In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam op 5 maart 2018 uitspraak gedaan in de verzoeken om voorlopige voorzieningen van [verzoeker] en [verzoekster] tegen besluiten van de Autoriteit Financiële Markten (AFM). De AFM had aan [verzoeker] een bestuurlijke boete van € 150.000,- opgelegd wegens feitelijke leidinggeving aan overtredingen van artikel 4:9 en 4:10 van de Wet op het financieel toezicht (Wft) door Visie B.V. Daarnaast kreeg [verzoekster] een boete van € 20.000,- wegens medeplegen van deze overtredingen. Beide verzoekers maakten bezwaar tegen de besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de AFM de boetes terecht heeft opgelegd, aangezien Visie in de periode van 1 januari 2015 tot 22 juni 2015 de genoemde artikelen heeft overtreden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de AFM geen reden had om de publicatie van de boetes uit te stellen of te anonimiseren, en dat de publicatie niet in strijd was met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verzoekers voerden aan dat publicatie hen onevenredig zou schaden, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de publicatie te verhinderen.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestreden besluiten naar verwachting in stand konden blijven en wees de verzoeken om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.