ECLI:NL:RBROT:2018:3262

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
548642 / HA RK 18-364
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters in strafzaak

Op 13 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G.S.J. van Gestel. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mr. M. Vaandrager, mr. N.A.J. Purcell en mr. E.J. Weller, die betrokken waren bij de behandeling van een strafzaak tegen de verzoekster. De verzoekster had aangevoerd dat haar verzoek tot aanhouding van de zaak was afgewezen zonder voldoende onderbouwing, en dat de rechters de indruk wekten niet geïnteresseerd te zijn in haar bijdrage aan de rechtspleging. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechters alle argumenten van de verdediging in hun beslissing hadden betrokken en dat de afwijzing van het verzoek niet onbegrijpelijk was. De wrakingskamer benadrukte dat een onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die wijzen op vooringenomenheid. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, en werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Meervoudige kamer voor wrakingszaken
Zaaknummer / rekestnummer: 548642 / HA RK 18-364
Beslissing van 13 april 2018
op het verzoek van
[naam verzoekster],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres],
verzoekster,
advocaat mr. G.S.J. van Gestel te Rotterdam,
strekkende tot wraking van:
mr. M. Vaandrager, mr. N.A.J. Purcellen
mr. E.J. Weller, rechters-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechters).

1.Het procesverloop en de processtukken

Ter openbare terechtzitting van 13 april 2018 is door de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, van welke kamer de rechters deel uitmaken, voortgezet de behandeling van de tegen verzoekster aanhangig gemaakte strafzaak met parketnummer 10/996575-17.
Bij gelegenheid van die behandeling heeft de raadsman van verzoekster de wraking van de rechters verzocht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het uittreksel van het proces-verbaal van de hiervoor bedoelde terechtzitting, welk uittreksel – voor zover thans van belang – onder meer inhoudt:
De voorzitter deelt als beslissing van de rechtbank mee dat het verzoek van de raadsman tot aanhouding van de zaak wordt afgewezen. Het klopt volgens de Hoge Raad dat aanhoudingsverzoeken in verband met ziekte soepel kunnen worden bekeken, maar er wordt wel de eis gesteld van enige concrete onderbouwing. De raadsman heeft het briefje van de dokter aan de rechtbank laten lezen en daarin staat niet dat hij verdachte gezien heeft en ook niet dat hij geconstateerd heeft dat verdachte hoge koorts heeft. De enkele omstandigheid dat verdachte depressieve klachten heeft als gevolg van het overlijden van haar vader, ongeveer vier maanden geleden, is onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat zij niet in staat is om vandaag ter zitting te verschijnen. Het verzoek is daarmee onvoldoende onderbouwd en de rechtbank zal overgaan tot de inhoudelijke behandeling van de zaak.
De raadsman van verzoekster, de rechters en de officier van justitie zijn verwittigd van de datum en het tijdstip waarop het wrakingsverzoek zou worden behandeld en zijn voor de zitting uitgenodigd.
Ter zitting van 13 april 2018, alwaar het wrakingsverzoek is behandeld, zijn verschenen: de advocaat van verzoekster, de rechters en officier van justitie mr. P. van de Kerkhof. Zij hebben ieder – de advocaat mede aan de hand van een korte pleitnotitie – hun standpunt nader toegelicht.

2.Het verzoek en de reactie daarop

2.1
Ter adstructie van het wrakingsverzoek heeft verzoekster het volgende aangevoerd - verkort en zakelijk weergegeven - :
2.1.1
Het verzoek tot aanhouding van de zaak was tweeledig; allereerst omdat verzoekster ziek is, daarnaast omdat zij depressief is wegens het overlijden van haar vader.
2.1.2
De rechters wijzen het verzoek af met de motivering dat de huisarts niks zegt over de ziekte. Verzoekster heeft bij monde van haar advocaat aangegeven, naar aanleiding van een opmerking van de officier over een spelfout in de verklaring van de huisarts, dat hij eventueel nog nadere inlichtingen zou kunnen inwinnen bij de huisarts. Gelet op vaste jurisprudentie van de Hoge Raad had hij daartoe in de staat gesteld moeten worden om alsnog de gegevens te vertrekken die de rechtbank met het oog op de te nemen beslissing wenselijk acht (zie ECLI:NL:HR:2014:193). Daarnaast stelt de rechtbank klaarblijkelijk zelfstandig vast dat verzoekster na vier maanden niet meer verdrietig en depressief mag zijn wegens het overlijden van haar vader. Dat oordeel is onbegrijpelijk nu de rechters daarmee afwijken van het oordeel van de huisarts die 1) daarvoor beter is gekwalificeerd; 2) verzoekster ook daadwerkelijk heeft gezien en duidelijk heeft verklaard dat verzoekster niet in staat is te verklaren. Deze omstandigheden duiden er allebei op dat de rechters per se de zaak wil afdoen, waarschijnlijk omdat de zaak al twee keer is aangehouden. Dan lijkt het erop dat de rechters het afdoen van de zaak belangrijker vinden dan de verklaring van verzoekster.
2.1.3
De zaak is nog niet zo oud dat de nieuwe aanhouding niet aan de orde zou kunnen zijn; fraudezaken lopen soms wel drie of vier jaren. Verzoekster is op twee eerdere zittingen wel verschenen; daaruit blijkt dat ze daadwerkelijk aanwezig wil zijn en wil verklaren. Door een spoedige afdoening zonder meer te laten prevaleren boven de bijdrage die de verdediging aan de rechtspleging kan leveren geven de rechters de indruk niet geïnteresseerd te zijn in die bijdrage en daarmee wekken zij op zijn minst genomen de schijn vooringenomen te zijn.
2.2
De rechters hebben niet in de wraking berust.
De rechter hebben te kennen gegeven dat niet sprake is van een omstandigheid die grond tot wraking van de rechter kan opleveren. Daarbij is – verkort en zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
2.2.1
De rechters hebben goed naar het verzoek om uitstel van de behandeling gekeken en hebben daarop vervolgens een beslissing genomen. Het wrakingsverzoek lijkt gebaseerd te zijn op een niet eens zijn met een processuele beslissing. Dat kan geen grond zijn voor wraking.
2.3
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.

3.De beoordeling

3.1
Wraking is een middel ter verzekering van de onpartijdigheid van de rechter. Bij de beoordeling van een verzoek tot wraking dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid van de rechter door objectieve factoren gerechtvaardigd is.
3.2
Vooropgesteld moet worden dat een voor een partij onwelgevallige beslissing van een rechter op zichzelf geen grond voor wraking oplevert. Dat geldt ook indien die beslissing op het oog mogelijk onjuist is, en ook indien er geen hogere voorziening mocht openstaan tegen die beslissing. Het is niet aan de wrakingskamer om de beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan immers niet fungeren als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of onjuiste beslissingen.
3.3
Dat kan anders zijn indien een aangevochten beslissing zozeer onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
De wrakingskamer is van oordeel dat dit niet het geval is en overweegt daartoe als volgt.
3.5
Blijkens de bewoordingen van de beslissing van de rechters en van de motivering daarvan hebben de rechters alle aan het verzoek van de verdediging tot uitstel van de behandeling ten grondslag gelegde argumenten in hun beoordeling van dat verzoek betrokken en gewogen. De beslissing en motivering zijn – hoewel de verdediging onwelgevallig – naar het oordeel van de wrakingskamer niet onbegrijpelijk, laat staan zozeer onbegrijpelijk, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is te geven dan dat de beslissing door vooringenomenheid is ingegeven.
3.6
Het verzoek is mitsdien ongegrond. Het verzoek wordt afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot wraking van mr. M. Vaandrager, mr. N.A.J. Purcell en mr. E.J. Weller.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. J. van den Bos, voorzitter, mr. E.J. Rutten en
mr. M.G.L. de Vette, rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 april 2018 in tegenwoordigheid van J.A. Faaij, griffier.
Verzonden op:
aan:
- verzoekster
- mr. G.S.J. van Gestel
- mr. M. Vaandrager
- mr. N.A.J. Purcell
- mr. E.J. Weller
- mr. P. van de Kerkhof