ECLI:NL:RBROT:2018:2567

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
ROT 17/5982
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht bij AIO-aanvulling door eisers met een Turks pensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 3 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, een echtpaar uit Rotterdam, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. De zaak betreft de intrekking van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) van eisers, die met ingang van 1 april 2015 was ingetrokken en een terugvordering van € 9.483,38 met zich meebracht. De rechtbank oordeelde dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat eiser een Turks pensioen ontvangt. Dit pensioen was van invloed op hun recht op de AIO-aanvulling, en de rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren om van de terugvordering af te zien.

Eisers hadden eerder een AIO-aanvulling aangevraagd, waarbij zij op het aanvraagformulier hadden aangegeven geen ander inkomen te ontvangen. De rechtbank stelde vast dat eisers op geen enkel moment hadden gemeld dat eiser een Turks pensioen ontving, ondanks dat verweerder hen hierover had geïnformeerd. De rechtbank oordeelde dat de inlichtingenplicht ook van toepassing was op feiten die door het college konden worden vastgesteld op basis van authentieke gegevens, en dat de eisers niet konden worden vrijgesteld van deze verplichting.

De rechtbank verklaarde het beroep van eisers ongegrond en oordeelde dat de terugvordering van de AIO-aanvulling rechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 17/5982

uitspraak van de meervoudige kamer van 3 april 2018 in de zaak tussen

[eiser], (eiser) en
[eiseres](eiseres), te Rotterdam, tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. R. Küçükünal,

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder,

gemachtigde: mr. P. Stahl-de Bruin.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen van eisers met ingang van 1 april 2015 ingetrokken en een bedrag van € 9.483,38 teruggevorderd.
Bij besluit van 7 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 februari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en tolk, M. Salkimli. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Bij besluit van 2 juni 2015 heeft verweerder een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) aan eisers toegekend met ingang van 1 april 2015. Bij de aanvraag is naar voren gekomen dat eisers mogelijk recht hebben op een buitenlands pensioen, zodat verweerder in het toekenningsbesluit heeft meegedeeld dat het recht op de AIO-aanvulling wordt herzien als eisers een pensioen gaan ontvangen uit Turkije of Duitsland. Op 29 november 2016 heeft verweerder van het Sosyal Güvenlik Kurumu (SGK) een beslissing over het Turkse pensioen van eiser ontvangen. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder bij brief van 14 december 2016 bankafschriften van het Turkse pensioen bij eisers opgevraagd. Daarop heeft eiser op 17 januari 2017 en 25 januari 2017 verweerder meegedeeld dat hij geen pensioen uit Turkije ontvangt. Op 20 maart 2017 heeft verweerder van de SGK informatie ontvangen over de hoogte van het Turkse pensioen. Uit deze informatie is gebleken dat het Turkse pensioen zo hoog is dat achteraf bezien geen recht op een AIO-aanvulling bestaat.
2. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden door niet te melden dat eiser een Turks pensioen ontvangt. Volgens verweerder zijn geen bijzondere omstandigheden aanwezig om van de terugvordering af te zien of het terugvorderingsbedrag te matigen.
3. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder bij de aanvraag tekort is geschoten in zijn onderzoeksplicht. Verweerder heeft op basis van onvolledige informatie een AIO-aanvulling aan eisers toegekend, terwijl een vermoeden bestond dat eiser recht zou hebben op een Turks pensioen. Verweerder onderzoekt immers al vanaf 12 maart 2015 eisers recht daarop. Doordat verweerder de AIO-aanvulling toekende mochten eisers veronderstellen dat zij daar recht op hadden. Op geen enkele wijze kan eisers worden verweten dat zij daar achteraf geen recht op hadden, zodat dringende redenen aanwezig zijn om van de intrekking af te zien. Bovendien geldt de inlichtingenplicht niet ten aanzien van feiten die door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens. Nu gegevens over een buitenlands pensioen op grond van het Europees Verdrag inzake sociale zekerheid uitgewisseld moeten worden, zijn dit zulke authentieke aangemerkte gegevens.
4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw – voor zover hier van belang – trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 47a, derde lid, van de Pw zijn voormelde bepalingen van overeenkomstige toepassing op de AIO-aanvullingen die worden uitgekeerd door verweerder.
5. Uit het dossier blijkt dat eiser vanaf januari 2014 een Turks pensioen ontvangt en dat eisers op 7 april 2015 een AIO-aanvulling hebben aangevraagd. Op het aanvraagformulier hebben eisers bij de vraag of zij naast het AOW-pensioen nog een ander inkomen ontvangen – zoals een pensioen uit een ander land – nee aangekruist. Verder is niet gebleken dat eisers op een ander moment op verzoek of uit eigen beweging mededeling hebben gedaan van hun Turkse pensioen, terwijl uit de door verweerder verstrekte informatie over de AIO-aanvulling (onder andere op het aanvraagformulier en in het toekenningsbesluit) zonder meer kan worden opgemaakt dat inkomsten zoals een pensioen uit een ander land relevante informatie is. Door niet bij verweerder te melden dat eiser een Turks pensioen ontvangt, hebben eisers hun inlichtingenplicht geschonden. Zij hadden immers redelijkerwijs kunnen en moeten begrijpen dat het Turkse pensioen van invloed was op de hoogte van de AIO-aanvulling. Het betoog van eisers dat geen sprake kan zijn van een schending van de inlichtingenplicht, omdat verweerder een AIO-aanvulling heeft toegekend terwijl toen al het vermoeden bestond dat eiser recht had op een buitenlands pensioen, miskent dat eisers op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw gehouden zijn om uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden die van invloed kunnen zijn op het recht op AIO-aanvulling.
6. De beroepsgrond dat, gelet op de tweede volzin van artikel 17, eerste lid, van de Pw, informatie over buitenlandse pensioenen is uitgezonderd van de inlichtingenplicht, slaagt niet. De Regeling van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 maart 2017, 2017-0000044513, tot vaststelling van de uitzondering van de inlichtingenplicht (Regeling uitzondering inlichtingenplicht) was ten tijde van het primaire besluit nog niet in werking getreden. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), waaronder de uitspraak van 29 november 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4736), blijft de inlichtingenplicht in dat geval onverkort van toepassing. De vraag of de door eisers genoemde gegevens onder de voormelde regeling vallen kan dan ook onbeantwoord blijven.
7. Nu eisers hun inlichtingenplicht hebben geschonden, was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw gehouden het recht op de AIO-aanvulling in te trekken. Tevens was verweerder, op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden de ten onrechte verstrekte AIO-aanvulling over de periode van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2017 terug te vorderen. Wat betreft het betoog van eisers dat dringende redenen in de zin van artikel 58, achtste lid, van de Pw, aanwezig zijn om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraak van 17 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:309), dergelijke redenen slechts gelegen kunnen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering tot dergelijke onaanvaardbare gevolgen leidt.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. de Gans, voorzitter, en mr. H. Bedee en mr. A.M.E.A. Neuwahl, leden, in aanwezigheid van mr. C.M.J. Rouwers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.