ECLI:NL:RBROT:2018:2494

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
27 maart 2018
Zaaknummer
ROT-17_04852 - ROT-17_05090 - ROT-17_05136 - ROT-17_05141 - ROT-17_05154 - ROT-17_05226 - ROT-17_05227
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverbindendverklaring Beheersverordening in het kader van uitbreiding en renovatie van een verpleeghuis

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 29 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de uitbreiding en renovatie van een verpleeghuis in Ridderkerk. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk getoetst aan de Beheersverordening. De rechtbank oordeelde dat de Beheersverordening voor het betreffende perceel onverbindend moet worden verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op de vaststelling dat de bouwmogelijkheden zoals die in het bestemmingsplan voor het perceel bestonden, door de vaststelling van de Beheersverordening wezenlijk zijn veranderd en uitgebreid. De eisers, bestaande uit meerdere omwonenden, hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning voor de uitbreiding en renovatie van het verpleeghuis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Beheersverordening niet in overeenstemming is met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en dat de vergunninghoudster niet kan bouwen in strijd met de oorspronkelijke bestemmingsplanregels. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is bepaald dat verweerder de proceskosten van de eisers dient te vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 3
zaaknummers: ROT 17/4852, ROT 17/5090, ROT 17/5136, ROT 17/5141, ROT 17/5154, ROT 17/5226 en ROT 17/5227

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2018 in de zaken tussen

ROT 17/4852
1. [eiser 1]
gemachtigde: drs. S.A.N. Geerling,
ROT 17/5090
2. [eiser 2],
gemachtigde: mr. J. de Vet,
ROT 17/5136
3. [eiser 3],
gemachtigde: mr. M. van Gastel,
ROT 17/5141
4. [eisers 4],
gemachtigde: mr. K. de Wit,
ROT 17/5154
5. [eisers 5],
gemachtigde: mr. K. de Wit,
ROT 17/5226
6. [eiser 6],
ROT 17/5227
7. [eiseres 7],
hierna gezamenlijk te noemen, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ridderkerk, verweerder,
gemachtigde: mr. K. van Geldorp.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[vergunninghoudster],
gemachtigde: mr. C.J.R. van Binsbergen.

Procesverloop

Bij besluit van 7 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het uitbreiden en renoveren van een verpleeghuis aan de [locatie] te Ridderkerk.
Bij besluiten van 14 juli 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben afzonderlijk tegen de aan hen gerichte bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft in alle zaken een verweerschrift ingediend en vergunninghoudster een zienswijze.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 februari 2018. Eiser 6 en eisers 1 t/m 4, (bijgestaan door hun gemachtigde) zijn verschenen. Namens eiseres 7 zijn [2 namen]
verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door R.C. Spaans en P.M. van der Graaf. Namens vergunninghoudster is haar gemachtigde verschenen, bijgestaan door [3 namen]
.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 3 oktober 2016 heeft vergunninghoudster bij verweerder een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden en renoveren van het verpleeghuis [locatie] te Ridderkerk. Verpleeghuis [naam] is gevestigd aan de rand van een woonwijk, in bestaand bebouwd gebied. Met het project is invulling gegeven aan de veranderende eisen die worden gesteld aan de huisvesting van somatische en psychogeriatrische cliënten. De tweepersoonskamers worden vervangen door eenpersoonskamers met eigen sanitair. Er vindt geen uitbreiding van het aantal bewoners van het verpleeghuis plaats en de ondersteunende functies van het verpleeghuis blijven in het centrale deel van het gebouw gevestigd. De uitbreiding van het gebouw betreft het bouwen van kamers/wooneenheden.
In de huidige situatie is er sprake van een gebouw met een centraal gedeelte en een aantal
daaraan vastgebouwde vleugels. In de nieuwe situatie zal ook sprake zijn van een centraal gedeelte, een uitbreiding van het aantal daaraan vastgebouwde vleugels en een door middel van een luchtbrug verbonden bouwdeel.
S
tandpunt verweerder
2. Het bouwplan is gesitueerd in het gebied waarvoor de Beheersverordening Ridderkerk-Zuid (Beheersverordening) geldt op de gronden met de bestemming “bijzondere functies” (artikel 7). De gronden zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen. Omdat het bouwplan niet anders zal worden gebruikt dan voor het oorspronkelijke doel als verpleeghuis, is het gebruik volgens verweerder in overeenstemming met de Beheersverordening.
Het bouwplan is echter in strijd met artikel 7.2.1, onder a, van de Beheersverordening omdat de totale oppervlakte van gebouwen ten hoogste 30% van het bouwperceel mag bedragen. Na uitvoering van het bouwplan is het bebouwingspercentage 32,8%.
Het bouwplan is tevens in strijd met artikel 7.2.1, onder b, van de Beheersverordening omdat de bouwhoogte van gebouwen ten hoogste 13 meter mag bedragen, terwijl het gebouwdeel F van het bouwplan een schuin dak heeft met een nokhoogte van 14,2 meter, zodat de maximale bouwhoogte met 1,2 meter wordt overschreden.
Daarnaast geldt dat gebouwdeel F op de begane grond niet is verbonden met het hoofdgebouw, maar slechts met een “luchtbrug” op de tweede verdieping, zodat dit gebouwdeel F als een “vrijstaand, afzonderlijk van het hoofdgebouw gebouwd gebouw” wordt beschouwd, hetgeen in strijd is met artikel 7.2.1, onder c, van de Beheersverordening. Daarin wordt bepaald dat aan- en uitbouwen, gebouwen en overkappingen niet zijn toegestaan.
Voor het bouwplan is een “ [[ruimtelijke motivatie]] ” opgesteld, waaruit blijkt dat het bouwplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Uit een akoestisch onderzoek van Rho adviseurs van 4 juli 2016 blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de [wegen] wordt overschreden, maar dat de maximale hogere waarde van 63 dB niet wordt overschreden. Op 7 februari 2017 is in dit verband een besluit hogere grenswaarde vastgesteld.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder de vergunning met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) juncto artikel 4 van Bijlage II van het Bor, verleend.
De bestreden besluiten (voor zover in dit geschil van belang)
3. Bij het bestreden besluit in zaak 17/5227 heeft verweerder het door de Stichting namens de heer [naam] ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard vanwege het dubbel indienen van een bezwaarschrift.
De door de Stichting namens [9 omwonenden]
ingediende bezwaren heeft verweerder ongegrond verklaard.
Verweerder stelt verder dat het project niet in strijd is met het gemeentelijk ruimtelijk beleid zoals dat is vastgelegd in de vigerende structuurvisie en dat ter plaatse de Beheersverordening van toepassing is, zoals deze is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 september 2013. Het voorgaande planologische regime, de 29e uitwerking van het bestemmingsplan Donkersloot, Het Zand en Oud Rijerwaard (het bestemmingsplan), werd hiermee vervangen.
Van belang is dat het bouwplan ziet op renovatie en uitbreiding van een bestaand verpleeghuis. Het gaat niet om het vestigen van een nieuwe functie in dit gebied. Verweerder meent dat in het gebied sprake is van lage ruimtelijke dynamiek. Er is voorzien in een goede ruimtelijke onderbouwing van het bouwplan. Verweerder meent dat voldoende is aangetoond dat een wettelijke grondslag voorhanden is om af te wijken van de Beheersverordening en dat hij van deze bevoegdheid ook gebruik kon maken.
Volgens verweerder zijn de bezwaren van omwonenden niet van zodanige aard dat de omgevingsvergunning niet verleend had mogen worden. Verweerder merkt in dit verband op dat uit de jurisprudentie blijkt dat een absoluut recht op privacy en uitzicht in een bebouwde omgeving niet bestaat. Verweerder meent dat uit de dossierstukken, de overzichtstekeningen en uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de planologische impact van het bouwplan op uitzicht en privacy beperkt is. Anders dan eisers menen ziet het bouwplan niet op een uitbreiding met een hospice. De bestaande voorzieningen voor palliatieve zorg blijven bestaan.
Ontvankelijkheid van de Stichting
4. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of de Stichting belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (artikel 1:2, eerste lid, van de Awb). Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen (artikel 1.2, derde lid, van de Awb). Het louter in rechte opkomen tegen besluiten kan als regel niet worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Een andere uitleg zou immers betekenen dat voor de ontvankelijkheid van een bezwaar of beroep van een rechtspersoon in zoverre voldoende is dat hij dergelijke rechtsmiddelen pleegt aan te wenden. De uitleg van de criteria van artikel 1:2, derde lid, van de Awb zou er dan op neer komen dat het beroepsrecht in feite voor een ieder open zou staan (
actio popularis).
Blijkens de statuten heeft de Stichting als doel de bescherming en/of verbetering van de leefomgeving van Ridderkerk Zuid-Oost en tracht zij haar doel te bereiken door vertegenwoordiging van bewoners van Ridderkerk Zuid-Oost bij het actief in overleg treden met instanties en bewoners. Zij bevordert voorts meer ouderenhuisvesting buiten het terrein van het verpleeghuis [naam] .
De rechtbank is van oordeel dat het belang dat de Stichting volgens haar statuten behartigt, mede gelet op de geografische afbakening van haar werkterrein, in beginsel rechtstreeks is betrokken bij de verleende omgevingsvergunning. De rechtbank heeft evenwel niet vast kunnen stellen dat de Stichting, naast het voeren van juridische procedures, een aanmerkelijk aantal overige feitelijke werkzaamheden verricht, die los staan van juridische procedures of de voorbereiding daarvan, ter behartiging van haar doelstelling.
Los evenwel van de vraag of de Stichting, gelet hierop, als belanghebbende bij de door haar bestreden omgevingsvergunning kan worden aangemerkt, wijst de rechtbank op het volgende. De Stichting heeft naar aanleiding van het primaire besluit namens een aantal omwonenden bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de Stichting deels in haar bezwaar namens die omwonenden ontvangen. In beroep heeft de Stichting op 24 augustus 2017, binnen de termijn van zes weken, voor zichzelf een pro forma beroepschrift ingesteld. Vervolgens heeft de Stichting in het kader van een nadere motivering eerst op 24 september 2017, derhalve buiten de beroepstermijn, alsnog namens een negental omwonenden beroep ingesteld.
Artikel 6:13 van de Awb luidt als volgt: “Geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht, geen bezwaar heeft gemaakt of geen administratief beroep heeft ingesteld.”
De rechtbank is van oordeel dat de Stichting, nu zij niet als stichting in bezwaar is gekomen tegen het primaire besluit, niet in haar beroep als stichting kan worden ontvangen.
Het op 24 september 2017 namens een negental omwonenden ingestelde beroep moet niet-ontvankelijk verklaard worden, wegens de overschrijding van de beroepstermijn.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het beroep van de Stichting in de zaak ROT 17/5227 niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Beheersverordening
5. Eisers 1 t/m 6 hebben betoogd dat de Beheersverordening wegens strijd met artikel 3.38 van de Wro onverbindend moet worden verklaard. Zij voeren aan dat de bouwmogelijkheden zoals die in het bestemmingsplan voor het perceel aan de [locatie] te Ridderkerk (het perceel) bestonden, door de vaststelling van de Beheersverordening wezenlijk zijn veranderd en uitgebreid. Zover mag een beheersverordening niet gaan. Die mag geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen als de onderhavige mogelijk maken, aldus eisers.
In de Beheersverordening zijn drie opmerkelijke afwijkingen ten opzichte van het bestemmingsplan aan te wijzen:
a. De wijzigingen in de Beheersverordening ten opzichte van het bestemmingsplan zijn niet herleidbaar uit de tekst, maar zijn alleen vast te stellen door een vergelijking van de bestemmingsplankaarten van de Beheersverordening met die van het bestemmingsplan. Volgens eisers lijkt het erop dat de gemeente reeds bij de totstandkoming van de Beheersverordering heeft willen anticiperen op de uitbreiding van het verpleeghuis. Dat verklaart wellicht waarom die uitbreidingsmogelijkheden versluierd zijn opgenomen.
b. De bouwvakken waarbinnen gebouwd mag worden zijn gewijzigd. Het bestemmingsplan verdeelde het perceel in vijf verschillende strikt omlijnde bestemmingsvakken (Verpleeghuis, Tuin, Verkeer, Groenvoorzieningen en Water) en stond niet toe dat er buiten de strikt omlijnde bouwvakken met de aanduiding “Verpleeghuis” werd gebouwd. In de Beheersverordening zijn deze specifiek aangeduide bestemmingen vervangen door de algemene bestemming “Bijzondere functies” en mag er overal op het terrein gebouwd worden, met een bebouwings-percentage van maximaal 30%.
c. Het bestemmingsplan kent 4 maximale bouwhoogten, te weten: 4 meter voor de Noordvleugel; 7 meter voor de overige vleugels; 10 meter voor de kern en 13 meter voor de plaatselijke kernopbouw. In de Beheersverordening is opeens toegestaan dat overal op het terrein tot een hoogte van 13 meter mag worden gebouwd.
Volgens eisers verdraagt dit alles zich niet met het conserverend karakter van de Beheersverordening en is die onverbindend.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij een aanvraag omgevingsvergunning moet toetsen aan de vigerende planologische regeling, zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld. Verweerder heeft niet de vrijheid om aan een andere regeling te toetsen. Ter plaatse geldt de Beheersverordening, zoals die is vastgesteld door de gemeenteraad op 20 september 2013.
Verweerder betwist de stelling van eisers dat hij onvoldoende is ingegaan op de argumenten met betrekking tot de onverbindendheid van de Beheersverordening. Verweerder meent hier wel degelijk op in te zijn gegaan, maar heeft vooropgesteld, dat hij zich aan de vigerende regeling zoals die door de gemeenteraad is vastgesteld moet houden. In dit kader wijst verweerder er verder op dat het instrument beheersverordening is bedoeld om voor gebieden met een lage ruimtelijke dynamiek te kunnen voorzien in een passende planologische bescherming. Voorts wijst verweerder erop dat dit niet betekent dat er geen enkele ontwikkeling in een dergelijk gebied mag plaatsvinden.
Het gaat in dit geval niet om de vestiging van een compleet nieuwe functie in het gebied maar om de uitbreiding en renovatie van een bestaand verpleeghuis. Zowel op grond van het
voorgaande planologische regime als op grond van de Beheersverordening is de vestiging van een verpleeghuis op deze locatie toegestaan. Er is alleen een verschil in de bouwregels die aan de bestemming zijn verbonden. Anders dan eisers aanvoeren is de Beheersverordening niet opgesteld als instrument om de uitbreiding van het verpleeghuis te realiseren. De suggestie in die richting verwerpt verweerder. De Beheersverordening bestrijkt een aanzienlijk deel van het grondgebied van de gemeente Ridderkerk en is opgesteld om verouderde bestemmingsplannen versneld te actualiseren om aan de actualiseringsplicht te voldoen. Voor vergunninghoudster gelden de regels behorende bij de bestemming “Bijzondere functies”. Deze regels zijn niet alleen voor haar opgenomen, maar gelden op meerdere plaatsen binnen het plangebied van de Beheersverordening, aldus verweerder.
5.2.
Ingevolge artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad, onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld.
Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.38 van de Wro (Kamerstukken II, 2005-2006, 28 916, nr. 26, blz. 4) is het instrument van de beheersverordening bedoeld om voor gebieden met een lage ruimtelijke dynamiek te voorzien in een passende planologische bescherming. Met het vaststellen van een beheersverordening in plaats van het vaststellen van een bestemmingsplan, wordt tegengegaan dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Dit luistert zeer nauw omdat bij wet is bepaald dat tegen de vaststelling van een beheersverordening door de gemeenteraad geen rechtsmiddelen openstaan na de zienswijzefase. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit niet betekent dat er geen enkele ontwikkeling in een dergelijk gebied mag plaatsvinden, maar dat ten opzichte van het bestaande gebruik ten tijde van de vaststelling van de Beheersverordening
in beperkte materuimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan die ook reeds op grond van het voorheen geldende regime waren toegestaan.
Dat tegen de Beheersverordening geen beroep kan worden ingesteld staat aan een exceptieve toetsing van de Beheersverordening in het kader van de beoordeling van de beroepen van eisers 1 t/m 6 tegen de bestreden besluiten van 14 juli 2017 niet in de weg. Op grond van de beroepsgronden van eisers heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of de Beheersverordening wat betreft het perceel onverbindend dient te worden verklaard of buiten toepassing moet worden gelaten.
De rechtbank heeft aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat in het bestemmingsplan, dat tot 2013 vigeerde, ter plaatse ruimtelijk gezien niet de mogelijkheid bestond van een uitbreiding van het verpleeghuis tot de omvang als met het onderhavige bouwplan beoogd. Ter zitting heeft verweerder aan de hand van overzichtskaarten en de bestemmingsplankaart bevestigd wat eisers in beroep hebben aangevoerd met betrekking tot de afwijkingen van de Beheersverordening ter plaatse ten opzichte van het bestemmingsplan, waaronder (het niet mogen bouwen buiten) de bestemmingsvlakken, het bebouwingspercentage en bouwhoogten.
Hoewel ook thans op basis van de Beheersverordening een verpleeghuis op het perceel kan worden gevestigd, zijn de aan het verpleeghuis binnen de Beheersverordening geboden uitbreidingsmogelijkheden ten opzichte van het bestemmingsplan als gevolg van de voornoemde bouwkundige- en planologische wijzigingen van dusdanige aard dat geen sprake meer kan zijn van een ruimtelijke ontwikkeling in beperkte mate die ook reeds op grond van het bestemmingsplan was toegestaan.
Het verpleeghuis dat op grond van de Beheersverordening verbouwd zou kunnen worden, heeft planologisch gezien een geheel andere en veel verstrekkendere ruimtelijke uitstraling dan onder de bestemming “verpleeghuis” van het bestemmingsplan. Al deze wijzigingen brengen de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen "in beperkte mate". Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake meer van consolidatie van de oorspronkelijke planologische situatie. Dit is in strijd te achten met artikel 3:38, eerste lid, van de Wro. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Beheersverordening, voor zover deze ziet op het onderhavige perceel, onverbindend verklaard moet worden omdat hij in strijd is met de wet (artikel 3.38 van de Wro).
Conclusie
6. Nu de bestreden besluiten zijn getoetst aan de Beheersverordening en de rechtbank van oordeel is dat de Beheersverordening voor het perceel onverbindend moet worden verklaard, behoeven de gronden die betrekking hebben op de vermeende strijdigheid van de omgevingsvergunning met de Beheersverordening, de gronden die zien op een onjuiste belangenafweging in het kader van de verleende ontheffingen al de overige gronden geen bespreking meer.
7. De beroepen tegen de bestreden besluiten van eisers 1 t/m 6 zullen op basis van de voorgaande overwegingen gegrond worden verklaard en de rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen. Het beroep van eiseres 7 zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.
7.1.
De rechtbank ziet geen ruimte voor finale geschillenbeslechting, nu de ingediende aanvraag van vergunninghoudster eerst nog in de geëigende ontheffingsprocedure aan het juiste planologische kader moet worden getoetst. De bij dat juiste kader behorende afweging van belangen zal verweerder zelf moeten maken. Verweerder zal daarom nieuwe besluiten op de bezwaren van eisers moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. In het kader van de volledige heroverweging zal verweerder moeten beoordelen welk planologisch regime op de aanvraag van toepassing is, nu de Beheersverordening ten aanzien van het perceel onverbindend moet worden geacht.
De rechtbank wijst erop dat verweerder bij het nemen van nieuwe besluiten op bezwaar
-volgens vaste jurisprudentie- moet uitgaan van het planologisch regime zoals dat op dat moment geldt en dat slechts in bijzondere gevallen van dat uitgangspunt kan worden afgeweken.
De rechtbank wijst er verder op dat de vaststelling in deze zaak, dat de Beheersverordening, voor zover deze ten behoeve van het perceel in de plaats is gekomen van het bestemmingsplan, onverbindend is, tot gevolg heeft, zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3569, dat de Beheersverordening in zoverre geacht moet worden van aanvang af niet te hebben gebonden en niet in werking te zijn getreden als bedoeld in artikel 3.39, eerste lid, van de Wro. Gelet hierop heeft het in artikel 3.39, eerste lid, van de Wro opgenomen rechtsgevolg, namelijk het vervallen van het aan de Beheersverordening voorafgaande bestemmingsplan, zich wat het perceel betreft niet voorgedaan. Dit betekent dat de onverbindendheid van de Beheersverordening, voor zover deze in de plaats is gekomen van het bestemmingsplan, ertoe leidt dat voor de beantwoording van de vraag welke bouwmogelijkheden ter plaatse bestaan, teruggevallen dient te worden op dat bestemmingsplan. Daarmee heeft de onverbindendheid van de Beheersverordening hetzelfde gevolg als de vernietiging van een bestemmingsplan.
8. Deze uitspraak brengt mee dat verweerder opnieuw op het bezwaar van eisers tegen het besluit van 7 februari 2017 moet beslissen en de aanvraag daarbij moet toetsen aan het bestemmingsplan, tenzij op dat moment een ander bestemmingsplan of een andere beheersverordening voor het perceel geldt.
9. Omdat de rechtbank het beroep van eisers 1 t/m 6 gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers 1 t/m 6 het door hen betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers 1 t/m 5 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor elk van deze partijen vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser 1 heeft moeten maken voor reiskosten en bepaalt de te vergoeden kosten overeenkomstig de opgave van eiser 1 op € 7,-.

Beslissing

De rechtbank:
In de zaak 17/5227:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
In de zaken 17/4852; 17/5090; 17/5136; 17/5141; 17/5154; 17/5226:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op nieuwe besluiten op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers 1 tot en met 6 afzonderlijk het voor het desbetreffende beroep betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt;
In de zaken 17/4852; 17/5090; 17/5136; 17/5141; 17/5154:
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van de eisers 2 t/m 5, per zaak tot een bedrag van € 1002,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser 1 tot een bedrag van € 1009,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Houweling, voorzitter, en mr. A.S. Flikweert en mr. A. Pahladsingh, leden, in aanwezigheid van mr. A. Vermaat, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.