ECLI:NL:RBROT:2018:2443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
6540237
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontbindingsverzoek van bankmedewerkster in verband met witwasonderzoek en nevenactiviteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 9 februari 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een bankmedewerkster, die als verdachte is aangemerkt in een witwasonderzoek. De verzoekster, ABN AMRO Bank N.V., heeft het verzoek ingediend op basis van verschillende gronden, waaronder het handelen van de medewerkster in strijd met de interne gedragscode en het nevenactiviteitenbeleid van de bank. De medewerkster, die sinds 1983 in dienst was, had diverse onroerende zaken aangekocht samen met een klant van de bank, zonder tijdig goedkeuring te vragen voor deze nevenactiviteiten.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 februari 2018 heeft de kantonrechter de argumenten van beide partijen gehoord. De kantonrechter oordeelde dat het handelen van de medewerkster niet als ernstig verwijtbaar kon worden gekwalificeerd en dat de arbeidsverhouding niet zodanig verstoord was dat ontbinding gerechtvaardigd was. De kantonrechter wees erop dat ABN AMRO zelf niet adequaat had gereageerd op de meldingen van de medewerkster in het MyCompliance-systeem en dat er geen sanctie was verbonden aan het overtreden van het nevenactiviteitenbeleid. Bovendien was er geen bewijs van reputatieschade voor de bank.

De rechtbank concludeerde dat de medewerkster op het randje van integer handelen had gebalanceerd, maar dat haar lange en onberispelijke dienstverband en het feit dat ABN AMRO impliciet toestemming had gegeven voor de investeringen, meebrachten dat het verzoek tot ontbinding werd afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd. De beslissing werd genomen door mr. C.H. Kemp-Randewijk en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6540237 VZ VERZ 17-29709
uitspraak: 9 februari 2018
beschikking ex artikel 7:671b Burgerlijk Wetboek van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ABN AMRO Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verzoekster,
gemachtigde: mr. A. Briejer,
hierna te noemen: ABN,
tegen
[verweerster],
wonende te [plaatsnaam]
verweerster,
gemachtigde: mr. J.M.C. Wessels,
hierna te noemen: [verweerster].

1.Het verloop van de procedure

1.1
Van de volgende processtukken is kennisgenomen:
  • het verzoekschrift, met bijlagen, ontvangen op 18 december 2017;
  • het verweerschrift.
1.2
Op 2 februari 2018 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Namens ABN zijn aanwezig geweest [V.] en mr. Briejer. [verweerster] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wessels. Mr. Briejer heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Voor het overige heeft de griffier aantekeningen gemaakt van hetgeen ter zitting is besproken.
1.3
De beschikking is bepaald op 23 februari 2018 en heden bij vervroeging uitgesproken.

2.De feiten

2.1
[verweerster] is sinds 24 oktober 1983 in dienst bij (een rechtsvoorganger van) ABN en laatstelijk werkzaam geweest als Specialist Medische en Vrije Beroepen I. In deze hoedanigheid houdt [verweerster] zich bezig met de verkoop en het advies ten aanzien van financiële maatwerkproducten en diensten.
2.2
Op de arbeidsovereenkomst zijn de Gedragsregels Bancaire Sector van toepassing. Daarnaast hanteert ABN een Gedragscode voor haar werknemers.
2.3
ABN hanteert voorts een Nevenactiviteitenbeleid. Hierin is onder meer vastgelegd:
Nevenactiviteiten
Alle betaalde en onbetaalde activiteiten die een medewerker van ABN AMRO naast zijn of haar zakelijke activiteiten voor ABN AMRO verricht.
Privé investeringen die redelijkerwijs tot (de schijn van) een belangenconflict of reputatieschade voor ABN AMRO of haar medewerkers kunnen leiden, worden ook aangemerkt als nevenactiviteiten. Bijvoorbeeld: privé investeringen in een eigen bedrijf, maatschap, hedge fund of commercieel vastgoed.
(…)
Voorbeelden van nevenactiviteiten zijn (niet uitputtend):
(…)
5. Goedkeuring voor nevenactiviteiten
Medewerkers van ABN AMRO moeten in de volgende gevallen goedkeuring vragen van hun leidinggevende met behulp van MyCompliance:
  • als zij aan een nevenactiviteit willen beginnen,
  • (…)
  • als zij een nevenactiviteit willen voortzetten terwijl redelijkerwijs voorzienbaar is dat deze zal leiden tot (de schijn van) een belangenconflict of reputatieschade voor ABN AMRO of haar medewerkers (…)
2.4
[verweerster] heeft in MyCompliance de aankoop van een viertal onroerende zaken, te weten een pand aan de [straat-en plaatsnaam] (hierna: pand 1), [straat-en plaatsnaam] (hierna: pand 2), een pand aan de [straat-en plaatsnaam] (hierna: pand 3) en een pand [straat-en plaatsnaam] (hierna: pand 4) gemeld. Vanuit ABN is op die meldingen geen reactie gegeven aan [verweerster].
2.5
[verweerster] heeft voornoemde panden aangekocht samen met een klant van ABN de heer [A.] (hierna: [A.]). [A.] was een klant in de portefeuille van [verweerster]. Op 5 juli 2016 heeft [verweerster] per e-mail aan haar leidinggevende verzocht [A.] uit haar portefeuille te laten halen.
2.6
Op 24 juni 2016 is [verweerster] voor 50% eigenaar geworden van pand 1. In mei 2017 is dit pand verkocht. Op 25 januari 2017 heeft de gemeente Rotterdam aan [verweerster] bericht voornemens te zijn een bestuurlijke boete op te leggen in verband met een in het pand aangetroffen hennepkwekerij. Pand 1 is op een eerder moment ook al eigendom geweest van [A.].
2.7
Op 15 juli 2016 heeft [verweerster] samen met [A.] pand 2 aangekocht. De conceptleveringsakte van pand 2 wijkt af van de uiteindelijke door [verweerster] ondertekende versie, in die zin dat in de ondertekende versie is opgenomen dat [verweerster] de rechten en plichten overneemt van [naam B.V.], een onderneming waarvan de broer van [A.] directeur en enig aandeelhouder is. Op 30 november 2016 is dit pand doorverkocht aan mevrouw [K.] (hierna: [K.]). [verweerster] heeft daarnaast in verband met de aankoop van dit pand door [K.] een lening verstrekt aan [K.].
2.8
Op 16 december 2016 hebben [verweerster] en [A.] de panden 3 en 4 gekocht. Deze panden zijn op respectievelijk 18 mei 2017 en 7 augustus 2017 verkocht.
2.9
Op 17 augustus 2017 heeft [verweerster] aan de zoon van [A.] een hypothecaire lening verstrekt.
2.1
Op 25 oktober 2017 is [verweerster] aangehouden en verhoord door de politie in verband met een onderzoek naar witwaspraktijken. ABN is hiervan op de hoogte gesteld. [verweerster] is na haar verhoor door de politie vrijgelaten en op 26 oktober 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verweerster] en de afdeling Security & Intelligence Management (SIM) van ABN.

3.Het verzoek en de grondslag daarvan

3.1
ABN verzoekt ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, primair op grond van artikel 7:669 lid 3 onder e BW, subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 onder g BW, meer subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 onder h BW en uiterst subsidiair op grond van artikel 7:686 BW, zonder toekenning van een transitievergoeding en zonder inachtneming van de opzegtermijn.
3.2
ABN heeft aan dit verzoek kort gezegd ten grondslag gelegd dat [verweerster] in strijd heeft gehandeld met de interne gedragscode van ABN en met het nevenactiviteitenbeleid door diverse vastgoedinvesteringen alsmede een tweetal leningen niet of te laat te melden en daarnaast onvoldoende informatie te verschaffen over de aard van voornoemde investeringen. [verweerster] heeft onvoldoende zorgvuldigheid betracht rondom de aankoop van de diverse panden en heeft daarbij willens en wetens het risico genomen om betrokken te raken bij een onderzoek naar witwaspraktijken.

4.Het verweer en voorwaardelijk tegenverzoek

4.1
[verweerster] heeft zich tegen de verzochte ontbinding verweerd en kort gezegd aangevoerd dat geen van de door ABN aangedragen gronden kunnen leiden tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Zij wijst erop dat zij conform de richtlijnen , voor zover vereist, haar acties heeft gemeld in MyCompliance.
Voor het geval de ontbinding toch zou worden uitgesproken, heeft [verweerster] verzocht niet eerder te ontbinden dan per 1 juli 2018 en ABN te veroordelen tot het betalen van de nog openstaande vakantiedagen, reis- en studiekosten 2017, het opleidingsbudget, de vergoeding van Wft examens PE Consumptief Krediet en PE Hypothecair Krediet, een transitievergoeding van € 79.000,- en een billijke vergoeding van € 65.400,-.
4.2
[verweerster] heeft aan dit tegenverzoek ten grondslag gelegd dat indien zou worden ontbonden geen sprake is van ernstige verwijtbaar handelen aan haar kan en dat dus rekening gehouden dient te worden met de opzegtermijn en zij recht heeft op de transitievergoeding. Het enkel op basis van een verdenking op non-actief stellen is daarnaast als ernstig verwijtbaar handelen van ABN aan te merken, zodat ABN naast de transitievergoeding een billijke vergoeding dient te voldoen.

5.De beoordeling

5.1
Tussen partijen is primair in geschil of het handelen van [verweerster] rondom een aantal privé-investeringen en een tweetal leningen kan worden gekwalificeerd als ernstig verwijtbaar handelen jegens haar werkgever dan wel dat als gevolg van dit handelen de arbeidsverhouding tussen ABN en [verweerster] dusdanig is verstoord dat niet van ABN kan worden gevergd om het dienstverband te laten voortduren. De kantonrechter is van oordeel dat dat niet het geval is en overweegt daartoe het navolgende.
5.2
Allereerst verwijt ABN [verweerster] dat zij de voorgenomen samenwerking met [A.] en de aankoop van de diverse panden te laat aan ABN heeft gemeld, waarmee [verweerster] in strijd heeft gehandeld met de verplichtingen uit het nevenactiviteitenbeleid. Of [verweerster] wel of niet tijdig toestemming heeft gevraagd, kan naar het oordeel van de kantonrechter in het midden blijven, nu vaststaat dát ABN tenminste niet afwijzend heeft gereageerd op de meldingen in MyCompiance. Indien ABN los van de investeringen zelf problemen zou hebben gehad met de niet strikte naleving van het nevenactiviteitenbeleid – door niet vooraf toestemming te vragen – had het op haar weg gelegen om [verweerster] op het moment dat die acties in MyCompliance werden gemeld erop aan te spreken en haar handhavingsbeleid op dat punt aan te passen. Dat heeft ABN niet gedaan. Het getuigt niet van goed werkgeverschap om, ruim een jaar na dato, terwijl [verweerster] de panden inmiddels al weer van de hand heeft gedaan, op grond van een procedurefout, te streven naar ontbinding van een langdurige arbeidsovereenkomst met een werknemer die overigens een onberispelijke staat van dienst heeft.
5.3
Uit de tekst van het nevenactiviteitenbeleid valt, anders dan ABN heeft betoogd, niet zonder meer op te maken dat het verstrekken van een lening moet worden gezien als nevenactiviteit. Het verstrekken van een lening staat niet uitdrukkelijk genoemd onder de voorbeelden van nevenactiviteiten. Ook kan de kantonrechter ABN niet volgen in haar stelling dat het verstrekken van een lening neerkomt op ‘het hebben van zeggenschap over geld of bezittingen van een persoon, bedrijf of organisatie’. Het verstrekken van een lening heeft immers betrekking op eigen geld, en niet op het geld van een ander. Tot slot kan ook niet worden gezegd dat het verstrekken van een tweetal privéleningen tot de schijn van belangenverstrengeling leidt. Dit was mogelijk anders geweest indien sprake zou zijn van het veelvuldig en/of bedrijfsmatig verstrekken van leningen. Daarvan is niet gebleken.
5.4
Daarnaast is in het nevenactiviteitenbeleid geen sanctie gesteld op het overtreden van het beleid. Voor zover al zou worden geoordeeld dat [verweerster] op grond van het nevenactiviteitenbeleid toestemming had moeten vragen om de leningen aan [K.] en de zoon van [A.] te verstrekken, dan wel dat zij hierover op zijn minst had moeten overleggen met haar werkgever, dan is nog niet de conclusie gerechtvaardigd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen dan wel een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Niet valt in te zien waarom op dit punt in deze situatie niet zou kunnen volstaan kon worden met een schriftelijke waarschuwing of een andere minder vergaande sanctie.
5.5
Aan ABN kan worden toegegeven dat [verweerster] zich in het kader van de door haar gedane investeringen weinig geïnformeerd heeft getoond. Kennelijk heeft zij bijvoorbeeld geen onderzoek gedaan naar het eerdere bezit van pand 1 door [A.], naar de huurder die pand 1 huurde op het moment van aankoop en naar de financiële situatie van [K.] aan wie zij een lening heeft vertrekt die thans niet, naar [verweerster] zelf heeft gesteld, conform afspraak wordt terugbetaald.
Ook heeft [verweerster] begin 2017, op het moment dat zij volgens haar de diverse bedenkelijke signalen kreeg (de melding van de hennepkwekerij in pand 1, de adresovereenkomst tussen huurder pand 1 en koper pand 2, de gewijzigde leveringsakte van pand 2, de burgemeesterssluiting van pand 2 waarbij tot op heden onduidelijk is wat de reden van sluiting is geweest en de volgens [verweerster] daarmee samenhangende wanbetaling van [K.]), verzuimd één en ander met haar leidinggevende te bespreken. Op dit punt geldt weliswaar ook dat er geen sprake is van een harde verplichting die [verweerster] niet is nagekomen, maar een melding aan haar leidinggevende was, gelet op de samenhang met geregistreerde nevenactiviteiten, wel een logische stap geweest.
Overigens is de kantonrechter van oordeel dat van [verweerster] verwacht mocht worden, mede gelet op haar jarenlange bankervaring, dat zij eerder en beter had moeten beseffen dat het in zee gaan met [A.] tot problemen zou kunnen leiden. Dat zij vervolgens in augustus 2017 nog een lening verstrekt aan zijn zoon, is dan ook onbegrijpelijk.
5.6
Al met al is de kantonrechter van oordeel dat [verweerster] door te handelen op de hiervoor beschreven wijze op het randje heeft gebalanceerd van wat, gelet op haar functie bij ABN en de in dat verband toepasselijke reglementen, nog als integer kan worden beschouwd. Dat de balans alsnog uitslaat in het voordeel van [verweerster] vindt haar oorzaak in de eerste plaats in het zeer lange en onberispelijke dienstverband van [verweerster]. Daarnaast speelt een rol dat één en ander heeft plaatsgevonden in een kort tijdsbestek en niet is gebleken dat ABN (reputatie-)schade heeft geleden. Het is vooral [verweerster] zelf die de dupe is geworden van de door haar genomen onverstandige beslissingen. Tot slot kan aan ABN worden tegengeworpen dat zij zelf impliciet toestemming heeft gegeven voor de investeringen in onroerend goed en de samenwerking met [A.]. ABN verwijt [verweerster] weliswaar dat zij onvoldoende onderzoek heeft gepleegd naar voor ieder toegankelijke informatie, maar die informatie was voor ABN net zo goed beschikbaar. [verweerster] had enerzijds wellicht meer informatie kunnen verschaffen, maar ABN had ook naar meer informatie kunnen vragen en actief kunnen acteren naar aanleiding van de meldingen in MyCompliance.
5.7
Kortom, het handelen van [verweerster] dan wel het gebrek daaraan, verdient allerminst de schoonheidsprijs, maar is naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende om tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op de e- of g-grond te komen. Ook het verzoek om ontbinding op de h-grond zal worden afgewezen, nu de enkele verdenking van witwassen onvoldoende is, zeker nu niet is gebleken dat [verweerster] tot dusver een grote rol speelt in het strafrechtelijk onderzoek. Het behoeft geen betoog dat de kaarten anders komen te liggen in het geval dat [verweerster] alsnog veroordeeld zou worden voor betrokkenheid bij witwassen. Tot slot slaagt ook het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van 7:686 BW niet nu ABN aan dit verzoek geen andere concrete feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd op grond waarvan geoordeeld kan worden dat er sprake is van een ernstige tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst, vergelijkbaar met een dringende reden,
5.8
Nu partijen nog verder met elkaar moeten en [verweerster] door haar handelen ook deze procedure heeft uitgelokt, vindt de kantonrechter aanleiding de kosten te compenseren.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
compenseert de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.H. Kemp-Randewijk en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
31945