Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van schuldheling. De zaak werd behandeld in een besloten terechtzitting. De officier van justitie, mr. P. Swaak, eiste vrijspraak voor het eerste feit en bewezenverklaring van het tweede feit, waarvoor een taakstraf werd gevorderd. De rechtbank oordeelde dat het eerste feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Het tweede feit, dat de verdachte op 7 februari 2017 in Vlaardingen een rugtas met daarin goederen had voorhanden, werd door de verdachte bekend. De rechtbank verklaarde dit feit bewezen zonder nadere motivering, aangezien de verdachte het feit had bekend en er geen verweer was gevoerd.
De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, omdat het feit geruime tijd geleden was gepleegd en de verdachte al twee nachten in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank vond dat de verdachte zich sindsdien aan de strenge schorsingsvoorwaarden had gehouden, wat de noodzaak voor een straf verminderde. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het eerste feit. De rechtbank besloot dat de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend en veroordeelde de benadeelde partij in de kosten, die op nihil werden begroot.