Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Slotsom
4.Beslissing
28 januari 2014.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte had verzocht om aanhouding van de behandeling van zijn zaak wegens medische omstandigheden, maar dit verzoek werd door het Hof afgewezen. De verdachte had een faxbericht gestuurd waarin hij aangaf niet in staat te zijn om ter terechtzitting te verschijnen, en verwees naar een brief van zijn behandelend arts. Het Hof oordeelde echter dat er geen medische verklaring was ontvangen, wat leidde tot de afwijzing van het verzoek tot aanhouding.
De Hoge Raad herhaalt in zijn overwegingen eerdere jurisprudentie en benadrukt het belang van het aanwezigheidsrecht van de verdachte, zoals gewaarborgd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek tot aanhouding niet kon worden ingewilligd op basis van het ontbreken van een medische verklaring, terwijl deze verklaring daags voor de zitting wel degelijk was ingekomen bij de centrale balie van het Hof.
De Hoge Raad concludeert dat de afwijzing van het verzoek tot aanhouding niet draagkrachtig was en vernietigt de bestreden uitspraak. De zaak wordt terugverwezen naar het Gerechtshof Den Haag, zodat deze opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt de noodzaak voor rechters om zorgvuldig om te gaan met verzoeken tot aanhouding, vooral wanneer deze zijn onderbouwd met medische verklaringen.