ECLI:NL:RBROT:2018:1635

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
1 maart 2018
Zaaknummer
C/10/542834 / KG ZA 18-45
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot medewerking aan de verkoop van een woning in het kader van de verdeling van een nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Verkerk & Vos Bewindvoeringen Minnelijk B.V., als beschermingsbewindvoerder van [persoon 1], en [gedaagde]. De procedure betreft de medewerking aan de verkoop van een woning die deel uitmaakt van de nalatenschap van de erflater, [persoon 2]. De erflater is op 25 april 2015 overleden en bij testament van 29 oktober 2014 is [gedaagde] benoemd als enig erfgenaam en executeur. Verkerk & Vos heeft de rechtbank verzocht om [gedaagde] te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de woning, omdat hij zijn verplichtingen uit een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] niet tijdig de financiering voor de overname van de woning heeft geregeld, wat in strijd is met de afspraken in de vaststellingsovereenkomst. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] uiterlijk op 6 april 2018 aan Verkerk & Vos moet doorgeven wat de datum van levering van de woning zal zijn, met een uiterste leveringsdatum van 1 mei 2018. Indien [gedaagde] hier niet aan voldoet, verbeurt hij een dwangsom van € 2.500,- per dag, tot een maximum van € 165.000,-. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/542834 / KG ZA 18-45
Vonnis in kort geding van 1 maart 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VERKERK & VOS BEWINDVOERINGEN MINNELIJK B.V.,
IN DE HOEDANIGHEID VAN BESCHERMINGSBEWINDVOERDER VAN [persoon 1],
gevestigd te Nieuw-Lekkerland,
eiseres,
advocaat mr. M.W. Huijzer te Papendrecht,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. E.M. Putters-van Veen te Gorinchem.
Partijen zullen hierna Verkerk & Vos en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 januari 2018;
  • de 3 producties van Verkerk & Vos;
  • de 5 producties van [gedaagde];
  • de mondelinge behandeling op 15 februari 2018;
  • de pleitnota van Verkerk & Vos;
  • de pleitnota van [gedaagde].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[persoon 1] (hierna: [persoon 1]) is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd geweest met [persoon 2] (hierna: de erflater). Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren: [gedaagde] en [persoon 3] (hierna: [persoon 3]).
2.2.
De erflater is op 25 april 2015 overleden. Bij testament van 29 oktober 2014 is [gedaagde] benoemd als enig erfgenaam, executeur en afwikkelingsbewindvoerder van de nalatenschap van de erflater. Tot de nalatenschap behoort de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning), voorheen de gemeenschappelijke woning van de erflater en [persoon 1].
2.3.
Op 31 augustus 2015 is Verkerk & Vos door de kantonrechter te Rotterdam benoemd tot beschermingsbewindvoerder in de zin van boek 1 titel 19 BW met betrekking tot [persoon 1]. [persoon 1] is geboren op 16 oktober 1935. Al enkele jaren is zij dementerend en verblijft zij in een verpleeghuis te Leerdam.
2.4.
In het kader van de verdeling van de nalatenschap van de erflater heeft Verkerk & Vos bij dagvaarding van 19 april 2016 bij de rechtbank Rotterdam een procedure jegens [gedaagde] aanhangig gemaakt, waarin [persoon 3] zich nadien heeft gevoegd. In die procedure heeft Verkerk & Vos onder meer de rechtsgeldigheid van het testament van 29 oktober 2014 aangevochten. Op 15 maart 2017 hebben Verkerk & Vos, [persoon 3] en [gedaagde] een vaststellingsovereenkomst gesloten, die is vastgelegd in een proces-verbaal. In die overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:
“(…)
1.
Het testament van 29 oktober 2014 en de door de erflater gedane schenkingen, behoudens het bedrag van € 160.000,-, zullen in stand worden gelaten.
2.
Het bedrag van € 160.000,- wordt via de boedelbeschrijving in de afwikkeling van de gemeenschap meegenomen alsof het daarvan deel uitmaakt.
3.
Partijen verzoeken de rechtbank om een andere notaris dan die reeds in deze zaak betrokken is geweest, te benoemen voor de afwikkeling van de nalatenschap, waarvan de verdeling van de gemeenschap ook onderdeel zal zijn.
Tevens wordt verzocht om een onafhankelijke makelaar te benoemen voor de taxatie van de gemeenschappelijke woning. Daarbij dient de volgende procedure in acht te worden genomen:
(…)
5.
Binnen twee maanden nadat het taxatierapport gereed zal komen, zal tegen betaling door [gedaagde] van de helft van de gemiddelde getaxeerde waarden, medewerking worden verleend aan de levering van de woning aan [gedaagde].
6.
De beslagen op het onroerend goed van [gedaagde] zullen binnen een week na heden worden opgeheven.
7.
De beslagen op de bankrekeningen zullen worden opgeheven gelijktijdig met afwikkeling van de nalatenschap. Partijen streven ernaar om de afwikkeling van de nalatenschap vóór 1 januari 2018 te laten plaatsvinden.
(…)
9. Partijen doen afstand van het recht deze vaststellingsovereenkomst te vernietigen of te ontbinden dan wel de ontbinding of vernietiging van deze vaststellingsovereenkomst te vorderen, behoudens de situatie dat de kantonrechter in het kader van bewindvoerderschap geen goedkeuring verleend voor de af te leggen rekening en verantwoording. (…)”
2.5.
Uit de vaststellingsovereenkomst volgt dat [persoon 1] en [gedaagde], ieder voor de helft, eigenaar zijn van de woning. Bij vonnis van 17 mei 2017 heeft de rechtbank Rotterdam, op de voet van de vaststellingsovereenkomst, een notaris ter afwikkeling van de nalatenschap en een makelaar ter vaststelling van de waarde van de woning benoemd.
2.6.
Thans heeft [gedaagde] de financiering voor de overname van de helft van de woning nog niet rond.

3.Het geschil

3.1.
Verkerk & Vos vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagde] te veroordelen om binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis de vaststellingsovereenkomst – meer specifiek afspraak 5 – opgenomen in het proces-verbaal d.d. 15 maart 2017 na te komen, te weten dat [gedaagde] Verkerk & Vos binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis zal bevestigen wie de notaris is waar [gedaagde] een en ander wil doen passeren en wat de datum van levering van de woning is, welke levering uiterlijk binnen veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis dient plaats te vinden;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure;
Indien [gedaagde] niet binnen zeven dagen na betekening van het te wijzen vonnis aan Verkerk & Vos heeft bevestigd wie de notaris is waar [gedaagde] een en ander wil doen passeren en wat de datum van levering is alsook de datum van levering later is dan veertien dagen na betekening van het te wijzen vonnis:
3. te bepalen dat de woning zal worden verkocht aan een derde;
4. te bepalen dat [gedaagde] zijn medewerking zal geven aan de verkoop van de woning met een vraagprijs van € 352.000,- k.k. door het verstrekken van een verkoopopdracht aan Schep Makelaardij B.V., dan wel een ander door Verkerk & Vos, dan wel door de rechtbank aan te wijzen makelaar, en te gehengen en gedogen alle maatregelen die de makelaar of diens plaatsvervanger in het kader van de verkoop van de woning nuttig acht, waaronder – indien partijen het hierover niet eens kunnen worden – de vaststelling van de verkoopprijs van de woning met een minimum van € 331.000,- k.k.;
5. te bepalen dat als partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de verkoopprijs van de woning, elk van de partijen de makelaar kan verzoeken de verkoopprijs van de woning bindend vast te stellen;
6. te bepalen dat als de verkoopprijs bindend is vastgesteld, partijen beiden verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan het notariële transport van de woning aan de koper;
7. te bepalen dat dit vonnis na betekening aan [gedaagde] in de plaats zal treden van zijn medewerking en/of handtekening, indien hij weigerachtig is zijn medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning en/of de notariële transport van de woning aan de koper, althans de veroordeling van [gedaagde] te versterken met een door de voorzieningenrechter te bepalen passende dwangsom;
8. te bepalen dat van de verkoopopbrengst van de woning na aftrek van de makelaarscourtage en overige kosten verband houdend met de verkoop van de woning, tussen partijen bij helfte zal worden gedeeld;
9. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uitgangspunt is dat niemand tot een onverdeeldheid is gehouden. Gewezen wordt op artikel 3:178 BW, op grond waarvan ieder der deelgenoten in beginsel te allen tijde verdeling van een gemeenschappelijk goed kan vorderen. Vaststaat dat [gedaagde], in strijd met de afspraken in de vaststellingsovereenkomst, de financiering voor de koop van (de helft van) de woning na maanden nog niet rond heeft, waardoor de nalatenschap thans nog niet is afgewikkeld. De onderhavige vordering strekt ertoe alsnog tot een verdeling te komen, althans die te bespoedigen. Daarnaast heeft Verkerk & Vos onweersproken gesteld dat het grootste gedeelte van de uitkering van [persoon 1] opgaat aan de kosten van het verpleegtehuis en dat [persoon 1] nauwelijks financiële middelen overhoudt voor de overige (vaste) lasten.
Van Verkerk & Vos kan onder die omstandigheden niet worden gevergd dat zij een bodemprocedure afwacht. Dat [gedaagde] wellicht op korte termijn uitsluitsel kan geven over zijn financieringsmogelijkheden, doet niet af aan het spoedeisende karakter van de vorderingen van Verkerk & Vos. Wel zal dat meespelen bij de inhoudelijke beoordeling van de vorderingen. Dat zal hierna aan de orde komen.
4.2.
Vordering sub 1. houdt in dat [gedaagde] de vaststellingsovereenkomst nakomt door binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis te bevestigen wie de notaris is waar hij de woning wil laten passeren en wat de datum van levering zal zijn, welke datum moet liggen binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
4.3.
Ter zitting heeft [gedaagde] medegedeeld dat de beoogde levering kan plaatsvinden bij notaris mr. Verschuren van het notariskantoor De Notarissen. Verder betwist hij dat hij de koop van de helft van de woning zou frustreren. Hij wil de woning juist zo snel mogelijk in eigendom verwerven en de nalatenschap afwikkelen, maar dat blijkt allemaal minder gemakkelijk dan gedacht. Reeds vanaf juli 2017 is hij bezig met het verkrijgen van een financiering. Eerst bij brief van 5 september 2017 heeft hij het taxatierapport van de makelaar ontvangen. Thans verwacht [gedaagde] dat hij de financiering op korte termijn rond zal krijgen. Voor de financieringsaanvraag bij de Rabobank dient hij nog de definitieve jaarcijfers over 2016 en 2017 te verstrekken. [gedaagde] heeft zijn boekhouder gevraagd om die stukken en de boekhouder zal de jaarcijfers over 2017 uiterlijk op 9 maart 2018 gereed hebben. De Rabobank heeft vervolgens naar schatting 4 weken nodig voor de beoordeling van de aanvraag. Uiterlijk op 6 april 2018 is er uitsluitsel over de financiering. Een datum van levering kan eventueel worden gezet op 1 mei 2018, mits de financiering op dat moment rond is, aldus [gedaagde].
4.4.
Nu [gedaagde] gedurende deze procedure een notaris heeft aangewezen om de akte van levering met betrekking tot de woning te passeren, heeft Verkerk & Vos geen belang meer bij dit gedeelte van vordering sub 1.
4.5.
Ten aanzien van de datum van levering wordt het volgende overwogen.
Op grond van artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst had de woning, binnen twee maanden nadat het taxatierapport gereed was, geleverd moeten worden aan [gedaagde], tegen betaling door [gedaagde] van de helft van de gemiddelde getaxeerde waarden (op 25 april 2015 en volgens de op dat moment nog op te stellen taxatierapport). Op 27 juli 2017 was het taxatierapport gereed. Daaruit kwam een taxatiewaarde van € 352.000,-. Met de taxatiewaarde van 25 april 2015 ad € 310.000,- komt het gemiddelde op € 331.000,-.
Dat betekent dat [gedaagde] uiterlijk op 27 september 2017 een financiering had moeten realiseren voor een bedrag van € 165.500,-. Ook als wordt uitgegaan van de stelling van [gedaagde] dat hij het taxatierapport pas op 5 september 2017 heeft ontvangen en hij daardoor de financiering uiterlijk op 5 november 2017 rond had moeten hebben, doet dat er niet aan af dat [gedaagde] tekortschiet in zijn verplichtingen uit de vaststellingsovereenkomst door op dit moment nog steeds geen financiering te hebben bewerkstelligd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat de financiering vertraging heeft opgelopen door extreme drukte binnen zijn onderneming, de afwikkeling van de nalatenschap, goede jaarcijfers, betalen van partijen die de financiering mogelijk moeten maken, het beslag op de bankrekeningen etc. Zonder verdere toelichting daarop, laat staan enige onderbouwing daarvan, valt echter niet in te zien waarom de financiering, nadat [gedaagde] in ieder geval begin september 2017 afwist van het taxatierapport en dus het te behalen financieringsbedrag, na bijna zes maanden nog niet rond is. Blijkens de door [gedaagde] overgelegde brief van de Rabobank, Agrarisch Team, van 24 januari 2018 heeft [gedaagde] in juli 2017 telefonisch contact gehad met een medewerker van de Rabobank. [gedaagde] wilde de afgeloste bedragen van zijn huidige leningen opnieuw opnemen en had daartoe een financieringsverzoek. [gedaagde] is toen verwezen naar het Agrarisch team. Vervolgens staat in die brief vermeld dat [gedaagde] op 7 december 2017 langs is geweest op het Rabobank kantoor in Leerdam, waar hij (wederom) heeft verzocht om de bedragen die hij de afgelopen jaren had afgelost weer op te nemen. Toen is hem aangegeven dat dit niet kan, dat voor een aanvullende financiering een nieuw verzoek moet worden ingediend en dat voor de behandeling van het nieuwe verzoek de meest recente jaarcijfers benodigd zijn.
Uit deze brief kan worden opgemaakt dat [gedaagde] met de eerdere verwijzing van juli 2017 naar het Agrarisch team niets heeft gedaan en dat hij feitelijk tot december 2017 stil heeft gezeten. Indien hij eerder het Agrarisch Team had benaderd, had hij kunnen weten dat de wijze van financiering die hij voor ogen had, niet mogelijk was. Doordat hij pas in december 2017 bij de juiste afdeling een financieringsverzoek heeft ingediend, is thans de jaarrekening over 2017 benodigd voor de beoordeling van het verzoek door de bank en loopt het financieringsproces verdere vertraging op. Dat is geheel te wijten aan [gedaagde]. Daarnaast is het onbegrijpelijk dat [gedaagde] behalve de Rabobank geen andere hypotheekverstrekkers heeft benaderd met zijn financieringsverzoek. Gelet op de vaststellingsovereenkomst had van [gedaagde] meer voortvarendheid en inspanning mogen worden verwacht.
4.6.
Desalniettemin kan uit de stukken van [gedaagde] worden afgeleid dat hij thans concreet uitzicht heeft op een antwoord op zijn financieringsverzoek. Duidelijk is dat [gedaagde] niet zal kunnen voldoen aan de vordering dat levering uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis zal plaatsvinden, zodat een veroordeling daartoe niet zinvol wordt geacht. Ervan uitgaande dat [gedaagde], zoals door hem is gesteld, uiterlijk op 6 april 2018 uitsluitsel zal krijgen over zijn verzoek, acht de voorzieningenrechter het redelijk dat [gedaagde] uiterlijk op die datum aan Verkerk & Vos doorgeeft wat de datum van levering van de woning zal zijn, welke levering uiterlijk op 1 mei 2018 zal dienen plaats te vinden. [gedaagde] zal daartoe in de hierna vermelde zin worden veroordeeld.
4.7.
Vorderingen sub 3. t/m 8. zien op verkoop van de woning aan een derde, indien [gedaagde] niet zou voldoen aan voormelde veroordeling. De vaststellingsovereenkomst ziet evenwel alleen op de verkoop van de helft van de woning door [persoon 1] aan [gedaagde]. Over de verkoop van de woning aan een derde is niets overeengekomen. Toewijzing van deze vorderingen is enkel mogelijk als de vaststellingsovereenkomst wordt ontbonden. In dat geval zou de verdeling van de gemeenschap weer komen te herleven en zou de voorzieningenrechter voorzieningen kunnen treffen ter zake van de wijze van verdeling in de zin van artikel 3:185 lid 1 BW. Nu een ontbinding echter is uitgesloten in artikel 9 van de vaststellingsovereenkomst, waardoor deze ook bij een tekortkoming van één van de partijen intact blijft, kan in het kader van deze procedure niet worden aangenomen dat voor [gedaagde] de verplichting bestaat om mee te werken aan de verkoop van de woning aan een derde. Deze vorderingen liggen bij gebreke van een grondslag voor afwijzing gereed.
4.8.
Een uitzondering daarop is de laatste zinsnede van vordering sub 7., waarin Verkerk & Vos vordert de veroordeling van [gedaagde] te versterken met een passende dwangsom. Gelet op het feit dat [gedaagde], zoals eerder overwogen, onvoldoende inspanningen heeft verricht om de financiering voor elkaar te krijgen, is een dwangsom geïndiceerd.
Dat het opleggen van een dwangsom mogelijk is, volgt uit het arrest van de Hoge Raad van
15 april 2016 (ECLI:NL:HR:2016:667). Daarin is geoordeeld dat artikel 611a lid 1 tweede zin Rv – waarin is bepaald dat een dwangsom niet kan worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom – enkel is geschreven voor gevallen waarin voldoening aan de hoofdveroordeling door middel van rechtstreekse executie kan worden verkregen. Slechts indien de verkoper van het goed betaling van de overeengekomen koopsom kan bewerkstelligen door rechtstreekse executie, dus zonder dat daartoe in enigerlei vorm de medewerking van de koper is vereist, is voor oplegging van een dwangsom geen plaats, aldus de Hoge Raad. Nu in de onderhavige situatie de medewerking van [gedaagde] nodig is voor het verlijden van de leveringsakte, mist artikel 611a lid 1 tweede zin Rv toepassing.
Geoordeeld wordt dat [gedaagde] voldoende gelegenheid heeft gehad en bovendien thans ook nog heeft om alsnog de financiering rond te krijgen. Daarbij geeft de voorzieningenrechter [gedaagde] mee dat het benaderen van meerdere hypotheekverstrekkers wellicht verstandig is. Indien het [gedaagde] niet lukt om uiterlijk op 6 april 2018 de leveringsdatum van de woning aan Verkerk & Vos door te geven dan wel indien de leveringsdatum later plaatsvindt dan
1 mei 2018 (waarbij de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat Verkerk & Vos van haar kant op voortvarende wijze volledige medewerking verleent aan de levering van de woning aan [gedaagde], zodra de financiering is gelukt), dient dat voor zijn rekening en risico te komen en verbeurt hij een dwangsom zoals bepaald onder 5.2.
4.9.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om uiterlijk op 6 april 2018 aan Verkerk & Vos door te geven wat de datum van levering van de woning zal zijn, welke levering uiterlijk op 1 mei 2018 zal dienen plaats te vinden;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Verkerk & Vos een dwangsom te betalen van € 2.500,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat, na betekening van dit vonnis, [gedaagde] na 6 april 2018 niet aan Verkerk & Vos heeft doorgegeven wat de datum van levering van de woning zal zijn of de levering – behoudens door gebrek aan medewerking van Verkerk & Vos – later plaatsvindt dan 1 mei 2018, tot een maximum van € 165.000,- is bereikt;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.F.L. Geerdes en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2018.
2091 / 676