2.3.Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zijn standpunt herhaald dat de gezagsverhouding tussen eiser en werkgeefster in overwegende mate is gebaseerd op de familierechtelijke relatie en dat er daarom geen sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat het salaris van eiser binnen de familierelatie blijft en dat eiser en werkgeefster door hun huwelijk in principe een gelijk financieel belang in de onderneming hebben. Verweerder heeft er daarnaast op gewezen dat het overeengekomen salaris niet overeenstemt met het salaris dat passend is bij de functie van verkoper. Voorts kan niet worden gesteld dat eiser gelijk wordt behandeld als de andere/overige werknemers, nu hij als enige werknemer binnen de onderneming werkzaam was. Voor zover er wel sprake zou zijn geweest van andere/overige werknemers, zouden die ook niet hetzelfde salaris hebben ontvangen als eiser, aldus verweerder.
4. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake was een gezagsverhouding (zijnde één van de voorwaarden voor een privaatrechtelijke dienstbetrekking). Eiser wijst op zijn arbeidsovereenkomst en de omstandigheid dat er premies zijn afgedragen. Eiser stelt daarnaast dat hij opdrachten en instructies kreeg van werkgeefster, die onder meer bestonden uit het schoonmaken van de zaak en het klaarmaken van broodjes. Eiser werd hierbij gecontroleerd door werkgeefster en ontving zo nodig aanvullende instructies. Tevens moest hij om toestemming vragen voor het opnemen van vrije dagen. Eiser wijst er verder op dat hij de enige werknemer was en dus meer moest doen dan een gemiddelde verkoper. Dat maakt dat er dus ook een hoger salaris was overeengekomen, aldus eiser.
5. Bij de beoordeling van deze zaak is in het volgende wettelijke kader van belang.
Op grond van artikel 3, eerste lid, van de Ziektewet (ZW), voor zover van belang, is werknemer de natuurlijke persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt en die in privaatrechtelijke dienstbetrekking staat.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet WIA is de werknemer verplicht verzekerd.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Wet WIA, voor zover van belang, is de werknemer in de zin van de ZW werknemer.
6. Voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking in de zin van artikel 3, eerste lid, van de ZW moet zijn voldaan aan drie voorwaarden, te weten de verplichting de werkzaamheden persoonlijk te verrichten, een gezagsverhouding en de verplichting tot loonbetaling.
Bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding tussen eiser en werkgeefster aan deze voorwaarden voldoet, dient volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (dRaad) acht te worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en daaraan inhoud hebben gegeven.
In de uitspraak van de Raad van 28 april 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:1759), waarop eiser zich ook heeft beroepen, is overwogen dat de Raad anders dan in het verleden niet langer tot uitgangspunt neemt dat het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen(ex-)echtgenoten in de regel niet aannemelijk is wegens het gewoonlijk ontbreken van een gezagsverhouding. Overwogen is dat in zijn algemeenheid niet kan worden verondersteld dat van een gezagsverhouding in een arbeidsrelatie tussen (ex-)echtgenoten geen sprake zal zijn. Dit dient in een concreet geval met inachtneming van alle voor het wel of niet aannemen van gezag relevante omstandigheden te worden beoordeeld. Ook bij een dergelijke arbeidsverhouding geldt als maatstaf voor de vraag of sprake is van een gezagsverhouding, of gezegd kan worden dat degene die arbeid verricht aan een zeker gezag is onderworpen van de wederpartij en dat laatstgenoemde bevoegd is opdrachten en instructies te geven en om controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van het werk. De familierelatie is wel een element dat mede betrokken dient te worden in de beoordeling zoals die hiervoor is weergegeven.
7. In een situatie als deze, waarin eiser een aanvraag heeft ingediend om in aanmerking te komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA, ligt het in beginsel op zijn weg om aan de hand van objectieve en controleerbare gegevens aannemelijk te maken dat hij recht op uitkering heeft.