U was reeds behandeld met cognitieve gedragstherapie voor de sociaal fobische klachten, maar zonder resultaat. (…) In uw leven hebt u namelijk een langdurige leergeschiedenis, waaruit u de conclusie getrokken hebt dat mensen niet te vertrouwen zijn en u zwak overkomt. Deze cognities bemoeilijken het contact met andere mensen.
Deze cognities lijken te zijn ontstaan in uw vroege jeugd, waar altijd veel onvoorspelbaarheid en mishandeling een rol hebben gespeeld. U geeft aan als kind regelmatig geslagen te zijn door uw adoptiemoeder en ook noemt u veel voorbeelden van emotionele verwaarlozing en mishandeling (…) Samen kunnen deze symptomen geclassificeerd worden tot een posttraumatische stress stoornis. (…)’
2.12.
In haar verklaring van 28 april 2017 heeft [persoon 2] voor zover relevant het volgende verklaard:
‘Ik heb [eiser] leren kennen, toen hij bij ons (via de Hoenderloo groep) geplaatst werd in het buitenlandproject Intermezzo. (…)
Later, toen hij mij begon te vertrouwen, vertelde hij steeds meer, afschuwelijke verhalen, over de mishandeling door zijn adoptief moeder.
Nadat hij telefonisch contact had gehad met de Kinderbescherming (begin 2009), kwamen er steeds meer verhalen over stelselmatige vernederingen en mishandelingen door zijn adoptief moeder, los. (…)’
2.13.
In zijn op 24 mei 2017 ondertekende verklaring heeft [kind 1] voor zover relevant het volgende verklaard:
‘(…) Ik ben de zoon van [gedaagde] en dus ook de broer van [eiser] . [eiser] vroeg mij of ik iets kon schrijven over het verleden bij mijn moeder en wat mijn herinneringen zijn met de omgang met mijn moeder toen mijn ouders nog bij elkaar waren met hem en mij. Ik heb er moeite mee om hierover iets van op te schrijven maar ik doe mijn best.
[eiser] was zelf ook niet makkelijk. Hij was zo gaande redelijk driftig en opstandig. Mijn moeder wist hier niet altijd mee om te gaan. Dit deed ze blijkt nu regelmatig op een verkeerde manier.
Enkelen voorbeelden:
Aan de etenstafel moest hij van mijn moeder perse zijn bord leegeten en ook al had hij zijn eten al uitgespuwd.
Mijn moeder deed soms ook voor belachelijke dingen gemeen knijpen aan de armen en ook aan de oren tot blauwe plekken aan toe.
Ze soms haar handen niet thuis houden en sloeg er lekker op los als ze boos was.
(…)’
2.14.
In een Whatsapp-bericht van [kind 1] aan [gedaagde] heeft hij op 27 december 2017 voor zover relevant het volgende geschreven:
‘Hallo mama ( [gedaagde] ), ik vind het vervelend dat deze hele na sleep van jou en pa nog steeds niet is afgelopen. En dat er steeds van alles over jou maar ook pa negatief word gepraat. Ik wilde helemaal geen brief schrijven maar het moest van pa en [eiser] . Ik heb geen negatieve brief over je geschreven maar hoe ik het heb beleefd al die jaren. (…)’
2.15.
In zijn ondertekende verklaring van 3 februari 2018 heeft [kind 1] voor zover relevant het volgende verklaard:
‘Geachte meneer/mevrouw,
Bij deze wil ik mijn verklaring intrekken omtrent [eiser] , omdat ik gedwongen ben om deze te maken door [eiser] en [adoptievader van eiser] . (…)’
2.16.
[eiser] ontvangt momenteel een uitkering op grond van de Participatiewet.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – verkort weergegeven – om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en zo mogelijk nog te lijden schade;
II. [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met rente;
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, vermeerderd met nakosten en de wettelijke rente daarover.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] het volgende ten grondslag. In de periode van 1 januari 2000 tot en met 21 december 2007 heeft [gedaagde] [eiser] stelselmatig mishandeld. [gedaagde] sloeg [eiser] met een riem, haar vuisten, de platte hand en de onderkant van een Pringles bus. Ook werd [eiser] regelmatig opgesloten in de meterkast, soms tot diep in de nacht. Door de stelselmatige mishandelingen had [eiser] vaak een blauw oog, liep hij een bloedneus op en zat zijn lichaam onder de blauwe plekken en striemen. Ook is [eiser] regelmatig door [gedaagde] bedreigd. [eiser] heeft als gevolg van dit alles schade geleden, bestaande uit geestelijk letsel – waaronder (angst)stoornissen en trauma’s – en inkomensschade. Daarnaast vordert [eiser] smartengeld.
Ter zitting is de vordering nog toegelicht in die zin dat deze zo moet worden begrepen dat gevorderd wordt te verklaren voor recht dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden en zo mogelijk nog te lijden schade als gevolg van de onrechtmatige daad van [gedaagde] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer en betwist dat zij [eiser] zou hebben mishandeld en/of bedreigd. [eiser] heeft hetgeen hij stelt omtrent de handelingen van [gedaagde] in het geheel niet geconcretiseerd naar datum, tijd en/of locatie. [eiser] heeft dus niet voldaan aan de stelplicht. Overigens kunnen sommige handelingen feitelijk gezien niet hebben plaatsgevonden, zo was de meterkast te klein om iemand in op te sluiten en kan [gedaagde] onmogelijk slaande bewegingen hebben verricht vanwege vele operaties aan haar arm. Daarnaast is naar aanleiding van de aangifte niet tot vervolging overgegaan en is over de gestelde mishandelingen niets bekend bij de instanties die [eiser] hebben behandeld.
Ook de gestelde klachten worden niet aannemelijk gemaakt of onderbouwd. Daarnaast geldt dat als [eiser] al schade heeft geleden, niet is komen vast te staan dat deze voortvloeit uit het vermeend onrechtmatig handelen van [gedaagde] . Tot slot voert [gedaagde] aan dat de (geld)vorderingen van [eiser] reeds lange tijd zijn verjaard.

4.De beoordeling

Verjaring?

4.1.
Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde] is dat de vordering van [eiser] is verjaard. [gedaagde] stelt dat uit artikel 3:310 lid 5 BW volgt dat na verloop van 5 jaar nadat [eiser] bekend is geworden met de schade en de daarvoor aansprakelijke persoon de vordering is verjaard. De schade heeft zich immers direct geopenbaard en ook is onmiddellijk duidelijk wie de schade heeft veroorzaakt. Het onrechtmatig handelen van [gedaagde] zou hebben plaatsgevonden in de periode 2000 – 2008, zodat reeds meer dan 5 jaar is verstreken. Tot slot heeft [gedaagde] ter zitting verzocht om in de gelegenheid te worden gesteld om op het standpunt van [eiser] ter zake de redelijkheid en billijkheid te reageren.
4.2.
[eiser] betwist dat sprake is van verjaring. [eiser] voert aan dat hij minderjarig was en de gevolgen van het instellen van een vordering niet kon overzien. Daarnaast voert [eiser] aan dat hij niemand over de mishandelingen heeft verteld omdat hij dit niet durfde en dat hij als kind een zelfmoordpoging heeft gedaan. De termijn dient in dit geval, zoals blijkt uit jurisprudentie, op grond van de redelijkheid en billijkheid te worden opgerekt, aldus [eiser] .
4.3.
Het verzoek van de zijde van [gedaagde] om gelegenheid te krijgen te reageren op het beroep dat [eiser] in dit verband doet op de redelijkheid en billijkheid wordt afgewezen. De zitting is bedoeld om inlichtingen te verschaffen en standpunten uit te wisselen, waarbij alle relevante aspecten van het geschil aan de orde komen. [gedaagde] heeft aangevoerd dat sprake is van verjaring van de vordering. Het lag daarom in de rede dat [eiser] , die op dit standpunt nog niet had kunnen reageren, dit ter zitting zou doen. [gedaagde] had hierop bedacht moeten zijn en moeten begrijpen dat dit punt ter zitting zou worden besproken, waarbij zij de gelegenheid zou krijgen om te reageren op hetgeen [eiser] naar voren zou brengen. Het verzoek om deze gelegenheid alsnog te krijgen is niet gemotiveerd. Dat het ter zitting niet of onvoldoende mogelijk was is door [gedaagde] niet gesteld en onderbouwd.
4.4.
Indien de – door [eiser] gestelde en door [gedaagde] betwiste – mishandeling niet komt vast te staan, wordt de (geld)vordering van [eiser] afgewezen. Het verweer dat de vordering is verjaard behoeft in dat geval geen bespreking.
Indien wél zou komen vast te staan dat [gedaagde] [eiser] heeft mishandeld geldt het volgende. De vordering verjaart ingevolge artikel 3:310 lid 1 BW door verloop van vijf jaren, te rekenen vanaf de dag volgend op die waarop de benadeelde zowel met de schade als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden, en in ieder geval door verloop van twintig jaar na de gebeurtenis waardoor de schade is ontstaan. Het begrip “bekendheid” in deze bepaling moet subjectief worden opgevat en dat betekent dat het tijdstip van de korte verjaringstermijn niet gaat lopen voordat de benadeelde daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen (HR 31 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL8168, Saelman/ziekenhuis ). Indien sprake is van een situatie waarin de schuldeiser de vordering niet geldend heeft kunnen maken en dit voortvloeit uit omstandigheden die aan de debiteur moeten worden toegerekend, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de debiteur zich erop zou vermogen te beroepen dat de vijfjarige verjaring een aanvang heeft genomen op het in artikel 3:310 lid 1 BW omschreven aanvangstijdstip daarvan. In zodanig geval moet dan ook worden aangenomen dat de verjaringstermijn eerst een aanvang neemt wanneer die omstandigheden het geldend kunnen maken van de vordering niet langer verhinderen (zie: HR 23 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2748).
4.5.
Uit de brief van 3 augustus 2016 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven blijkt dat [eiser] op 21 maart 2016 een uitkering bij dit fonds heeft aangevraagd ter zake stelselmatig huiselijk geweld. Op 21 maart 2016 was [eiser] kennelijk voor het eerst in staat naar buiten te treden met hetgeen hij stelt te hebben meegemaakt in zijn jeugd, zodat deze datum kan worden aangemerkt als het eerste te markeren moment waarop [eiser] in staat was een rechtsvordering tegen [gedaagde] in te stellen. Gelet op het feit dat [eiser] stelt als (jong) kind op dagelijkse basis jarenlang in zijn ouderlijk huis te zijn mishandeld en hier geestelijk letsel en trauma’s door te hebben opgelopen, kan dit tot geen andere conclusie leiden dan dat hem zodanig geestelijk letsel is toegebracht, dat hij als gevolg daarvan niet eerder dan op het moment van de aanvraag van de uitkering in staat is geweest zijn vorderingsrecht uit te oefenen. [eiser] heeft [gedaagde] met de brief van 18 januari 2017 vervolgens binnen vijf jaar na de aanvraag uitkering bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven aansprakelijk gesteld. De vordering van [eiser] is derhalve – indien komt vast te staan dat het gestelde onrechtmatig handelen heeft plaatsgevonden – niet verjaard.
Onrechtmatig handelen [gedaagde] ?
4.6.
Kern van het geschil is de vraag of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door hem te mishandelen. Alhoewel de onrechtmatige gedragingen waar [gedaagde] zich schuldig aan zou hebben gemaakt door [eiser] niet worden geconcretiseerd naar datum en tijdstip, is dit, gezien het feit dat de gestelde (psychische en fysieke) mishandelingen geruime tijd geleden en over een langere periode meermaals hebben plaatsgevonden en [eiser] nog een kind was, niet onbegrijpelijk. Daarnaast wordt het verhaal van [eiser] onderbouwd door de schriftelijke verklaringen van zijn adoptievader, [kind 1] , [persoon 1] en [persoon 2] . Weliswaar heeft [kind 1] in een latere verklaring zijn eerder verklaring ingetrokken, echter desondanks heeft [eiser] zijn stellingen voldoende onderbouwd. [gedaagde] betwist de stellingen van [eiser] gemotiveerd.
Nu [eiser] zich beroept op het rechtsgevolg van het door hem gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde] en hij bewijs heeft aangeboden van zijn stellingen, zal [eiser] in de gelegenheid worden gesteld te bewijzen dat [gedaagde] hem in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2007 stelselmatig lichamelijk en/of psychisch heeft mishandeld.
4.7.
Indien [eiser] niet slaagt in zijn bewijsopdracht, dan is niet komen vast te staan dat [gedaagde] [eiser] in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2007 heeft mishandeld, zodat niet kan worden geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De vordering ter zake schadevergoeding, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, zal in dat geval worden afgewezen.
4.8.
Als [eiser] wel slaagt in zijn bewijsopdracht, dat staat vast dat [gedaagde] in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2007 [eiser] heeft mishandeld en dus onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
4.9.
Vervolgens zal moeten worden vastgesteld in hoeverre causaal verband bestaat tussen dat onrechtmatig handelen en de door [eiser] gestelde schade. Nu [eiser] zich op het rechtsgevolg van zijn stellingen beroept, geldt ook de bewijslast ten aanzien van deze stellingen op hem. Het ligt in de rede om dit bewijs te leveren in de vorm van een deskundigenonderzoek. Een psychiater is immers in staat om op grond van dossier- en lichamelijk onderzoek te beoordelen, of bij [eiser] sprake is van beperkingen die aan het onrechtmatig handelen van [gedaagde] kunnen worden toegeschreven. Partijen worden geacht om zich in de conclusie na enquête of bij afzonderlijke akte uit te laten over de persoon van de deskundige en de aan hem (of haar) te stellen vragen.
4.10.
Indien komt vast te staan welke psychische en fysieke beperkingen het onrechtmatig handelen van [gedaagde] tot gevolg heeft gehad, zal tot slot moeten worden vastgesteld in hoeverre deze klachten tot schade bij [eiser] hebben geleid.
4.11.
Iedere beslissing zal verder worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
draagt [eiser] op te bewijzen dat [gedaagde] hem in de periode 1 januari 2000 tot en met 31 december 2007 stelselmatig lichamelijk en/of psychisch heeft mishandeld,
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
16 mei 2018voor uitlating door [eiser] of hij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en / of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat [eiser] , indien hij geen bewijs door getuigen wil leveren maar wel bewijsstukken wil overleggen, die stukken direct in het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat [eiser] , indien hij getuigen wil laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met september direct moet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. S.M. den Hollander in het gerechtsgebouw te Rotterdam aan Wilhelminaplein 100/125,
5.6.
bepaalt dat [eiser] uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. den Hollander en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018. [1]

Voetnoten

1.3008/801/2872