3.6.Het voorgaande betekent dat eiseres in beide zaken niet als overtreder in de zin van artikel 8.6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet dieren kan worden aangemerkt.
Aan de beroepsgronden die betrekking hebben op de vraag of in beide zaken sprake is van een overtreding, komt de rechtbank daarom niet toe.
4. De beroepen zijn dus gegrond en de rechtbank vernietigt de bestreden besluiten I en II wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank herroept gelet op het voorgaande ook de primaire besluiten I en II.
5. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder in beide zaken aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in deze door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (2 punten voor de twee beroepschriften, 1 punt voor de zitting van 30 augustus 2017, 0,5 punt voor een nadere reactie in beide zaken en 0,5 punt voor de zitting van 31 januari 2018 met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
Op het formulier proceskosten, dat betrekking heeft op de zitting van 30 augustus 2017, heeft eiseres vermeld dat zij reiskosten heeft gemaakt voor het traject [vestigingsplaats]-Rotterdam.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van het Bpb worden deze kosten vastgesteld overeenkomstig artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003. Het tarief voor vergoedingen wegens reiskosten bedraagt een tarief waarvan de hoogte gelijk is aan de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse.
De rechtbank bepaalt de reiskosten van eiseres op € 24,53 x 2 x 3 (aantal personen), dus een totaalbedrag van € 147,18. Dit is het bedrag voor een heen- en terugreis met het openbaar vervoer van [vestigingsplaats] naar het Wilhelminaplein in Rotterdam voor drie personen.
Op het formulier proceskosten heeft eiseres voorts een bedrag van in totaal € 2538,- opgegeven aan verletkosten, omdat zij in verband met het bijwonen van de zitting op 30 augustus 2017 zes uur tijdverzuim heeft gehad. Eiseres is hierbij uitgegaan van een tarief van de dierenarts van € 141,- per uur en van drie personen.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Bpb wordt het bedrag van de kosten bedoeld in artikel 1, aanhef en onder d, van het Bpb vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 7,00 en € 82,00 per uur bedraagt. Eiseres heeft dit verzoek om de vergoeding van de verletkosten niet onderbouwd met stukken. De rechtbank vindt een vergoeding van € 600,- (4 x € 50,- x 3 personen) voor de verletkosten echter niet onredelijk.
Dit betekent dat het totaalbedrag voor de proceskosten € 2751,18 bedraagt.