ECLI:NL:RBROT:2018:3090

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
6626677 \ VZ VERZ 18-1667
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst en toekenning van transitie- en billijke vergoeding na vernietiging van ontslag op staande voet

In deze zaak heeft de kantonrechter te Rotterdam op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werknemer, hier aangeduid als [verzoeker], tegen zijn werkgever, GCN Trans B.V. [verzoeker] had eerder op 20 juli 2016 ontslag op staande voet gekregen, dat op 26 oktober 2017 door de kantonrechter werd vernietigd. De kantonrechter oordeelde dat GCN niet had bewezen dat [verzoeker] zich schuldig had gemaakt aan de hem verweten feiten. Na de vernietiging van het ontslag heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer verricht voor GCN en verzocht hij om ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 30 april 2018, alsook om toekenning van een transitievergoeding van € 2.800,- en een billijke vergoeding van € 46.656,-. GCN ging akkoord met de ontbinding, maar betwistte de toekenning van de vergoedingen.

De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van ernstig verwijtbaar handelen van GCN, omdat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig was. Hierdoor had [verzoeker] recht op een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De kantonrechter kende de transitievergoeding van € 2.800,- toe en bepaalde de billijke vergoeding op € 8.000,-, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de gevolgen van het ontslag. Daarnaast werd GCN veroordeeld tot het opmaken van een eindafrekening van de vakantiedagen van [verzoeker]. De proceskosten werden eveneens aan GCN opgelegd, omdat zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6626677 \ VZ VERZ 18-1667
uitspraak: 17 april 2018
beschikking van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [plaatsnaam],
verzoeker,
gemachtigde: mr. F.A.A.C. Traa,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GCN Trans B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.O. Voogt.
Partijen worden hierna aangeduid als “[verzoeker]” en “GCN”.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken, waarvan de kantonrechter kennis heeft genomen:
  • het verzoekschrift, met producties, ontvangen op 5 februari 2018;
  • het verweerschrift, met productie;
  • de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde pleitnotitie aan de zijde van [verzoeker].
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 maart 2018. [verzoeker] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F.A.A.C. Traa. Aan de zijde van GCN zijn verschenen [B.], directeur van GCN, en mr. S.O. Voogt, gemachtigde.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[verzoeker] (geboren op [geboortedatum] 1987) is per 8 juli 2014 in dienst getreden bij GCN en is laatstelijk werkzaam op grond van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van Full Time Logistiek Medewerker. Zijn loon bedraagt € 2.400 bruto per maand exclusief 8% vakantietoeslag en overige emolumenten.
2.2.
Op 20 juli 2016 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. GCN heeft als reden aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [verzoeker] heeft geprobeerd [B.] (de directeur van GCN, hierna: [B.]) te vergiftigen.
2.3.
Bij beschikking van 26 oktober 2017 (zaaknummer: 5357368 VZ VERZ 16-19511) heeft de kantonrechter van deze rechtbank het ontslag op staande voet vernietigd, omdat GCN niet is geslaagd in het leveren van het bewijs dat [verzoeker] op 19 juli 2016 de waterfles van [B.] uit de koelkast heeft gehaald en daaraan lijm heeft toegevoegd met als doel [B.] te vergiftigen. GCN is veroordeeld tot betaling aan [verzoeker] van in totaal € 5.682,76 (vermeerderd met de vakantietoeslag en rente) aan loon over de periode 20 juli 2016 tot en met september 2016. De kantonrechter heeft de verzochte wedertewerkstelling afgewezen, omdat niet kon worden vastgesteld dat [verzoeker] beschikbaar was voor arbeid. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld.
2.4.
Na de vernietiging van het ontslag op staande voet heeft [verzoeker] geen werkzaamheden meer verricht voor GCN.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1.
[verzoeker] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden per 30 april 2018 en aan hem een transitievergoeding van € 2.800,- bruto en een billijke vergoeding van € 46.656,- bruto toe te kennen. [verzoeker] heeft tevens verzocht GCN te gelasten na ontbinding van de arbeidsovereenkomst over te gaan tot een afrekening van het vakantietegoed van [verzoeker] en GCN te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Aan zijn verzoek heeft [verzoeker] het volgende ten grondslag gelegd. Door diverse valse aantijgingen van GCN (waaronder drugsgebruik, handel en diefstal van bedrijfseigendommen en vergiftiging) is de arbeidsrelatie zwaar onder druk gezet. Na de vernietiging van het ontslag is het daarom niet meer gekomen tot een werkhervatting. Er is sprake van een zodanige verandering van omstandigheden dat de arbeidsovereenkomst moet worden beëindigd. [verzoeker] heeft aan de transitievergoeding artikel 7:673 lid 1, sub b, onder 2, BW ten grondslag gelegd en de billijke vergoeding gevorderd op grond van artikel 7:671c lid 2 BW. De hoogte van de billijke vergoeding moet volgens [verzoeker] bestaan uit het loon en vakantietoeslag over de periode 1 oktober 2016 tot 1 april 2018.

4.Het verweer

GCN heeft zich op het standpunt gesteld dat zij zich met het ontbindingsverzoek van [verzoeker] kan verenigen. Volgens GCN is er echter geen aanleiding om een transitievergoeding en/of billijke vergoeding toe te kennen, omdat de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen. Dat de verhoudingen zijn verstoord is GCN niet ernstig te verwijten; er was sinds mei 2016 al sprake van incidenten waardoor partijen in deze kleine setting niet meer met elkaar verder kunnen. Het recht op een billijke vergoeding volgt volgens GCN niet uit het feit dat het ontslag op staande voet destijds niet rechtsgeldig is gegeven (op 20 juli 2016). [verzoeker] had in de procedure waarin hij verzocht om het ontslag op staande voet te vernietigen om een billijke vergoeding kunnen vragen, maar dat heeft hij niet gedaan.
GCN heeft daarnaast aangevoerd dat [verzoeker] de hoogte van de billijke vergoeding onvoldoende heeft onderbouwd. De kantonrechter heeft in de beschikking van 26 oktober 2017 het door [verzoeker] gevorderde loon afgewezen vanaf 1 oktober 2016. Tegen deze beschikking is geen hoger beroep ingesteld, zodat deze afwijzing in kracht van gewijsde is gegaan. Omdat de arbeidsovereenkomst door de incidenten los van het ontslag op staande voet, ook kort na juli 2016 zou zijn geëindigd en [verzoeker] vanaf 5 oktober 2016 tot 4 december 2017 heeft gewerkt, heeft [verzoeker] geen schade geleden en bestaat er geen aanleiding om een billijke vergoeding toe te kennen.
De vakantiedagen tot aan het ontslag op staande voet zijn volgens GCN reeds afgerekend. Omdat er daarna geen aanspraak meer was op loon, heeft geen opbouw van vakantiedagen plaatsgevonden, zodat deze niet hoeven worden afgerekend.

5.De beoordeling

5.1.
[verzoeker] heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden. Omdat GCN zich met ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan verenigen, zal het verzoek om de arbeidsovereenkomst te ontbinden worden toegewezen op grond van artikel 7:671c lid 1 BW. Met toepassing van artikel 7:671c lid 2, sub a, BW zal de kantonrechter bepalen dat de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden met ingang van 30 april 2018.
5.2.
[verzoeker] heeft verzocht om toekenning van een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst op verzoek van [verzoeker] wordt ontbonden, is GCN gelet op artikel 7:673 lid 1, sub b, onder 2, BW alleen dan een transitievergoeding aan [verzoeker] verschuldigd, indien de arbeidsovereenkomst als gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GCM wordt ontbonden. Op grond van artikel 7:671c lid 2, sub b, BW kan de kantonrechter aan [verzoeker] (ook) een billijke vergoeding toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van GCN.
5.3.
Gelet op het voorgaande dient voor zowel het toekennen van een transitievergoeding als een billijke vergoeding dus de vraag beantwoord te worden of sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van GCN en de arbeidsovereenkomst op die grond is ontbonden. Op grond van de wetsgeschiedenis is een opzegging die, zoals in dit geval het ontslag op staande voet, niet rechtsgeldig wordt geacht, als zodanig al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Dat [verzoeker] in eerste instantie heeft gekozen voor het vernietigen van het ontslag op staande voet en nu pas ontbinding van de arbeidsovereenkomst verzoekt, maakt niet dat het handelen van GCN (het opzeggen in strijd met artikel 7:671 BW) niet meer ernstig verwijtbaar is. Er is dus sprake is van ernstig verwijtbaar handelen aan de zijde van GCN, zodat een transitievergoeding en een billijke vergoeding kunnen worden toegewezen.
5.4.
GCN heeft de hoogte van de transitievergoeding niet betwist. [verzoeker] heeft een transitievergoeding gevorderd van € 2.800,- bruto zodat deze (het netto equivalent daarvan) zal worden toegewezen.
5.5.
GCN heeft de hoogte van de gevorderde billijke vergoeding wel betwist. Vooropgesteld wordt dat bij het vaststellen van de billijke vergoeding rekening dient te worden gehouden met alle bijzondere omstandigheden van het geval, waaronder de gevolgen van het ontslag. De werknemer dient te worden gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Daarbij kan mede worden gelet op hetgeen werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen (Hoge Raad, 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187).
5.6.
GGN heeft de arbeidsovereenkomst per 20 juli 2016 opgezegd, zonder dat daaraan een dringende reden ten grondslag lag. Hierdoor kwam [verzoeker] zonder inkomen te zitten. Vaststaat echter dat [verzoeker] vanaf 5 oktober 2016 tot 15 juni 2017 als uitzendkracht heeft gewerkt, van 12 juni 2017 tot en met 10 september 2017 een ziekengelduitkering heeft ontvangen en van 11 september 2017 tot 4 december 2017 wederom als uitzendkracht heeft gewerkt. Vanaf 4 december 2017 tot en met heden heeft [verzoeker] een werkloosheidsuitkering ontvangen, welke is toegekend tot en met 18 november 2018. [verzoeker] heeft niet onderbouwd hoeveel hij aan loon, ziekengelduitkering en werkloosheidsuitkering heeft ontvangen. Aannemelijk is dat dit minder is dan zijn loon bij GCN, zodat hij hiervoor gecompenseerd moet worden. Het is echter niet aannemelijk dat [verzoeker] nog lang loon zou hebben genoten bij GCN als het ontslag op staande voet niet zou zijn vernietigd, omdat uit de overgelegde stukken blijkt dat verhoudingen tussen partijen steeds meer verstoord raakten. [verzoeker] heeft niet gesteld dat het lastig voor hem zal zijn om een andere baan te vinden. GCN heeft nog aangevoerd dat de werkzaamheden zijn gestaakt, maar heeft dit gelet op de gemotiveerde betwisting door [verzoeker] niet nader onderbouwd, zodat dit niet vast staat. Alles overwegend is een billijke vergoeding van € 8.000,- bruto redelijk en zal de billijke vergoeding op dit bedrag worden vastgesteld. Bij de berekening is meegewogen dat [verzoeker] tot en met september 2017 loon heeft ontvangen (zie beschikking kantonrechter 26 oktober 2017).
[verzoeker] wordt niet gevolgd in zijn stelling dat de billijke vergoeding moet worden vastgesteld op het loon dat hij in de periode van 1 oktober 2016 tot en met 1 april 2018 is misgelopen. Bij het bepalen van de hoogte van de billijke vergoeding gaat het om een compensatie voor het ernstig verwijtbaar handelen van GCN. Doordat [verzoeker] in de periode na het ontslag op staande voet gewerkt heeft en uitkeringen heeft ontvangen en het niet aannemelijk is dat de arbeidsovereenkomst nog lang zou hebben geduurd of de kans op een nieuwe baan heel klein is, kan niet gezegd worden dat de schade zo hoog is als door [verzoeker] gevorderd.
5.7.
Als laatste heeft [verzoeker] gevorderd GCN te gelasten over te gaan tot een afrekening van zijn vakantiedagentegoed. GCN heeft hiertegen aangevoerd dat, omdat er geen aanspraak op loon bestond ook geen opbouw van vakantiedagen heeft plaatsgevonden en dat de vakantie dagen tot de datum van het ontslag op staande voet zijn afgerekend. Dit is door [verzoeker] tijdens de zitting niet betwist, maar hij heeft wel om een eindafrekening verzocht. Daar heeft GCN geen verweer meer tegen gevoerd, zodat GCN zal worden opgedragen een eindafrekening op te maken.
5.8.
Nu aan de ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet de gevraagde billijke vergoeding wordt verbonden, zal [verzoeker] op grond van artikel 7:686a lid 6 BW in de gelegenheid worden gesteld om het verzoek in te trekken binnen de hierna genoemde termijn.
5.9.
GCN zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze worden begroot op € 78,- aan griffierecht en € 400,- aan salaris voor de gemachtigde. Indien [verzoeker] het verzoek intrekt, zal hij de proceskosten van GCN moeten betalen. Deze kosten worden begroot op € 400,- aan salaris voor de gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
stelt [verzoeker] in de gelegenheid zijn verzoekschrift uiterlijk op
donderdag 26 april 2018 vóór 12:00 uurdoor een schriftelijk bericht gericht aan de griffie van deze rechtbank (correspondentieadres: postbus 50955, 3007 BS Rotterdam, fax kanton 2: 088-3610553) in te trekken;
voor het geval [verzoeker]nietvan de mogelijkheid tot intrekking gebruik maakt:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 30 april 2018;
draagt GCN op een eindafrekening op te maken;
veroordeelt GCN om aan [verzoeker] een transitievergoeding te betalen van € 2.800,- bruto en veroordeelt GCN om die vergoeding aan [verzoeker] uiterlijk op 30 mei 2018 te betalen;
veroordeelt GCN om aan [verzoeker] een billijke vergoeding te betalen van € 8.000,- bruto;
veroordeelt GCN tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 78,- aan griffierecht en € 400,- aan gemachtigdensalaris;
wijst af het méér of anders verzochte;
voor het geval [verzoeker]welvan de mogelijkheid tot intrekking gebruik maakt:
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de kosten van deze procedure, aan de zijde van GCN tot op heden bepaald op € 400,- aan gemachtigdensalaris.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. Kruisdijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31688