4.3.Op grond van artikel 3.1.1, eerste lid, eerste volzin, van het Blz heeft de verzekerde die is aangewezen op zorg, recht op samenhangende zorg bij het bij de verzekerde best passende zorgprofiel. In artikel 1.1.1 van het Blz is zorgprofiel gedefinieerd als: een algemene typering van vergelijkbare zorgbehoeften of beperkingen op dezelfde terreinen, waarbij de verzorgings-, verplegings-, begeleidings- of behandelingsdoelen naar aard, inhoud en globale omvang overeenkomen.
5. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat zijn standpunt en de medische adviezen mede omvatten een beoordeling of eiseres een lichte verstandelijke handicap heeft.
6. De rechtbank acht het standpunt van verweerder dat voor eiseres geen verstandelijke handicap in medische zin is vast te stellen en dat de na het 14e jaar gemeten lage IQ’s daarom moeten worden verklaard uit een lager scoren als gevolg van de dan bestaande psychiatrische problematiek, concludent met de (uitgebreide) informatie in het dossier. Gelet op de strekking van de Wlz (waarbij voor de beoordeling van de grondslag verstandelijke handicap geabstraheerd dient te worden van bijkomende psychiatrische problematiek) en verweerders niet onredelijk te achten beleidsregels voor het vaststellen van de grondslag verstandelijke handicap, dient immers het gemeten IQ steeds te worden bezien in samenhang met het verstandelijk functioneren en het adaptief vermogen vanaf de vroegste jeugd, los van invloed op de meetresultaten door psychiatrische problematiek.
Vast staat dat eiseres pas vanaf haar psychisch ineenstorten op haar 14e jaar en de sindsdien bestaande ernstige psychiatrische problemen functioneert op het niveau van een licht verstandelijk gehandicapte. Voor die tijd blijken uit de informatie over haar functioneren geen aanwijzingen voor een verstandelijke beperking, hooguit voor lichte psychische beperkingen. De alternatieve verklaring ter zitting dat eiseres voor haar 14e jaar weliswaar verstandelijk beperkt was maar door een uitzonderlijk hoog streefniveau dit tot dan toe heeft kunnen compenseren, vindt geen bevestiging in een oordeel van een medisch deskundige. Verweerder behoefde daarom geen doorslaggevend gewicht toe te kennen aan de voor eiseres na het 14e jaar gemeten IQ’s.
7. Nu echter eiseres toegang had tot (tijdelijke) Wlz-zorg op grond van haar verblijfssituatie binnen de GGZ, was verweerder op grond van artikel 3.2.3, eerste lid, van de Wlz en artikel 3.1.1, eerste lid, van het Blz gehouden het best passende zorgprofiel voor haar te indiceren. Voldoende is komen vast te staan dat dat voor eiseres het SGLVG-zorgprofiel is. Het CCE (aan het oordeel waarvan blijkens verweerders beleidsregels veel gewicht toekomt), de behandelaars van eiseres en de medisch adviseurs van verweerder zijn immers die mening toegedaan.
8. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat hij, ondanks de aanspraak op Wlz-zorg van eiseres, vanwege het ontbreken van een lichte verstandelijke beperking in medische zin niet bevoegd was een SGLVG-zorgprofiel te indiceren. Het standpunt van verweerder dat hij is gehouden een zorgprofiel te kiezen binnen de reeks van de grondslag, kan de rechtbank niet terugvoeren op een wettelijke regel. In verweerders beleidsregels is neergelegd dat uitgangspunt is dat een zorgprofiel uit een reeks wordt gekozen als de grondslag waarop die reeks berust, ook bij de verzekerde aanwezig is. Naar het oordeel van de rechtbank is hier echter aanleiding om op dat uitgangspunt een uitzondering te maken. Voornoemd uitgangspunt is immers geschreven voor de zorgprofielen op grond van indicaties volgens artikel 3.2.1, eerste lid, van de Wlz. De zorgprofielen die hier ter discussie staan, namelijk SGLVG of GGZ-5B, verschillen wezenlijk van deze eigenlijke Wlz-zorgprofielen en liggen naar aard en inhoud dicht bij elkaar: beide betreffen tijdelijk instellingsverblijf ten behoeve van behandeling van psychiatrische problemen en probleemgedrag en zijn in de kern gericht op uitstroom. De rechtbank ziet dan ook niet in dat verweerder voor eiseres geen SGLVG-zorgprofiel mocht indiceren onder de omstandigheid dat medisch gezien vaststaat dat zij functioneert op een licht verstandelijk beperkt niveau en dit een doelmatige behandeling bij verder verblijf in een GGZ-instelling in de weg staat. Verweerder had het beperkingenpatroon en de aard en het doel van de benodigde zorg doorslaggevend moeten achten voor eiseres, en niet (het ontbreken van) de grondslag. De rechtbank ziet bevestiging voor dit oordeel in de uitspraak van de CRvB in de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:711. 9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met artikel 3.2.3, eerste lid, van de Wlz en artikel 3.1.1, eerste lid, van het Blz. De rechtbank zal op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eiseres op grond van de Wlz wordt geïndiceerd voor het zorgprofiel SGLVG van 3 augustus 2016 tot en met 2 augustus 2019.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht (€ 46,-) vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).