ECLI:NL:RBROT:2018:2415

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
C/10/526998 / HA ZA 17-481
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid en exoneratie in opslagovereenkomst tussen Scanica en Standic

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Rotterdam op 21 maart 2018, gaat het om een geschil tussen OY Scanica AB en Standic B.V. betreffende de opslag van basisolie in een tankterminal. Scanica, de eiseres, vordert betaling van een schadevergoeding van € 232.965,85 van Standic, die als bewaarnemer fungeerde. De vordering is gebaseerd op het feit dat Standic tekort is geschoten in haar verplichtingen uit de Storage Agreement, waarbij een hoeveelheid basisolie niet aan Scanica is teruggegeven. Standic beroept zich op exoneratieclausules uit de VOTOB-voorwaarden, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep op deze clausules naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De rechtbank stelt vast dat Standic zich onzorgvuldig heeft gedragen en dat het beroep op exoneratie niet kan slagen. De rechtbank wijst de vordering van Scanica gedeeltelijk toe, waarbij Standic wordt veroordeeld tot betaling van € 153.134,50, vermeerderd met wettelijke rente. In reconventie vordert Standic betaling van € 5.478,96 van Scanica, wat ook wordt toegewezen. De proceskosten worden aan beide partijen opgelegd, waarbij Standic grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/526998 / HA ZA 17-481
Vonnis van 21 maart 2018
in de zaak van
de vennootschap naar Fins recht
OY SCANICA AB,
gevestigd te Helsinki,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M. Straus te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STANDIC B.V.,
gevestigd te Dordrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Scanica en Standic genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie met producties
  • de oproepbrief van de griffier van 16 augustus 2017 voor een mondelinge behandeling
  • de brief van de griffier met zittingsagenda van 8 september 2017
  • het B3-formulier van Scanica van 22 september 2017 met akte uitlating productie tevens akte overlegging producties tevens akte uitlating voor comparitie
  • het B8-formulier van Standic van 26 september 2017 met akte met producties
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 oktober 2017
  • de reactie op het proces-verbaal van Standic van 26 oktober 2017
  • de reactie op het proces-verbaal van Scanica van 9 november 2017
  • de brief van Standic van 28 november 2017
  • de akte van Standic van 17 januari 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Scanica drijft een onderneming die is gericht op de groothandel in diverse goederen, waaronder aardolie.
2.2.
Standic exploiteert een tankterminal in Dordrecht, waar zij chemicaliën en oliën op- en overslaat.
2.3.
Partijen hebben op 31 december 2015 een overeenkomst met nummer C-SCA151126-5 (hierna: Storage Agreement) gesloten, waarbij Scanica aan Standic tegen betaling basisoliën in bewaring geeft tot het moment dat Scanica een specifieke hoeveelheid aan een koper/afnemer heeft verkocht. Van toepassing op de Storage Agreement zijn volgens artikel 10 van de Storage Agreement de “General Conditions for Tankstorage in The Netherlands (Votob)” (hierna: VOTOB-voorwaarden) en volgens artikel 11 Nederlands recht. Onderaan de Storage Agreement heeft Scanica getekend voor ontvangst van een kopie van de VOTOB-voorwaarden.
2.4.
Scanica is met ING Belgium, Brussels, Geneva Branch (hierna: ING) een financieringsarrangement overeengekomen ter financiering van aankoop van de basisoliën en doorlevering hiervan aan afnemers/kopers van Scanica. Onderdeel van het arrangement was dat Standic bij inslag en intern overpompen van de basisoliën een Warehouse Receipt aan ING moest zenden, met kopie aan Scanica, waarin stond:
“We confirm that:
(i) we have received in our storage facilities (…) the following goods (…)
(ii) the Goods have been received and stored in apparent good order and condition;
(iii) the Goods will be held at all timesto the exclusive and irrevocable order of the Bank;
(…)
(ix) this is the only holding certificate/warehouse receipt issued for the Goods.
We undertake:
(…)
(c) to never part with physical possesion of the Goods, nor to release, re-locate, exchange, dilute, mix or otherwise alter/move all or part of the Goods, unless with the prior written approval of the Bank.”
Eerst nadat Standic van ING een schriftelijke goedkeuring (Release Letter) daartoe had verkregen, mocht Standic de basisoliën aan een koper/afnemer van Scanica afgeven. ING gaf de goedkeuring op het moment dat de koper/afnemer de basisoliën bij vooruitbetaling aan Scanica had betaald.
2.5.
Van januari tot 10 oktober 2016 was Hocem Oil Chemical GmbH (hierna: Hocem) de enige koper/afnemer van de basisoliën van Scanica. Hocem is een Duitse handelaar in chemicaliën en oliën. Hocem kocht de basisoliën op basis van FCA Incoterms van Scanica en sloeg deze basisoliën ofwel voor zichzelf op bij Standic ofwel leverde deze door aan afnemers van haar. Op 12 oktober 2016 heeft Hocem
Insolvenzaangemeld bij de rechtbank in Hamburg. Hocem is op 5 december 2016 in staat van faillissement verklaard.
2.6.
Op 14 april 2016 heeft Hocem aan Standic in een e-mailbericht met kopie aan Scanica geschreven:
“please find attached the release from bank for our quantity from invoice 066/16. Please also see our sheet where we put all references with quantity and loading dates. The bank will not release every single reference in the future. We will only receive this attached statement where they release the whole quantity for loading.
I will take care of it that we only load the cargo which is released, I will put every single references as usual in the sheet attached, so that we know what is going on and how many qty we still have free for loading. (…) I will also mention the real loaded quantity in the sheet as soon as trucks are finished, so that we won’t get any trouble if we still have cargo or not. Please accept this new procedure.”
2.7.
Op 14 april 2016 heeft Hocem aan Standic in een e-mailbericht met kopie aan Scanica geschreven:
“(…) attached an example of the “new” sheet, i’ve put an line with “real loaded quantity” in it, therefore We would have 97.440mt free for loading and all parties are involved and informed. (…)”
2.8.
Hocem heeft in een e-mailbericht van 19 april 2016 met kopie aan Scanica aan Standic geschreven:
“The bank will send the release statement tomorrow to you. Please note as already told, we will not receive releases for every single SO reference. Only for the whole quantity from the bank.”
2.9.
Met een open letter of credit van 29 juni 2016 heeft Scanica basisolie SN500 gekocht voor een bedrag van USD 598,00 per MT. Op 5 juli 2016 is een cognossement aan order opgemaakt dat aan Scanica is overgedragen door endossement. De olie is met het schip Besiktas Pera verscheept naar de terminal van Standic.
2.10.
Op 12 juli 2016 heeft Standic aan ING het Warehouse Receipt nr. 15 afgegeven betreffende de inslag na lossing uit de Besiktas Pera in Tank 609 van 1.136,893 MT basisolie SN500 en in Tank 610 van 1.360,624 MT basisolie SN500, derhalve in totaal
2.497,517 MT basisolie SN500.
2.11.
Op 12 september 2016 heeft Standic aan ING het Warehouse Receipt nr. 20 afgegeven, inhoudende
“Tank 609 holds 800,895 mt - SN500 after tank transfer 610 to 609.
Tank 610 holds zero stock after transfer to tank 609.”
2.12.
Op 10 oktober 2016 heeft Scanica aan Standic in een e-mailbericht geschreven:
“It has come to our attention that Hocem has loaded a quantity of approximately 314 mt of SN500 throughout September, which has not been prepaid by Hocem or released by ING.”
2.13.
Op 27 oktober 2016 heeft Scanica aan Standic in een e-mailbericht geschreven:
“(…) our current outstanding amounts with Hocem are:
-
186’996 USD for missing SN500 stock (we must return this amount to ING) (…)”.
2.14.
Op 25 november 2016 heeft ING aan Standic geschreven:
“(…) the total quantity missing is (…) 311.660 MT (SN500) (…)”.
2.15.
Op 30 november 2016 heeft Standic in een e-mailbericht aan ING geschreven:
“We acknowledge there has occurred bottom line a deviation in administrative stock levels (…) this deviation could occur because releases were instructed either proactively and retroactively. The main part of the day to day communication was done by Hocem and we were convinced to receive the outstanding releases after all retroactively (…).”
2.16.
Bij brief van 8 december 2016 heeft ING Standic in gebreke gesteld:
“Therefore, pursuant to the contractual arrangement set out in the Warehouse Receipt(toevoeging rechtbank: nr. 20 van 12 september 2016),
we ask you to (i) reinstate the Missing Goods within 10 days from the date hereof (…)
Without prejudice to our and OY Scanica AB rights to seek (i) indemnification for any loss suffered as result of your default under the Warehouse Receipt as well as (ii) to claim reimbursement of all costs incurred in protection of our rights in relation to the Missing Goods (…)”.
2.17.
Na 12 juli 2016 heeft ING de volgende Release Letters aan Standic gegeven:
op levering aan hoeveelheid MT
13 juli 2016 Hocem 1.000,000
14 september 2016 Hocem 660,000
7 oktober 2016 Teclub 38,500
7 oktober 2016 Rowe 25,000
18 oktober 2016 Hempelmann 50,000
19 oktober 2016 KP Schmierstoffe 24,000
20 oktober 2016 Rowe 50,000
2 november 2016 Rhenus 23,000
2 november 2016 Hempelmann 25,000
8 november 2016 Rhenus 69,000
8 november 2016 Hempelmann 50,000
18 november 2016 Rhenus 23,000
18 november 2016 Hempelmann 75,000
28 november 2016 Rhenus 23,000
28 november 2016 Hempelmann 25,000
28 november 2016 Scanica zelf
30,748
In totaal 2.191,248 MT
2.18.
Bij akte van cessie van 22 september 2017 draagt ING haar rechten voortvloeiend uit het Warehouse Receipt van 12 september 2016 (zie 2.11) over aan Scanica.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Scanica vordert samengevat - bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Standic te veroordelen tot betaling van € 232.965,85 aan hoofdsom, € 4.159,88 aan rente die door Scanica aan ING is betaald, € 4.500,00 aan advocaatkosten, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW vanaf 22 december 2016 en de buitengerechtelijke incassokosten, met proceskosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Scanica primair ten grondslag dat Standic toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de Storage Agreement en de afspraken op grond van het financieringsarrangement met ING. Standic heeft ook in strijd gehandeld met de op haar als bewaarnemer ex artikel 7:602 BW rustende zorgplicht. Subsidiair beroept Scanica zich op onrechtmatige daad, Standic heeft een inbreuk op het eigendomsrecht van Scanica gemaakt dan wel onzorgvuldig gehandeld.
Scanica stelt dat een hoeveelheid van 311,660 MT basisolie SN500 die zij aan Standic in bewaring had gegeven, niet meer in de opslag van Standic aanwezig is. Standic weigert haar de olie te verschaffen. De olie is geleverd zonder voorafgaande goedkeuring van Scanica en/of ING.
Een beroep door Standic op de exoneratie als bedoeld in artikel 57 lid 3 van de VOTOB-voorwaarden is in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
Door de tekortkoming c.q. het onrechtmatig handelen van Standic heeft Scanica schade geleden. De prijs van 1 MT basisolie SN500 bedroeg op 17 april 2017 € 747,50, zodat de hoofdsom € 232.965,85 (= 311,660 MT x € 747,50) bedraagt. Daarover heeft Scanica een bedrag van € 4.159,88 aan rente voor financiering aan ING moeten doorbetalen. Voorts heeft Scanica advocaatkosten gemaakt voor instructie van de zaak en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Standic concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Scanica in de vordering, althans afwijzing daarvan, met veroordeling van Scanica in de kosten.
Standic voert aan dat zij er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat Hocem mocht optreden voor en namens Scanica (artikel 3:61 lid 2 BW). De instructies van Hocem mocht Standic dan ook beschouwen als instructies van Scanica zelf.
De procedure onder het financieringsarrangement bleek in de praktijk moeizaam voor wat betreft het (tijdig) verkrijgen van goedkeuring van ING tot afgifte. In afwachting van de goedkeuring van ING verzamelden zich op en rond het terrein van Standic tankwagens van Hocem en haar klanten, hetgeen tot lange files leidde, wachttijd en hogere kosten voor de klanten. Begin april 2016 is met instemming van Scanica een nieuwe manier van werken overeengekomen. ING zou haar toestemming voor een totaal volume verlenen, niet meer tankwagen voor tankwagen. Hocem zou ervoor zorgen dat zij met haar instructies tot afgifte aan Standic binnen het door ING vrijgegeven volume zou blijven. Standic zou de olie voortaan kunnen afgeven zonder de goedkeuring van ING af te wachten.
Scanica werd dagelijks en maandelijks op de hoogte gehouden van de leveringen en had dus eerder kunnen zien dat er iets was misgegaan. Er is sprake van (volledige) eigen schuld van Scanica (artikel 6:101 BW).
Voorts doet Standic een beroep op het bepaalde in de artikelen 43 lid 1, 56 lid 3, 57 lid 3 en
58 leden 1 en 2 van de VOTOB-voorwaarden.
Ten slotte betwist Standic dat Hocem niet aan Scanica zou hebben betaald voor de ontbrekende partij olie en dat die in eigendom zou toebehoren aan Scanica.
in reconventie
3.4.
Standic vordert samengevat - Scanica te veroordelen tot betaling van € 5.478,96, vermeerderd met rente en kosten. Scanica heeft vijf facturen van Standic onbetaald gelaten.
3.5.
Scanica voert hier geen verweer tegen.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie

4.1.
Deze rechtbank is op grond van de Storage Agreement bevoegd, nu Standic binnen haar arrondissement is gevestigd.
Nederlands recht is van toepassing op de rechtsverhouding tussen partijen (artikel 11 van de Storage Agreement).
Ook de VOTOB-voorwaarden 2014 (productie 18 Scanica) zijn van toepassing. Scanica en Standic zijn beide professionele, internationaal opererende ondernemingen. Niet is betwist en dus staat vast dat de VOTOB-voorwaarden standaard zijn in de opslagbranche waarin partijen zaken hebben gedaan. Deze zijn overeengekomen en bij het sluiten van de Storage Agreement heeft Scanica getekend voor ontvangst van een kopie van deze voorwaarden.
in conventie voorts
4.2.
Ingevolge artikel 7:600 BW betreft de hoofdverplichting van de bewaarnemer niet alleen het bewaren, maar ook het teruggeven van een zaak die de bewaargever hem heeft toevertrouwd.
Vast staat dat een gedeelte van de hoeveelheid basisolie SN500 die Scanica aan Standic in bewaring heeft gegeven en waarvoor Standic Warehouse Receipt nr. 15 van 12 juli 2016 aan ING heeft afgegeven, niet door Standic aan Scanica wordt teruggegeven.
4.3.
Volgens Standic behoeft zij de olie niet terug te geven, omdat de olie op of omstreeks 12 september 2016 aan Hocem is afgegeven, mèt goedkeuring van Scanica en zonder dat daarvoor voorafgaande goedkeuring door ING nodig was.
4.4.
Standic voert aan dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Hocem als vertegenwoordiger van Scanica heeft gehandeld, zodat zij de instructies van Hocem tot afgifte van olie mocht beschouwen als instructies van Scanica zelf. Ter onderbouwing hiervan stelt Standic:
Standic heeft met Hocem onderhandeld over de Storage Agreement. Op 26 november 2015 heeft Hocem haar laten weten dat, uitsluitend om financiële redenen, de overeenkomst op naam van Scanica diende te worden gesteld. Volgens Hocem was tussen Scanica en haar overeengekomen dat Hocem verantwoordelijk zou blijven voor de dagelijkse, operationele gang van zaken. De facto was Hocem de contractspartij gebleven.
4.5.
Artikel 3:61 lid 2 BW heeft betrekking op de situatie dat een rechtshandeling in naam van een ander is verricht. Uitgangspunt moet zijn dat voor toerekening aan de achterman van schijn van volmachtverlening ook plaats kan zijn ingeval de wederpartij gerechtvaardigd heeft vertrouwd op volmachtverlening op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de achterman komen en waaruit naar verkeersopvattingen zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. Dit risicobeginsel gaat niet zo ver dat voor toepassing daarvan ook ruimte is in gevallen waarin het tegenover de wederpartij gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de (pseudo)vertegenwoordiger. De rechter dient mede feiten of omstandigheden vast te stellen die de achterman betreffen en die rechtvaardigen dat laatstgenoemde in zijn verhouding tot de wederpartij het risico van de onbevoegde vertegenwoordiging draagt (zie HR 14 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1356).
4.6.
Toepassing van bovenstaande rechtsregels op het onderhavige geval leidt tot het volgende.
Niet is gebleken van feiten en/of omstandigheden die voor risico van Scanica komen en waaruit naar verkeersopvattingen een zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid van Hocem kan worden afgeleid. Partijen bij de Storage Agreement waren Scanica en Standic. Hocem wordt daarin niet vermeld. Hocem had ook geen uitdrukkelijke of impliciete volmacht van Scanica ontvangen. Scanica in wier naam zou moeten zijn gehandeld door Hocem, heeft geen handeling verricht of mededeling gedaan waarmee zij de schijn van een toereikende volmacht voor Hocem zou hebben gewekt. Scanica heeft de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid ook niet gewekt door bijvoorbeeld niet te handelen. Scanica had geen weet en kennis van de technische laadinstructies die door Hocem aan Standic werden gegeven. Zo blijkt uit bijvoorbeeld de producties 16, 17 en 20 van Standic dat berichten omtrent de te laden partijen niet in kopie aan Scanica werden gestuurd.
Voorts is begrijpelijk dat Scanica geen bezwaar heeft gemaakt tegen Hocems mededeling
“I will take care of it that we only load the cargo which is released”(in haar e-mailbericht van 14 april 2016 aan Standic met kopie aan Scanica). Daarbij deelt Hocem Standic immers mee dat met het laden
binnenhet door ING vrijgegeven volume wordt gebleven. Dit was ook de afspraak die gold tussen partijen (op grond van de Storage Agreement), alsmede tussen Standic en ING (op grond van het financieringsarrangement, te weten: eerst vooruitbetaling van de koopsom van de olie, dan goedkeuring tot afgifte door ING en ten slotte afgifte, zie 2.4.). Op grond van de koop FCA Incoterms die golden tussen Scanica en Hocem (zie 2.5) droeg Hocem zorg voor de belading van de tankwagens. Hocem gaf dan ook de instructies tot belading van de tankwagens.
Geconcludeerd wordt dat Standic de instructies van Hocem tot afgifte van olie die
binnenhet door ING vrijgegeven volume vielen, als instructies van Scanica mocht beschouwen. Deze waren conform voormelde geldende afspraak. Daarentegen waren instructies tot afgifte
buitenhet vrijgegeven volume niet volgens de geldende afspraak. Standic mocht deze instructies van Hocem niet als instructies van Scanica beschouwen. Zij hadden immers niet de goedkeuring van Scanica.
4.7.
Vast staat dat begin april 2016 is overeengekomen dat ING voortaan haar goedkeuring tot afgifte zou geven voor één gehele partij/een totaal volume, niet meer tankwagen voor tankwagen.
Deze nieuwe wijze van werken bracht niet mee dat Standic voortaan de olie aan Hocem kon afgeven zonder voorafgaande goedkeuring tot afgifte van ING. Nog steeds mocht Standic slechts binnen het door ING vrijgegeven volume olie afgeven. Voor vrijgave was voorafgaande goedkeuring van ING nodig. Daarin is geen wijziging gekomen (zie: e-mailbericht van Hocem aan Scanica van 12 juli 2016:
“We urgently need the bank guarantees for the SN150 and SN500 re-purchase. I know I am bothering you but without these releases standic won’t load tomorrow either.”productie 22 Scanica).
4.8.
De hoeveelheid basisolie SN500 die Standic buiten het vrijgegeven volume heeft afgegeven bedraagt 306,269 MT, te weten de hoeveelheid die door Standic is ingeslagen na lossing door het schip Besiktas Pera (2.497,517 MT, zie 2.10.) verminderd met het totaal volume dat ING na 12 juli 2016 heeft vrijgegeven (2.191,248 MT, zie 2.17.) (vergelijk: productie 21 Scanica en productie 45 Standic). De litigieuze afgiften betreffen niet een hoeveelheid van 311,660 MT (de hoeveelheid waar Scanica haar vordering op baseert), maar 306,269 MT.
Deze hoeveelheid basisolie SN500 is door Standic aan Hocem afgegeven zonder dat ING goedkeuring tot afgifte had gegeven. Door Scanica in bewaring gegeven olie kan dus ook door Standic niet meer worden teruggegeven. Sprake is van een tekortschieten van Standic in de nakoming van de Storage Agreement en de afspraken op grond van het financieringsarrangement die aan Standic kan worden toegerekend. Op basis van voorgaande overwegingen is Standic in beginsel aansprakelijk voor de schade die Scanica als gevolg van de tekortkoming heeft geleden.
4.9.
Standic stelt in het geheel niet aansprakelijk te zijn met een beroep op de artikelen 43 lid 1, 56 lid 3 en 57 lid 3 van de VOTOB-voorwaarden.
Zoals in 4.5. is overwogen, is vast komen te staan dat Hocem een uitdrukkelijke of impliciete volmacht van Scanica had ontvangen. Hocem is geen “gemachtigde” als bedoeld in artikel 43 lid 1 VOTOB-voorwaarden. Instructies van Hocem tot afgifte van olie buiten de vrijgegeven volume had Standic derhalve niet mogen beschouwen als instructies van Scanica.
Evenmin slaagt het beroep van Standic op artikel 56 lid 3 van de VOTOB-voorwaarden, nu er geen onjuiste mededelingen en/of instructies door Scanica zijn gedaan.
Artikel 57 lid 3 van de VOTOB-voorwaarden sluit de aansprakelijkheid van het opslagbedrijf voor schade uit, tenzij deze is veroorzaakt door bewuste roekeloosheid van het opslagbedrijf zelf of van leidinggevend personeel in de uitvoering van de overeenkomst of de werkzaamheden van het opslagbedrijf.
Van die bewuste roekeloosheid is sprake bij een in laakbaarheid aan opzet grenzende schuld (HR 12 maart 1954, NJ 1955, 386, Codam/Merwede) en bij het bewust nemen van te grote risico’s (HR 12 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC2524, Stein/Driessen). Er kan ook sprake van zijn als bewust wordt nagelaten een duidelijk aanwezig risico te onderzoeken terwijl men op de hoogte was van de potentieel grote gevolgen van de verwezenlijking van dat risico (HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2984, Scaramea/Telfort). Geoordeeld wordt dat Standic zich welbewust op zodanig onzorgvuldige wijze jegens Scanica en ING heeft gedragen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien Standic zich op deze exoneratieclausule zou mogen beroepen. Daarbij is in aanmerking genomen:
  • dat Standic een professionele bewaarnemer is, die weet dat fouten ten aanzien van de afgifte van olie tot (aanzienlijke) schade kan leiden voor de bewaargever;
  • dat Standic zich op grond van de Warehouse Receipts onvoorwaardelijk heeft verbonden eerst tot afgifte van olie over te gaan na goedkeuring van ING;
  • dat Standic wist dat Scanica een groot belang had bij nakoming van de afspraken van het financieringsarrangement. ING zou pas goedkeuring tot afgifte geven nadat de koper bij vooruitbetaling aan Scanica had betaald;
- dat Standic heeft nagelaten behoorlijk te verifiëren of de instructies van Hocem tot afgifte wel binnen het door ING vrijgegeven volume vielen, terwijl dat betrekkelijk eenvoudig zou zijn geweest nu door Standic dagelijks van de afgiftes rapporten werden opgemaakt.
Voorts is het beroep op deze exoneratie – in samenhang met de overige omstandigheden van het geval – naar maatstaven van billijkheid en redelijkheid onaanvaardbaar, omdat aldus de uit het betalen van schadevergoeding voortvloeiende financiële prikkel tot zorgvuldig handelen voor Standic geheel zou wegvallen.
4.10.
Standic doet een beroep op (volledige) eigen schuld van Scanica.
Dat Standic dagelijks de eindstand na belading aan Scanica stuurde, zoals Standic stelt en Scanica betwist, is echter niet gebleken. Ter comparitie heeft mr. Berkhout van Standic verklaard dat de door Standic opgestelde Daily Reports niet zijn bewaard. Deze kunnen derhalve niet worden overgelegd.
Volgens Scanica kreeg zij alleen maandelijks de begin- en eindvoorraad doorgegeven.
Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat dagelijks werd gerapporteerd over de eindstand aan Scanica. Voorts wordt geoordeeld dat Scanica tijdig heeft geklaagd door het versturen van het e-mailbericht van 10 oktober 2016 (r.o. 2.12.), nadat zij de End of September 2016 Stock Report had ontvangen, zoals [persoon] van Scanica ter comparitie heeft verklaard. Ook dit verweer van Standic faalt.
4.11.
Scanica is de recht- en regelmatig cognossementhouder, zodat zij de rechthebbende is op de partij olie die door het schip de Besiktas Pera bij Standic is gelost.
Dat niet is betaald voor de hoeveelheid basisolie SN500 die buiten het vrijgegeven volume door Standic is afgegeven, blijkt reeds uit het feit dat ING daar geen goedkeuring tot afgifte voor had gegeven.
4.12.
De schade die Scanica stelt te hebben geleden is opgebouwd uit vier schadeposten.
De eerste post betreft de olie.
Scanica vordert € 232.965,85 (= 311,660 MT x € 747,50). De schade is berekend naar de dagkoers van 1 MT basisolie SN500 op 17 april 2017 (€ 747,50).
Standic doet een beroep op artikel 58 lid 1 van de VOTOB-voorwaarden die de aansprakelijkheid van het opslagbedrijf beperkt tot een maximum van € 500,00 per 1.000 kg (= 1 MT).
Het beroep van Standic op deze exoneratieclausule slaagt. Het bedrag van € 500,00 per MT is redelijk (het aankoopbedrag van de olie in juli 2016 bedroeg USD 598,00 per MT, zie 2.9, en op 27 oktober 2016 begrootte Scanica de schade op USD 186.996,00, d.i. ongeveer USD 600,00 per MT, zie 2.13.).
Derhalve zal aan hoofdsom worden toegewezen een bedrag van € 153.134,50 (=de litigieuze afgiften van in totaal 306,269 MT x € 500,00).
Voorts vordert Scanica de rente die zij aan ING voor de financiering van de ontbrekende hoeveelheid olie heeft moeten betalen, advocaatkosten die gemaakt zijn voor instructie van de zaak en buitengerechtelijke kosten.
Standic doet ten slotte nog een beroep op artikel 58 lid 2 van de VOTOB-voorwaarden dat luidt:
“Indien het Opslagbedrijf aansprakelijk is, zal het Opslagbedrijf slechts de materiële schade die is ontstaan aan, dan wel het verlies van, de aan het Opslagbedrijf toevertrouwde Zaken zelf, vergoeden. Voor andere schade of ander verlies, zoals winstderving, bedrijfsschade, kosten, indirecte schade of indirect verlies, immateriële- of gevolgschade is het Opslagbedrijf nimmer aansprakelijk.”
Het beroep van Standic op deze exoneratieclausule slaagt evenmin. De aan ING betaalde rente, advocaatkosten en buitengerechtelijke kosten betreffen immers “andere schade” dan de materiële schade die is ontstaan door het verlies van de in bewaring gegeven olie zelf. Deze drie posten zullen derhalve worden afgewezen.
4.13.
Scanica vordert de handelsrente ex artikel 6:119a BW over de hoofdsom.
De handelsrente is niet toewijsbaar.
De wettelijke handelsrente vindt zijn grondslag in de art. 6:119a en 6:120 lid 2 BW. Deze bepalingen zijn ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek ter implementatie van de Richtlijn 2000/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Blijkens haar tekst, structuur en achtergrond sterkt deze richtlijn ertoe betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan. Volgens overweging 13 van de richtlijn heeft deze enkel betrekking op betalingen tot vergoeding van handelstransacties en strekt zij niet tot regulering van transacties met consumenten, interest betreffende andere betalingen zoals betalingen uit hoofde van de wetgeving inzake cheques en wissels, of betalingen bij wijze van schadeloosstelling met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen. De MvT ter uitvoering van de richtlijn verwijst uitdrukkelijk naar overweging 13 daarvan (Kamerstukken II 2001/02, 28239, nr. 3). Hieruit vloeit voort dat bij een handelstransactie de wederpartij van de tot leverantie of dienstverlening verplichte onderneming niet gerechtigd is tot de handelsrente over een vordering tot schadevergoeding.
Wel is voor toewijzing vatbaar de vordering tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW vanaf 22 december 2016 tot de dag der voldoening.
4.14.
Standic zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van Scanica op basis van het toegewezen bedrag op:
- dagvaarding € 85,21
- griffierecht € 3.894,00
- salaris advocaat
€ 3.552,50(2,5 punten x tarief V € 1.421,00)
Totaal € 7.531,71
in reconventie voorts
4.15.
De vordering is door Scanica niet bestreden, zodat een bedrag van € 5.478,96 aan hoofdsom met rente toewijsbaar is.
4.16.
Scanica zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Standic worden begroot op salaris advocaat
€ 384,00 (1 punt x tarief I € 384,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Standic om aan Scanica te betalen een bedrag van € 153.134,50 (éénhonderddrieënvijftigduizendéénhonderdvierendertigéénhonderdzesentachtig duizendnegenhonderdzesennegentig euro en 50 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van 22 december 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Standic in de proceskosten, aan de zijde van Scanica tot op heden begroot op € 7.531,71,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt Scanica om aan Standic te betalen een bedrag van € 5.478,96 (vijfduizendvierhonderdachtenzeventig euro en 96 eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW telkens vanaf de vervaldatum van de betreffende factuur tot de dag van volledige betaling,
5.5.
veroordeelt Scanica in de proceskosten, aan de zijde van Standic tot op heden begroot op € 384,00,
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
in conventie voorts
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.L. Tan en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 128