ECLI:NL:RBROT:2018:3172

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
30 januari 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
10/681246-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van een 7-jarig buurmeisje door betasting en seksueel binnendringen

Op 30 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het misbruik van zijn 7-jarige buurmeisje. De verdachte, die op dat moment preventief gedetineerd was, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het slachtoffer en het betasten van haar geslachtsdelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn buurmeisje, dat aan zijn zorg was toevertrouwd, heeft misbruikt door haar te betasten en met zijn vingers in haar vagina te gaan. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer voldoende steun vonden in andere bewijsmiddelen, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met een voorwaardelijk deel en een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast werd een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, bestaande uit een gebiedsverbod voor de speeltuin en school in de nabijheid van het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die immateriële en materiële schadevergoeding vorderde. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van € 1.326,- aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/681246-17
Datum uitspraak: 30 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats verdachte ] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] te [woonplaats verdachte] ,
ten tijde van het onderzoek op de terechtzitting preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel,
raadsman mr. S.A. Chedie, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 16 januari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.L.M. Kuiper heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien (18) maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een ambulante behandeling door het Dok of de Waag of een soortgelijke instelling;
  • vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van drie jaar, bestaande uit:
- een locatiegebod voor het verblijfsadres de [adres verdachte] : op doordeweekse dagen van 14.00 tot 19.00 uur en in het weekend van 9.00 uur tot 19.00 uur;
- deze maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren en te bepalen dat bij overtreding van deze maatregel telkens een week vervangende hechtenis wordt toegepast.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak op alle onderdelen bepleit. De verdachte heeft het feit ontkend. Aangevoerd is – zakelijk weergegeven – dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, omdat de verklaringen van aangeefster onvoldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen. Daarnaast zou de belastende verklaring van de aangeefster inconsistent zijn. Subsidiair is aangevoerd dat de andere bewijsmiddelen niet voldoende specifiek zijn en onvoldoende contextueel verband houden met de aan de verdachte verweten gedragingen.
4.2.
Beoordeling
Op grond van de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank, de volgende feiten en omstandigheden vast:
De zevenjarige aangeefster (hierna ook genoemd: [voornaam slachtoffer] ) wordt door haar vader aan de voordeur gebracht bij de woning van haar buurmeisje [naam buurmeisje] . De vader van haar buurmeisje, de verdachte, doet open en de vader van [naam slachtoffer] laat weten dat zij daar mag blijven eten. Als zij is binnengelaten in de woning gaat zij samen met de vader van [naam buurmeisje] , de verdachte, een spelletje spelen op een laptop. De verdachte belooft haar VIP te maken bij het spel ‘Movie Star Planet’. Zij moet dan wel een geheimpje bewaren. De verdachte maakt een account aan onder de naam ‘ [naam account] ’. Terwijl zij beiden op de bank zitten en het spelletje zoeken/spelen gaat de verdachte met zijn hand in haar onderbroek, wrijft over haar vulva, vraagt haar om haar benen wijd te doen en brengt ook zijn vinger in haar vagina. Hij stopt daarmee als zij desgevraagd aangeeft het niet fijn te vinden. Nadat de vader van [naam slachtoffer] heeft opgemerkt dat [naam buurmeisje] en een ander vriendinnetje buiten aan het spelen zijn terwijl [naam slachtoffer] daar niet bij is, gaat hij naar het huis van de verdachte om zijn dochter op te halen. De verdachte opende de deur en vervolgens zag hij zijn dochter aan komen lopen met een laptop in haar hand.
[naam slachtoffer] heeft haar moeder over de hiervoor genoemde seksuele handelingen door de verdachte verteld, toen haar moeder doorvroeg over een opmerking die [naam slachtoffer] de dag daarvóór had gemaakt over een geheimpje met de vader van [naam buurmeisje] , waarvan haar vriendinnen [naam 1] en [naam 2] niet mochten weten.
Ook aan haar vader heeft [naam slachtoffer] op dezelfde dag hetzelfde verhaal verteld. Haar eerste verklaring tegenover de politie bij haar thuis en bij het verhoor in de studio, zijn steeds eenduidig.
De rechtbank oordeelt, gelet op het voorgaande, dat de belastende verklaringen van de aangeefster in voldoende mate steun vinden in de door de getuigen beschreven feiten en omstandigheden, die voldoende specifiek zijn en voldoende verband houden met de aan verdachte verweten gedragingen. Dat betekent dat aan het bewijsminimumvoorschrift van art. 342, tweede lid, Sv is voldaan.
Het verweer van de verdediging betreffende het bewijsminimum wordt dus verworpen.
In de omstandigheid dat [naam slachtoffer] niet direct na thuiskomst met haar ouders heeft gesproken over de seksuele handelingen door de verdachte, ziet de rechtbank geen reden tot twijfel aan de betrouwbaarheid van haar hierover afgelegde verklaringen. De rechtbank acht het begrijpelijk en invoelbaar dat het slachtoffer mede gelet op haar jonge leeftijd, de omstandigheid dat aan haar was gevraagd om een geheim te bewaren, kennelijk vanuit een terughoudendheid, niet reeds in het eerste gesprek met haar moeder over die handelingen heeft gesproken.
Dat er bij nauwkeurige vergelijking van de verklaringen verschillen zijn te constateren, zoals door de raadsman is betoogd, doet naar het oordeel van de rechtbank, gegeven de overeenstemming in de kern van de verklaringen, aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer evenmin af.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat hetgeen de verdachte tegenover het belastende bewijs stelt, weinig meer is dan een blote ontkenning. Dit mist overtuigende kracht, niet in de laatste plaats omdat hij aanvankelijk zelfs heeft ontkend [naam slachtoffer] te kennen, en pas nadat hij was geconfronteerd met de overige verklaringen erkende dat zij wel in zijn huis is geweest. Verder heeft de verdachte wisselend verklaard over de aanwezigheid van zijn vrouw en de andere meisjes ( [naam 1] en [naam 2] ) in de woning, over wat er die dag zou zijn gegeten (patat of (diepvries) pizza) en of [naam slachtoffer] al dan niet met de andere twee meisjes naar buiten is geweest. Ter zitting heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij, nadat hij [naam slachtoffer] binnenliet in de woning, onafgebroken op het balkon heeft gezeten en dat hij de deur niet heeft open gedaan. Dit is niet alleen strijdig met de verklaring van aangeefster, maar ook met hetgeen haar vader uit eigen waarneming heeft verklaard.
Ook over het computerspel Movie Star Planet zegt hij weinig af te weten, terwijl uit de geluidsopname van de vader duidelijk naar voren komt dat hij weet dat dit spel zoiets kent als een VIP-account. Uit diezelfde geluidsopname blijkt ook dat de verdachte gevraagd naar het geheimpje met [naam slachtoffer] , direct weet dat dit het VIP-account betreft. Dit alles komt de geloofwaardigheid van zijn verklaring niet ten goede.
De stelling van de verdachte ten slotte dat hij erin zou zijn geluisd, is ook niet aannemelijk geworden. In ieder geval blijkt zijn bewering over de vooringenomenheid van de vader van [naam slachtoffer] over zijn vertrek uit Gorinchem in verband met een vermeende kindermisbruik, niet voor te komen op de betreffende geluidsopname die door de vader van [naam slachtoffer] bij hun ontmoeting is gemaakt.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaringen van de aangeefster. Dat brengt met zich mee dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aangeefster heeft misbruikt.
4.3
Conclusie
Het primair tenlastegelegde feit is wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het
primairten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 02 augustus 2017 te Leerdam met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren en met iemand die aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2009), handelingen heeft gepleegd die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hierin bestaande dat verdachte
- over de vagina van die [naam slachtoffer] heeft gewreven, en
- zijn vingers in de vagina en tussen de schaamlippen heeft gebracht.
Wat meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
primair
Met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren, die aan zijn zorg en waakzaamheid is toevertrouwd, handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf en maatregel

7.1.
Algemene overweging
De straf en maatregel die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zijn buurmeisje van toen zeven jaar oud misbruikt door met zijn hand in haar onderbroek haar vulva en vagina te betasten en met zijn vingers in haar vagina te gaan.
Hij heeft het bezoekje van zijn buurmeisje, dat als vriendinnetje van zijn eigen dochter bij hem over de vloer kwam en tijdelijk aan zijn zorg was toevertrouwd, aangegrepen om haar te betasten en seksueel bij haar binnen te dringen, terwijl hij haar had gepaaid met een
VIP-account van een digitaal kinderspel.
Dit zeer jonge kind is op deze wijze door de verdachte gedwongen zijn volwassen seksualiteit te dulden. Hij heeft op onaanvaardbare wijze misbruik gemaakt van zijn (over)macht over een kind, dat vanwege haar zeer jonge leeftijd in een kwetsbare positie verkeerde en niet in staat was weerstand te bieden. De verdachte heeft bevrediging gezocht van zijn eigen seksuele verlangens, terwijl hij zich had moeten realiseren dat slachtoffers van dergelijke ontuchtige handelingen nog jaren later psychische schade kunnen ondervinden van wat hen is aangedaan. Ook voor de ouders is een dergelijk feit schokkend en verdrietig. Dat dit ook in dit geval zo blijkt te zijn, volgt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de moeder van het slachtoffer. Volgens haar kan haar dochter nooit meer onbevangen zijn.
De verdachte lijkt zich op geen enkele manier te bekommeren om de gevolgen die zijn handelen voor het slachtoffer hebben gehad. De verdachte heeft op geen enkele wijze berouw getoond of verantwoordelijkheid genomen voor zijn daden.
8.3
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
8.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van
5 oktober 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld.
8.3.2.
Rapportages
De rechtbank heeft eveneens geslagen op het rapport van R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. In dit rapport wordt het volgende gemeld. Uit het psychologisch onderzoek blijkt niet van een ziekelijke stoornis van de geestesvermogen bij de verdachte en evenmin van aanwijzingen van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Bij de verdachte is wel sprake van een beperkte sociaalemotionele ontwikkeling en inadequate copingstrategie.
Hoewel door de ontkennende houding van de verdachte niet alle onderzoeksvragen konden worden beantwoord, kan op basis van het onderzoek wel een (praktische) zorgnoodzaak worden vastgesteld. Nu die zorg al wordt geboden vanuit het maatschappelijk wijkteam te Leerdam, is het wel van belang dat deze zorg wordt gecontinueerd.
Reclassering Nederland, afdeling reclassering, heeft op 5 december 2017 ook een rapport over de verdachte opgemaakt. In dit rapport wordt vermeld dat er bij de verdachte wellicht sprake is van enige cognitieve beperking als gevolg van zijn gebrekkige opleiding.
Gelet op de verdere volledige ontkenning van de verdachte ontbreekt zicht op zijn gedrag en de drijfveren. De rapporteur acht het aangewezen dat er alsnog zicht daarop komt en dat, indien noodzakelijk, gedragsveranderende (zedendader)behandeling wordt gestart. Het voornoemde kan worden gemonitord binnen een verplicht reclasseringscontact.
Gelet daarop is er geadviseerd om aan hem een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan bijzondere voorwaarden te verbinden,
De rechtbank zal de inhoud van beide rapporten bij haar oordeel betrekken.
8.4
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van het feit kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Zonder afbreuk te doen aan de impact van het feit op het slachtoffer, ziet de rechtbank in de eenmaligheid en relatief korte duur van het feit aanleiding een iets lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
Met de officier van justitie (en de reclassering) acht de rechtbank het aangewezen, zowel in het belang van de verdachte zelf als in het belang van de samenleving, dat de verdachte na zijn detentie zal worden behandeld en begeleid teneinde herhaling te voorkomen.
Om deze behandeling en begeleiding mogelijk te maken zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van drie jaren en daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden dat de verdachte zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de reclassering. Dit houdt mede in een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting, één en ander zoals door de reclassering in het hiervoor genoemde rapport is geadviseerd.
Ter terechtzitting heeft de verdachte benadrukt dat hij als gevolg van eerdere beschuldigingen met betrekking tot een zedendelict zijn woonplaats Gorinchem heeft moeten verlaten en dat hij daarna jarenlang telkens van woonplaats heeft moeten wisselen. Hoewel hij dankbaar is over een zelfstandige woonruimte te kunnen beschikken voor zijn gezin, ervaart hij geen woonplezier meer in die woonomgeving. Hij maakt de indruk zich naast zijn werk, vooral binnenshuis op te houden. In een gesprek met de gemeente van Leerdam zegt hij te kennen te hebben gegeven niet meer terug te willen naar zijn huidige woning, maar vooralsnog is er geen oplossing gevonden.
De rechtbank gaat er dan ook van uit dat de verdachte na zijn detentie zal terugkeren naar de woonomgeving van het slachtoffer en haar ouders. In die omgeving zijn onder meer een lagere school en speeltuin gelegen.
De rechtbank zal om die reden aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer toevoegen.
Voorts zal de rechtbank, in het belang van de beveiliging van de maatschappij en voorkoming van strafbare feiten, aan de verdachte een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van drie jaren op te leggen, inhoudende een bevel met een gebiedsverbod voor de speeltuin en school in zijn directe woonomgeving (tevens die van het slachtoffer). Met dit verbod beoogt de rechtbank te voorkomen dat de verdachte opnieuw gemakkelijk toenadering kan zoeken tot kleine kinderen in zijn woonomgeving om daarmee recidive te voorkomen.
Het recht van verdachte op bewegingsvrijheid wordt hierdoor slechts in geringe mate en voor bepaalde duur beperkt en dit staat in verhouding tot de daarmee nagestreefde doelen. Om verdachte ertoe te zetten zich aan het gebiedsverbod te houden, zal de rechtbank bepalen dat een week hechtenis wordt toegepast voor elke overtreding van het gebiedsverbod.
Er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank heeft voor dat oordeel in overweging genomen de rapportages die ten aanzien van zijn persoon zijn uitgebracht, en de omstandigheid dat de verdachte op geen enkele wijze heeft doen blijken dat hij inzicht heeft in het kwalijke van zijn handelen. Reden waarom wordt bevolen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Alles afwegend wordt na te noemen straf en maatregel passend en geboden geacht.

8.Vordering benadeelde partij/schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich middels de wettelijk vertegenwoordiger mondeling in het geding gevoegd: [naam benadeelde] ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 5.000,- aan immateriële schade als gevolg van schending van haar lichamelijke en geestelijke integriteit.
Daarnaast is er aan materiële schadevergoeding een bedrag van € 326,40 (€ 229,- plus € 97,40) gevorderd, bestaande uit de bijbehorende kilometervergoeding voor de gereden kilometers ten behoeve van deze zaak (€ 244,40), en parkeerkosten van (€ 57,-), en telefoonkosten (€ 10,-). Uit de ter terechtzitting gegeven toelichting van de gemachtigde van de benadeelde partij, mr. M.A.J. Kubatsch, begrijpt de rechtbank voorts dat de voorwaardelijke kosten voor een eventueel hoger beroep ter hoogte van € 100,- worden gevorderd. Ten slotte wordt de wettelijke rente gevorderd vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 326, en tot de algehele toewijzing van de vordering tot immateriële schadevergoeding nu deze voldoende is onderbouwd, zodoende in totaal
€ 5.326,-.
Tevens heeft zij gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
8.2.
Standpunt verdediging.
De verdediging heeft de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij in de vordering bepleit vanwege de door hen bepleite vrijspraak.
8.3.
Beoordeling
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De hoogte van de materiële schade is niet betwist. De rechtbank zal dit gedeelte van de vordering dan ook toewijzen met dien verstande dat de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de datum van dit vonnis, zijnde 30 januari 2018. Er kan immers uit de vordering niet worden vastgesteld wanneer de kosten zijn gemaakt.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Gelet op de ernstige inbreuk die is gepleegd op de lichamelijke integriteit van de benadeelde partij, stelt de rechtbank die schade naar maatstaven van billijkheid en gelet op de algemene ervaringsregels thans vast op een bedrag van € 1.000,- zodat de vordering tot dit bedrag zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard nu voor de vaststelling van het overige deel van die schade vanwege de complexiteit daarvan meer onderzoek nodig is en dit een onevenredige belasting van het strafgeding op zou leveren.
De geschatte toekomstige kosten van € 100,-, worden afgewezen aangezien dit schade betreft die (nog) niet is geleden.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag wegens de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 augustus 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil,
en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van in totaal
€ 1.326,-.
Tevens wordt oplegging van de hierna te noemen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v en 244 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van twaalf (12) maanden;
bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot
vier (4) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechtbank later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de
proeftijd, die hierbij wordt gesteld op
drie (3) jaarzich aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
stelt daarnaast als algemene voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken;
- de veroordeelde zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
stelt als
bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich melden bij de Reclassering Nederland en zich hierna blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- de veroordeelde zal zich laten behandelen voor zijn problematiek bij polikliniek “het Dok” of “De Waag” te Rotterdam, of een soortgelijke instelling van ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
- de veroordeelde zal op geen enkele wijze contact (laten) opnemen, zoeken of hebben met [naam slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2009, gedurende de proeftijd;
geeft aan genoemde reclasseringsinstelling opdracht toezicht te houden op de naleving van
de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de veroordeelde op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, inhoudende dat de veroordeelde wordt bevolen gedurende drie jaren na heden zich niet op te houden in:
de speeltuin gelegen in/aan [plaats] te Leerdam en
de [naam school] te Leerdam aan de [adres] te Leerdam;
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde niet aan de maatregel voldoet, vervangende hechtenis zal worden toegepast;
bepaalt dat voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, vervangende hechtenis wordt toegepast voor de duur van 1 (één) week, met een totale duur van ten hoogste zes maanden;
stelt vast dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is;
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde], wonende te Capelle aan den IJssel, toe tot een bedrag van
€ 1.326,- (zegge: duizenddriehonderdzesentwintig euro)en veroordeelt de verdachte dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij te betalen; vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.000,- vanaf 2 augustus 2017 en over een bedrag van € 326,- vanaf 30 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 1.326,- (zegge: duizend driehonderdzesentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.000,- vanaf 2 augustus 2017 en over een bedrag van € 326,- vanaf 30 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
beveelt dat bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 1.326,- (zegge: duizenddriehonderdzesentwintig euro)vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
23 dagen; toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op;
verstaatdat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J. van Dort, voorzitter,
en mrs. J. Snitker en B.E. Dijkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 januari 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 02 augustus 2017 te Leerdam met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren en/of met iemand die aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, te weten met [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2009), meermalen, althans eenmaal, handelingen heeft gepleegd die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, hierin bestaande dat verdachte
- over de vagina van die [naam slachtoffer] heeft gewreven, althans de vagina heeft
betast en/of
- zijn vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen heeft gebracht;
art 244 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 02 augustus 2017 te Leerdam met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren en/of iemand die aan zijn, verdachtes, zorg en/of waakzaamheid was toevertrouwd, te weten [naam slachtoffer] (geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2009), buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, namelijk het meermalen,
althans eenmaal;
- wrijven over, althans het betasten van de vagina van die [naam slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes vinger(s) in de vagina en/of tussen de
schaamlippen van die [naam slachtoffer] ;
art 247 Wetboek van Strafrecht