5.2.Ingevolge artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan de gemeenteraad, onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld.
Volgens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 3.38 van de Wro (Kamerstukken II, 2005-2006, 28 916, nr. 26, blz. 4) is het instrument van de beheersverordening bedoeld om voor gebieden met een lage ruimtelijke dynamiek te voorzien in een passende planologische bescherming. Met het vaststellen van een beheersverordening in plaats van het vaststellen van een bestemmingsplan, wordt tegengegaan dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Dit luistert zeer nauw omdat bij wet is bepaald dat tegen de vaststelling van een beheersverordening door de gemeenteraad geen rechtsmiddelen openstaan na de zienswijzefase. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit niet betekent dat er geen enkele ontwikkeling in een dergelijk gebied mag plaatsvinden, maar dat ten opzichte van het bestaande gebruik ten tijde van de vaststelling van de Beheersverordening
in beperkte materuimtelijke ontwikkelingen zijn toegestaan die ook reeds op grond van het voorheen geldende regime waren toegestaan.
Dat tegen de Beheersverordening geen beroep kan worden ingesteld staat aan een exceptieve toetsing van de Beheersverordening in het kader van de beoordeling van de beroepen van eisers 1 t/m 6 tegen de bestreden besluiten van 14 juli 2017 niet in de weg. Op grond van de beroepsgronden van eisers heeft de rechtbank zich gebogen over de vraag of de Beheersverordening wat betreft het perceel onverbindend dient te worden verklaard of buiten toepassing moet worden gelaten.
De rechtbank heeft aan de hand van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat in het bestemmingsplan, dat tot 2013 vigeerde, ter plaatse ruimtelijk gezien niet de mogelijkheid bestond van een uitbreiding van het verpleeghuis tot de omvang als met het onderhavige bouwplan beoogd. Ter zitting heeft verweerder aan de hand van overzichtskaarten en de bestemmingsplankaart bevestigd wat eisers in beroep hebben aangevoerd met betrekking tot de afwijkingen van de Beheersverordening ter plaatse ten opzichte van het bestemmingsplan, waaronder (het niet mogen bouwen buiten) de bestemmingsvlakken, het bebouwingspercentage en bouwhoogten.
Hoewel ook thans op basis van de Beheersverordening een verpleeghuis op het perceel kan worden gevestigd, zijn de aan het verpleeghuis binnen de Beheersverordening geboden uitbreidingsmogelijkheden ten opzichte van het bestemmingsplan als gevolg van de voornoemde bouwkundige- en planologische wijzigingen van dusdanige aard dat geen sprake meer kan zijn van een ruimtelijke ontwikkeling in beperkte mate die ook reeds op grond van het bestemmingsplan was toegestaan.
Het verpleeghuis dat op grond van de Beheersverordening verbouwd zou kunnen worden, heeft planologisch gezien een geheel andere en veel verstrekkendere ruimtelijke uitstraling dan onder de bestemming “verpleeghuis” van het bestemmingsplan. Al deze wijzigingen brengen de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake is van ruimtelijke ontwikkelingen "in beperkte mate". Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake meer van consolidatie van de oorspronkelijke planologische situatie. Dit is in strijd te achten met artikel 3:38, eerste lid, van de Wro. De rechtbank is daarom van oordeel dat de Beheersverordening, voor zover deze ziet op het onderhavige perceel, onverbindend verklaard moet worden omdat hij in strijd is met de wet (artikel 3.38 van de Wro).
6. Nu de bestreden besluiten zijn getoetst aan de Beheersverordening en de rechtbank van oordeel is dat de Beheersverordening voor het perceel onverbindend moet worden verklaard, behoeven de gronden die betrekking hebben op de vermeende strijdigheid van de omgevingsvergunning met de Beheersverordening, de gronden die zien op een onjuiste belangenafweging in het kader van de verleende ontheffingen al de overige gronden geen bespreking meer.
7. De beroepen tegen de bestreden besluiten van eisers 1 t/m 6 zullen op basis van de voorgaande overwegingen gegrond worden verklaard en de rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen. Het beroep van eiseres 7 zal de rechtbank niet-ontvankelijk verklaren.