Op 23 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen mr. S.G. Koekkoek, rechter-plaatsvervanger in de rechtbank Rotterdam. De wrakingskamer oordeelde dat de door verzoeker aangevoerde gronden niet objectief de vrees voor partijdigheid van de rechter konden rechtvaardigen. Verzoeker had aangevoerd dat de rechter te laat was begonnen met de zitting en dat hij zonder gemachtigde was gewezen op zijn procesrechten. De wrakingskamer concludeerde dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig was. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker eerder ook al meerdere wrakingsverzoeken had ingediend, die in hoofdzaak voortkwamen uit algemeen ongenoegen over de rechtspraak en niet uit specifieke klachten over de rechter in kwestie. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker misbruik had gemaakt van het wrakinginstituut en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek in de aanhangige procedure niet meer in behandeling zou worden genomen.