ECLI:NL:RBROT:2018:1868

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
10/811338-16
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schuldheling door minderjarige verdachte met betrekking tot goederen verkregen door misdrijf

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2001, die werd beschuldigd van schuldheling. De zaak werd behandeld in een besloten terechtzitting. De officier van justitie, mr. P. Swaak, eiste vrijspraak voor het eerste feit en bewezenverklaring van het tweede feit, waarvoor een taakstraf werd gevorderd. De rechtbank oordeelde dat het eerste feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, en sprak de verdachte daarvan vrij. Het tweede feit, dat de verdachte op 7 februari 2017 in Vlaardingen een rugtas met daarin goederen had voorhanden, werd door de verdachte bekend. De rechtbank verklaarde dit feit bewezen zonder nadere motivering, aangezien de verdachte het feit had bekend en er geen verweer was gevoerd.

De rechtbank concludeerde dat de verdachte strafbaar was, maar besloot geen straf of maatregel op te leggen, omdat het feit geruime tijd geleden was gepleegd en de verdachte al twee nachten in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank vond dat de verdachte zich sindsdien aan de strenge schorsingsvoorwaarden had gehouden, wat de noodzaak voor een straf verminderde. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het eerste feit. De rechtbank besloot dat de vordering alleen bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend en veroordeelde de benadeelde partij in de kosten, die op nihil werden begroot.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/811338-16
Datum uitspraak: 20 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam minderjarige verdachte],
geboren op [geboortedatum minderjarige verdachte] 2001 te [geboorteplaats minderjarige verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres minderjarige verdachte] , [woonplaats minderjarige verdachte] ,
raadsman mr. T.F.B. Veerman, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 20 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde en van het onder feit 2 primair ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 30 (dertig) uur, subsidiair 15 (vijftien) dagen vervangende jeugddetentie.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Bewezenverklaring zonder nadere motivering
Het onder feit 2 primair ten laste gelegde is door de verdachte bekend. De verdediging heeft voorts geen verweer gevoerd tegen het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit. Dit feit zal daarom zonder nadere bespreking bewezen worden verklaard.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend en nadien geen vrijspraak is bepleit. Op grond daarvan is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
2.
hij op 07 februari 2017 te Vlaardingen goederen, te weten een rugtas (merk Line, met daarin een of meer schroevendraaiers en medicijnen en potloden en een pas), voorhanden
heeftgehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het door misdrijf verkregen goederen betrof
fen;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:

2.Primair

schuldheling.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Toepassing artikel 9a Wetboek van Strafrecht

7.1.
Feit waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan schuldheling van een rugtas met daarin een aantal goederen. De verdachte heeft hierdoor geprofiteerd van een misdrijf dat door (een) ander(en) is gepleegd. Dergelijke feiten bevorderen het plegen van diefstallen en berokkenen aldus schade aan de slachtoffers.
7.2.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.2.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.2.2.
Rapportages
De Raad voor de Kinderbescherming heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 15 februari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De Raad heeft geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met algemene en bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende dat de verdachte zich zal houden aan een meldplicht bij de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond (hierna: de jeugdreclassering), zal meewerken aan een agressieregulatie behandeling bij De Waag of Het Dok of soortgelijke instelling en een contactverbod met het slachtoffer. Ook is het van belang dat de schoolgang van de verdachte wordt gecontroleerd en gestimuleerd. Aan de jeugdreclassering dient daarom de opdracht te worden gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
GZ-psycholoog M. Hulshof heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 17 februari 2017. De rechtbank heeft ook acht geslagen op dit rapport.
7.3.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Geen straf of maatregel
Hoewel het hiervoor bewezen verklaarde feit normaliter het opleggen van een werkstraf rechtvaardigt, ziet de rechtbank aanleiding overeenkomstig het pleidooi van de verdediging artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen en aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen. De rechtbank komt tot dit oordeel aangezien het bewezenverklaarde feit geruime tijd geleden is gepleegd, waardoor verdachte een lange tijd in onzekerheid heeft gezeten. De verdachte heeft twee nachten in voorarrest verbleven en zich sindsdien, dus langdurig aan de strenge schorsingsvoorwaarden gehouden die hem in het dagelijkse leven hebben beperkt. De rechtbank is in het licht van de beperkte ernst van het feit dan ook van oordeel dat oplegging van een (werk)straf in onderhavig geval thans geen toegevoegde waarde meer heeft.

8.Vordering benadeelde partij

Als benadeelde partij heeft [naam benadeelde] zich in het geding gevoegd ter zake van het onder 1 (primair en subsidiair) tenlastegelegde feit. De benadeelde partij vordert materiële en immateriële schade en verzoekt de rechtbank het schadebedrag naar redelijkheid en billijkheid vast te stellen.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder feit 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering, nu de verdachte, overeenkomstig de eis van de officier van justitie, dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 (primair en subsidiair) ten laste gelegde.
8.3.
Beoordeling
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard, zal de benadeelde partij worden veroordeeld in de kosten door de verdachte ter verdediging van de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
8.4.
Conclusie
De verdachte hoeft geen schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partij.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder feit 1 primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder feit 2 primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde feit geen straf of maatregel wordt opgelegd;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, en begroot deze kosten op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.C. Enkelaar en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 september 2016 te Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] van het leven te beroven,
met dat opzet die [naam slachtoffer 1] met een (groot) mes in de rug en/of borstkas,
althans het lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 september 2016 te Vlaardingen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [naam slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te
brengen,
met dat opzet meermalen, altans eenmaal die [naam slachtoffer 1] met een (groot) mes in
de/het rug en/of borstkas en/of buik en/of been, althans het lichaam, heeft
gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(artikel 302 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 07 februari 2017 te Vlaardingen
(een) goed(eren), te weten een rugtas (merk Line, met daarin een of meer
schroevendraaiers en/of medicijnen en/of potloden en/of een pas),
heeft verworven en/of heeft voorhanden gehad en/of heeft overgedragen,
terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van dat
goed/die goederen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
(artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht)
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 09 augustus 2016 tot en met 07 februari
2017 te Vlaardingen
opzettelijk
een rugtas (merk Line, met daarin een of meer schroevendraaiers en/of
medicijnen en/of potloden en/of een pas), in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [naam slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had,
te weten als vinder,
wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
(artikel 321 Wetboek van Strafrecht)
art 321 Wetboek van Strafrecht