ECLI:NL:RBROT:2018:1867

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
10/660513-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met bedreiging door meerderjarige en minderjarige verdachten

Op 20 februari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2000, die beschuldigd werd van diefstal met geweld, gepleegd in vereniging met een ander. De zaak betreft een beroving waarbij de verdachte de aangeefster met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd en haar 70 euro heeft afgenomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een ander heeft gehandeld, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte alleen handelde. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor medeplegen, gezien de verklaringen van de aangeefster en de omstandigheden van de zaak. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 9 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder een meldplicht en medewerking aan behandeling voor middelengebruik. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, en heeft besloten tot een deels voorwaardelijke straf. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een totaalbedrag van €570,-- vorderde, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering toegewezen en de verdachte in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team jeugd
Parketnummer: 10/660513-17
Datum uitspraak: 20 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam minderjarige verdachte],
geboren op [geboortedatum minderjarige verdachte] 2000 te [geboorteplaats minderjarige verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres minderjarige verdachte] , [woonplaats minderjarige verdachte] ,
raadsman mr. B. Kizilocak, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de besloten terechtzitting van 20 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. Swaak heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 9 (negen) maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar met algemene en bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende dat de verdachte zich dient te houden aan een meldplicht, dat de verdachte zijn medewerking dient te verlenen aan de begeleiding van het FACT-Team van Palier en aan behandeling gericht op middelengebruik en daarbij behorende urinecontroles dat;
  • met opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging/officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde medeplegen, nu niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. De verdachte heeft de beroving alleen gepleegd, zonder medewerking of hulp van een ander. Er was weliswaar iemand meegevraagd door de verdachte, maar deze persoon wist niet wat er zou gaan gebeuren, was alleen ter plaatse voor de veiligheid van de verdachte en heeft uiteindelijk geen wezenlijke bijdrage geleverd.
4.1.2.
Beoordeling
Vaststaat dat de verdachte de aangeefster met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd en vervolgens heeft beroofd van het door haar gepinde geld, te weten 70 euro.
De verdachte heeft ontkend dat hij het feit heeft gepleegd met behulp van een ander. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat wel sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank wijst in dit verband op de aangifte, waarin de aangeefster heeft verklaard dat zij toen zij aan het pinnen was, twee personen op zich zag afrennen. Hieruit leidt de rechtbank af dat de dreiging voor de aangeefster op dat moment afkomstig was van twee personen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de tweede persoon dan ook niet uitsluitend op de uitkijk gestaan, maar onderdeel uitgemaakt van de bedreigende situatie voor de aangeefster. Daarbij komt nog dat de tweede persoon, blijkens de verklaring van de verdachte, op de hoogte was van het feit dat de verdachte zijn hulp (misschien) nodig zou hebben als het eventueel misging en vervolgens na de beroving heeft meegedeeld in de buit. Ook zijn zij na de beroving samen weggerend. Deze omstandigheden in onderlinge samenhang bezien, maken dat de rechtbank onwaarschijnlijk acht dat deze tweede persoon niet op de hoogte was van het voorgenomen plan om iemand te beroven. De rechtbank is daarom van oordeel dat sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering en derhalve van medeplegen.
4.1.3.
Conclusie
Het ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij op 20 september 2017 te Capelle aan den IJssel, op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict] , tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe
-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van 70 euro, toebehorende aan [naam slachtoffer] ,
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld bestond uit het:
- op die [naam slachtoffer] afrennen, en
- tonen/voorhouden en richten/gericht houden van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan/op die [naam slachtoffer] , en
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Alles pinnen, alles pinnen";
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feit waarop de straffen zijn gebaseerd
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een beroving. De verdachte en de mededader zijn op de aangeefster afgerend toen zij laat op de avond bij een geldautomaat geld wilde pinnen. De verdachte heeft de aangeefster daarbij met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bedreigd en vervolgens het gepinde geld weggenomen. Vervolgens zijn de verdachte en de mededader samen weggerend.
Het slachtoffer is door de verdachte en de mededader ontredderd achtergelaten. De ervaring leert dat de slachtoffers van dergelijke delicten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dit blijkt ook uit de verklaring van het slachtoffer. Bovendien maken dergelijke strafbare feiten een grove inbreuk op de rechtsorde en brengen deze in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De verdachte en zijn mededader hebben hiervoor geen oog gehad.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 30 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.3.2.
Rapportages en verklaringen van deskundige(n) op de terechtzitting
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd14 februari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De Raad adviseert aan de verdachte een (deels) voorwaardelijke jeugddetentie dan wel werkstraf op te leggen, met algemene en bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende dat de verdachte naar school blijft gaan volgens zijn lesrooster en mee blijft werken aan de behandeling van Palier/Fivoor. Verder acht de Raad het noodzakelijk toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering op te leggen.
De gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, (hierna: te noemen de jeugdreclassering) heeft een rapport over de verdachte opgemaakt, gedateerd 14 februari 2018. Dit rapport houdt het volgende in.
De jeugdreclassering adviseert uit pedagogisch oogpunt aan de verdachte een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest op te leggen en een (deels) voorwaardelijke werkstraf, met algemene en bijzondere voorwaarden, onder meer inhoudende dat de verdachte meewerkt aan behandeling vanuit Palier en behandeling gericht op zijn middelengebruik en dat hij zich zal houden aan een meldplicht.
Ter terechtzitting is door de jeugdreclassering toegelicht dat de verdachte merkbaar een positieve omslag heeft gemaakt. Hij geeft meer openheid over zaken en inzicht in zijn gemoedstoestand. De jeugdreclassering maakt zich op dit moment geen zorgen over de emotionele gesteldheid van de verdachte. De eerder geadviseerde avondklok is niet meer noodzakelijk. De verdachte is gestopt met zijn drugsgebruik en ook werkt de verdachte goed mee aan urinecontroles. Verder is uit rapportages gebleken dat de verdachte zwaar lijdt onder detentie. Gelet hierop adviseert de jeugdreclassering, ondanks de ernst van het feit, een voorwaardelijke werkstraf in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie.
GZ-psycholoog drs. K.T.E. Zászlós heeft een rapport over de verdachte opgemaakt gedateerd 29 januari 2018. Dit rapport houdt voor zover van belang het volgende in.
Bij de verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een andere gespecificeerde disruptieve impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis en een stoornis in cannabisgebruik, die thans onder toezicht gedeeltelijk in remissie is. De verdachte is in staat het ontoelaatbare van zijn handelswijze in te zien, maar is onvoldoende in staat zijn wil conform dit besef te bepalen. Er is een sterk verband tussen zijn stoornis en het delict waardoor de psycholoog adviseert de verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. De kans op recidive wordt matig tot hoog geschat. De verdachte is weliswaar nooit eerder in aanraking gekomen met justitie, maar dreigt – mede vanwege zijn middelengebruik – steeds verder af te glijden. Door zijn gebruik vervlakken emoties en is hij steeds meer op zijn eigen egocentrische behoeftes gericht en verplaatst hij zich nauwelijks in de belevingswereld van anderen. Ook is bij de verdachte sprake van een verhoogde spanningsbehoefte en heeft hij de neiging probleemjongeren op te zoeken met wie hij tot middelengebruik komt. Dit beïnvloedt zijn functioneren negatief, waardoor zijn normen vervagen en hij sneller geneigd is tot grensoverschrijdend handelen over te gaan. De ouders hebben in de thuissituatie onvoldoende griep en zicht op de verdachte, waardoor hij veel vrijheid krijgt die hij niet kan hanteren.
De psycholoog adviseert – om de kans op recidive te verkleinen en de ontwikkeling in positieve zin om te buigen – om de begeleiding door zowel de jeugdreclassering alsook het FACT-team (Palier/Fivoor) voort te zetten. De verdachte moet leren zijn emoties beter te uiten en meer openheid van zaken te geven, zodat meer zicht wordt verkregen op zijn belevingswereld en problemen. Daarnaast is het middelengebruik een punt van zorg en zijn urinecontroles noodzakelijk. De verdachte heeft een ambulant behandeltraject nodig, welk traject in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijke straf kan plaatsvinden.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Toerekeningsvatbaarheid
Nu de conclusie van de psycholoog gedragen wordt door de bevindingen en door hetgeen ook overigens op de terechtzitting is gebleken, neemt de rechtbank die conclusie over en maakt die tot de hare. Bij de verdachte bestond tijdens het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens in verband waarmee hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar wordt geacht.
Straffen
Gezien de ernst van het feit moet in beginsel worden gereageerd met het opleggen van een aanzienlijke jeugddetentie. De straf die door de officier van justitie is gevorderd, sluit evenwel niet aan bij de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. Voorts is er sprake van een aantal strafverlichtende omstandigheden die naar het oordeel van de rechtbank tot een andersoortige strafmaat en -modaliteit moet leiden. De verdachte is nooit eerder met justitie in aanraking geweest. Verder heeft hij zijn leven een significante wending ten goede gegeven. Dit is ter zitting uitgebreid aan de orde geweest.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat de verdachte gebaat is bij voortzetting van de begeleiding. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf voorwaardelijk opleggen, met de volgende voorwaarden. De verdachte dient zich te houden aan een meldplicht met de jeugdreclassering, dient mee te werken aan behandeling van het FACT-Team (Palier) en aan behandeling voor zijn middelengebruik met urinecontroles. Aan de jeugdreclassering zal daarbij opdracht worden gegeven tot het houden van toezicht op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden. Het voorwaardelijk strafdeel dient er tevens toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
De verdediging heeft verzocht om in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie een voorwaardelijke werkstraf op te leggen, nu door de deskundige is benoemd dat detentie niet in het belang van de verdachte zou zijn. De rechtbank volgt de verdediging niet in dat verzoek. De ernst van het feit staat naar het oordeel van de rechtbank daaraan in de weg. Verder wordt de verdachte aan het einde van dit jaar meerderjarig. Noch de rapporten van de jeugdreclassering of de Raad ondersteunen het oordeel dat van detentieongeschiktheid sprake zou zijn. De wijze waarop de verdachte zich presenteerde ter terechtzitting in combinatie met zijn - thans - bijna volwassen leeftijd, wijzen daar ook niet op. In het rapport van de Raad van 14 februari 2018 wordt voorts geadviseerd (ook) een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen om voor de verdachte een grens te stellen. De rechtbank zal daarom een forse werkstraf en daarnaast een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen.

8.Vordering benadeelde partij/ schadevergoedingsmaatregel

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: [naam benadeelde] , wonende te Capelle aan den IJssel, ter zake van het tenlastegelegde feit.
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 70,-- aan materiële schade en een bedrag van € 500,-- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij, doch wel verzocht dat bij eventuele oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de vervangende jeugddetentie op één dag vast te stellen dan wel achterwege te laten, nu de verdachte op dit moment niet over inkomen beschikt.
8.3.
Beoordeling
Nu is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht, de gevorderde schadevergoeding de rechtbank ook overigens niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt en door de verdachte niet is weersproken, zal de vordering worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag vermeerderd wordt met wettelijke rente vanaf 20 september 2017.
Nu de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
8.4.
Conclusie
De verdachte moet de benadeelde partij een schadevergoeding betalen van € 570,--.
Tevens wordt oplegging van de schadevergoedingsmaatregel passend en geboden geacht.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
jeugddetentievoor de duur van
60 (zestig) dagen;
bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie groot
43 (drieënveertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden;
stelt de proeftijd vast op
2 (twee) jarenonder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van die proeftijd niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde/n dat de veroordeelde:
- zich gedurende een door gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de reclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd zal meewerken aan behandeling van het FACT-Team (Palier), voor zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van middelen en zich verplicht ten behoeve van de naleving van dit verbod mee te werken aan urinecontroles;
geeft opdracht aan de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
legt de verdachte een taakstraf op, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uur, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming dient te bepalen uit welke werkzaamheden de werkstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (zestig) dagen;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, die bij eerdere beslissing is geschorst;
veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde] , te betalen een bedrag van
€ 570,-- (zegge: vijfhonderdzeventig euro), bestaande uit € 70,-- aan materiële schade en € 500,-- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 20 september 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden aan de zijde van de benadeelde partij begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte
de maatregel tot schadevergoedingop, inhoudende de verplichting aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij te betalen
€ 570,-- (hoofdsom, zegge: vijfhonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verstaat dat betaling aan de benadeelde partij tevens geldt als betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. van Kuilenburg, voorzitter, tevens kinderrechter,
en mrs. A.C. Enkelaar en S. Woudman-Bijl, rechters,
in tegenwoordigheid van V.E. Scholtens, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 september 2017 te Capelle aan den IJssel,
op of aan de openbare weg, te weten de [plaats delict] ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
een geldbedrag van 70 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan [naam slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen die [naam slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld
misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het
gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- op die [naam slachtoffer] afrennen, en/of
- tonen/voorhouden en/of richten/gericht houden van een (op een) vuurwapen
(gelijkend voorwerp) aan/op die [naam slachtoffer] , en/of
- aan die [naam slachtoffer] toevoegen van de woorden: "Alles pinnen, alles pinnen",
althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht