ECLI:NL:RBROT:2018:2922

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
10/650049-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte veroordeeld voor het telen van hennepplanten en diefstal van elektriciteit

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van 277 hennepplanten in zijn woning en het illegaal afnemen van elektriciteit voor de kwekerij. De verdachte werd op 7 januari 2016 betrapt, waarna de politie een warmtescan van zijn woning uitvoerde, wat leidde tot de ontdekking van de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde dat het binnentreden van de woning rechtmatig was, ondanks de verdediging die stelde dat de machtiging tot binnentreden niet correct was. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat de verdachte vanaf 12 februari 2015 tot 7 januari 2016 hennep teelde. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur, waarbij de rechtbank rekening hield met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de diefstal van elektriciteit. De rechtbank benadrukte de schadelijke gevolgen van de hennepteelt voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/650049-16
Datum uitspraak: 12 april 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 29 maart 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 150 uur, subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis.
4.1
Rechtmatigheid van het bewijs
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de machtiging tot het binnentreden van de woning van de verdachte door de hulpofficier van justitie is afgegeven aan hoofdagent [naam hoofdagent] , maar dat - blijkens het proces-verbaal ‘binnentreden woning’ - verbalisant [naam verbalisant] die woning is binnengetreden, terwijl hij daartoe dus niet was gemachtigd. Bovendien is een enkele MMA-melding onvoldoende om een woning binnen te treden wegens een vermoeden dat sprake is van overtreding van de Opiumwet. Dit betekent dat alles wat in de woning van de verdachte is aangetroffen van het bewijs moet worden uitgesloten. De raadsman heeft in dit verband verwezen naar een arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 augustus 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:3541) en een vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 januari 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:2984).
Beoordeling
Een enkele melding van een onbekend gebleven persoon, waarvan de betrouwbaarheid niet verder is getoetst of onderzocht, is inderdaad onvoldoende voor een redelijk vermoeden van overtreding van de Opiumwet. Echter, in de onderhavige zaak is na de MMA-melding op 3 januari 2016 nader onderzoek gedaan en is op verzoek van een politieambtenaar door [naam netbeheerder] een warmtescan gemaakt van de panden gelegen aan de [plaats delict] te Rotterdam. Op 7 januari 2016, omstreeks 09.43 uur, is ook van het pand [adres delict] te Rotterdam, zijnde de woning van de verdachte, een warmtescan gemaakt. Deze warmtescan gaf een sterk afwijkend warmtebeeld ten opzichte van de direct aangrenzende en omliggende panden [1] . Bij het maken van die warmtescan was [naam verbalisant] , politieambtenaar van politie eenheid Rotterdam, ook aanwezig [2] . Wat betreft het ontbreken van een machtiging tot doorzoeking door [naam verbalisant] geldt het volgende. Blijkens het proces-verbaal ‘aantreffen hennepkwekerij’ [3] is hoofdagent van politie [naam hoofdagent] - die daartoe was gemachtigd - vergezeld van [naam verbalisant] de woning van de verdachte binnengetreden.
Conclusie
Het binnentreden van de woning van de verdachte is rechtmatig geweest; er was geen sprake van een vormverzuim. Het verweer wordt dus verworpen.
4.2
Bewijsoverwegingen
Standpunt verdediging
Aangevoerd is dat de verdachte pas in juli 2015 is begonnen met het telen van hennep en behalve de aangetroffen kweek van 49 dagen, slechts één (mislukte) oogst heeft gehad.
Beoordeling
De rechtbank gaat er op basis van de volgende feiten en omstandigheden vanuit dat de verdachte hennep teelde vanaf de tenlastegelegde startdatum van 12 februari 2015 tot de datum van het aantreffen van de hennepkwekerij op 7 januari 2016:
  • de forse vervuiling van de apparatuur (zoals een dikke laag stof op armaturen/ventilatoren) in de kweekruimte terwijl dergelijke vervuiling bij hennepteelt pas na langere tijd ontstaat;
  • het aantreffen van assimilatielampen met een productiedatum van januari 2015. Het wordt op diverse hennepfora met klem afgeraden om tweedehands lampen te kopen, omdat niet is te zien hoeveel branduren die inmiddels hebben gehad;
  • de plaats van verkleuring van de houten latten, te weten op de plek waaraan de armaturen bevestigd waren;
  • de geringe verkleuring van de aangetroffen koolstoffilters, die volgens de verdachte door hem nieuw waren aangeschaft. Koolstoffilters gaan doorgaans 4 à 5 oogsten mee;
  • de vaststelling dat het filterdoek van de koolstoffilters bij verplaatsing van de bevestiging daarvan op die plek een aanzienlijk lichtere kleur vertoonde ten opzichte van de kleur van het overige filterdoek;
  • de witte, op kalk gelijkende, substantie aan de binnenzijde van het dompelvat en de alggroei daarin;
  • de verdorde hennepresten;
  • het feit dat op het rekeningnummer ten name van de verdachte sinds januari 2015 regelmatig kasstortingen zijn gedaan voor een totaalbedrag in 2015 van € 18.980,-, terwijl hij volgens de Belastingdienst in dat jaar geen inkomen had.
Op basis van de mate van vervuiling van deze voorwerpen, de productiedatum van de assimilatielampen, de aangetroffen kalkafzetting en alggroei, de verdorde hennepresten en de forse contante stortingen sinds begin 2015 gaat de rechtbank er vanuit dat de verdachte in ieder geval op de tenlastegelegde startdatum in februari 2015 was gestart met het telen van hennep en ten minste vier oogsten heeft gehad.
Het feit dat de koolstoffilters slechts in geringe mate vervuild waren, doet daar niet aan af. De verdachte kan deze - mede gelet op de levensduur van vier of vijf oogsten - namelijk kort voor het aantreffen van de kwekerij hebben vervangen.
Het verweer van de verdachte dat hij alle spullen met uitzondering van de koolstoffilters tweedehands had gekocht en vervuiling of verkleuring van deze voorwerpen niet door zijn hennepteelt is veroorzaakt, wordt op basis van de opgesomde feiten en omstandigheden verworpen. Hierbij is ook van belang dat - gezien de plaats van vervuiling en verkleuring van de voorwerpen in de kwekerij - het niet anders kan dat deze pas zijn opgetreden nadat de hennepkwekerij was opgezet.
Wat betreft de forse stortingen op zijn bankrekening geldt nog het volgende. Pas ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat de stortingen op zijn bankrekening in 2015 door zijn vader zijn gedaan, omdat hij zijn vader hielp met zijn werk. Deze enkele stelling zonder nadere onderbouwing daarvan weerlegt onvoldoende de conclusie dat de stortingen afkomstig zijn uit de opbrengst van de hennepteelt in genoemde periode.
Conclusie
De rechtbank gaat uit van de tenlastegelegde kweekperiode van 12 februari 2015 tot 7 januari 2016. Het verweer dat hierop ziet, wordt verworpen.
4.3
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 12 februari 2015
tot 7 januari 2016 te Rotterdam meermalen, (telkens)
opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan de [plaats delict] ) (telkens)
hoeveelhed(en) van 277 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijs II;
2.
hij op 07 januari 2016 te Rotterdam
(in een pand gelegen aan de [plaats delict] )
opzettelijk aanwezig heeft gehad 277 hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II;
3.
hij in de periode van 12 februari 2015 tot en met 7 januari 2016
te Rotterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
ineen woning (gelegen aan de [plaats delict] ),
heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom (te weten 62.299 kWh),
toebehorende aan [naam netbeheerder] , zulks
nadat hij, verdachte, dat weg te nemen goed onder zijn bereik had
gebracht door middel van verbreking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
De eendaadse samenloop van
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van verbreking.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

Algemene overweging

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gebaseerd op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich in zijn woning schuldig gemaakt aan het telen van een aanzienlijke hoeveelheid hennep. Op de dag dat de politie het pand inspecteerde, bleek dat de verdachte 277 hennepplanten aanwezig had. Gelet op deze hoeveelheid moet de hennep bestemd zijn geweest voor de handel en daarmee voor verdere verspreiding. Hennep bevat de voor de volksgezondheid schadelijke stof THC en is daarom door de wetgever op de bij de Opiumwet behorende lijst II geplaatst. Daarbij komt dat dergelijke handel ook overigens in de samenleving allerlei problemen veroorzaakt, vooral door de criminaliteit die daar verder mee samenhangt, tot ernstige geweldsmisdrijven aan toe. De verdachte is hieraan voorbij gegaan en heeft louter met het oog op eigen financieel voordeel gehandeld.
Ook heeft de verdachte de voor de kwekerij benodigde elektriciteit, na aanpassingen aan de elektriciteitsvoorziening, illegaal afgenomen. Door het inrichten van een hennepkwekerij in een woning, zeker als ongecontroleerde aanpassingen in de elektriciteitsvoorziening worden aangebracht, ontstaat gemakkelijk een brandgevaarlijke situatie, waardoor naast de verdachte ook omwonenden gevaar lopen. Bovendien is door de diefstal van elektriciteit de energiemaatschappij benadeeld.
Straf
De rechtbank heeft in ogenschouw genomen dat de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) in het geval van één oogst van een min of meer vergelijkbare hennepkwekerij uitgaan van een taakstraf van 120 uur en een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand voorwaardelijk.
De rechtbank heeft het voorgaande als uitgangspunt genomen bij het bepalen van de hoogte van de aan de verdachte op te leggen straf. De rechtbank heeft vervolgens bij voornoemd uitgangspunt enerzijds in het nadeel van de verdachte in aanmerking genomen dat in ieder geval sprake moet zijn geweest van vier oogsten en de verdachte daarnaast ook nog elektriciteit heeft gestolen.
Anderzijds heeft de rechtbank in strafmatigende zin rekening gehouden met het tijdsverloop tussen de gepleegde feiten en de uiteindelijke berechting.
Met betrekking tot de aard van de op te leggen straf heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat door de toewijzing van een aanzienlijk bedrag tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel al in belangrijke mate tegemoet wordt gekomen aan de strafdoelen vergelding en preventie.
Slotsom
Het voorgaande overwegende acht de rechtbank een taakstraf, conform de door de officier van justitie gevorderde duur van 150 uren, passend en geboden.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd [naam benadeelde] ter zake van het onder 3 ten laste gelegde feit. De benadeelde partij vordert een vergoeding van € 4.401,35 aan materiële schade.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, vanwege een lopende afbetalingsregeling van [naam netbeheerder] met de verdachte.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering van de benadeelde partij dient te worden afgewezen, omdat de verdachte met de benadeelde partij een betalingsregeling is overeengekomen.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 3 bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks (materiële) schade is toegebracht, de vordering genoegzaam is onderbouwd en niet duidelijk is welk bedrag de verdachte inmiddels heeft afgelost, zal de vordering geheel worden toegewezen met dien verstande dat de door de verdachte aan de benadeelde partij al betaalde bedragen daarop in mindering strekken.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 7 januari 2016.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot nu toe begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 4.401,35, vermeerderd met de wettelijke rente en verminderd met de al gedane betalingen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen:
  • 9, 22c, 22d, 55, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht;
  • 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 (vijfenzeventig) dagen;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de
benadeelde partij [naam benadeelde], te betalen een bedrag van
€ 4.401,35 (zegge: vierduizendvierhonderdéén euro en vijfendertig eurocent), aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 7 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. F.W. van Lottum, voorzitter,
en mrs. F.A. Hut en D. van Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.A.N Maat, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 12 februari 2015
tot 7 januari 2016 te Rotterdam, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
verkocht, (in een pand aan de [plaats delict] ) (telkens)
(een) hoeveelhe(i)d(en) van ongeveer 277 hennepplanten, althans
een (groot) aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst
II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 3 onder B jo 11 Opiumwet)
2.
hij op of omstreeks 07 januari 2016 te Rotterdam
(in een pand gelegen aan de [plaats delict] )
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 277 hennepplanten,
in elk geval een (grote) hoeveelheid hennepplanten, althans een hoeveelheid
van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
(artikel 3 onder C jo 11 Opiumwet)
3.
hij in of omstreeks de periode van 12 februari 2015 tot en met 7 januari 2016
te Rotterdam, althans in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
in/uit een woning/pand (gelegen aan de [plaats delict] ),
heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit/stroom (te weten 62.299 kWh),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam netbeheerder]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, zulks
nadat hij, verdachte, dat/die weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik had
gebracht door middel van braak/verbreking;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.pagina 4 van het doorgenummerde dossier.
2.pagina 23 van het doorgenummerde dossier.
3.Pagina 38 e.v. van het doorgenummerde dossier.