ECLI:NL:RBROT:2018:1523

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
27 februari 2018
Zaaknummer
10/750295-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smokkel van cocaïne binnen Nederland met veroordeling tot gevangenisstraf

Op 18 januari 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het smokkelen van ongeveer 4 kilogram cocaïne binnen het grondgebied van Nederland. De verdachte, geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte], was gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam. Tijdens de zitting op 4 januari 2017 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder de vondst van de cocaïne in zijn kajuit op 27 augustus 2017. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de pakketten cocaïne had verstopt, wat werd ondersteund door informatie uit Brazilië en de omstandigheden van de vondst.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van 36 maanden geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een gevangenisstraf van 30 maanden op. De rechtbank overwoog de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit was begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich niet had bekommerd om de schadelijke gevolgen van zijn handelen en dat hij had gehandeld uit financieel gewin. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en de rechtbank sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, en de jongste rechter was niet in staat het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/750295-17
Datum uitspraak: 18 januari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte] ,
geboren op [geboortedatum verdachte] te [geboorteplaats verdachte] ( [geboorteland verdachte] ),
zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam, locatie De Schie.
raadsvrouwen mrs. M. Sipma en D.S. Lösing, advocaten te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2017.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Luijpen heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ontkent het ten laste gelegde feit te hebben gepleegd. De raadsvrouwen hebben bepleit de verdachte vrij te spreken van het ten laste gelegde feit, omdat het opzet niet bewezen kan worden. Zij hebben daartoe aangevoerd dat derden de mogelijkheid hebben gehad in de kajuit van de verdachte te komen aangezien hij deze niet altijd op slot deed. Ook wijzen zij er op dat enkel het aantreffen van de pakketten met cocaïne in de kajuit van de verdachte onvoldoende is voor het aannemen van opzet bij verdachte.
4.1.2.
Beoordeling
Vast staat dat het schip [naam schip] op 27 augustus 2017 vanaf internationale wateren de Rotterdamse haven is binnengevaren. Naar aanleiding van informatie uit Brazilië, waarin wordt vermeld dat er op dat schip 4 tot 6 kilo cocaïne aan boord zou zijn gebracht door bemanningsleden, is in Nederland een opsporingsonderzoek gestart. De Braziliaanse melding is gedetailleerd en houdt verder in dat één van de betrokken bemanningsleden de verdachte is. Direct na binnenkomst in de haven heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de privé verblijfsruimte van de verdachte en daarbij zijn er in een holle ruimte onder een bureau 4 pakketten met in totaal bijna 4 kilogram cocaïne aangetroffen. De pakketten worden gevonden, omdat de verbalisanten een kleine kier met daaronder waarschijnlijk lijmresten opmerken onder de plint aan de linkerzijde van het bureau. De wijze waarop de pakketten zijn verstopt, rechtvaardigt de conclusie dat degene die dit heeft gedaan tenminste gedurende geruime tijd bezig moet zijn geweest met het verstoppen ervan. De pakketten zijn voorts gewikkeld in een vochtige witte handdoek, een omstandigheid die erop wijst dat de pakketten onlangs nog in de ruimte waren geplaatst/bewerkt. De rechtbank komt op grond van die omstandigheden tot de conclusie dat het de verdachte moet zijn geweest die de drugs daar heeft verstopt, immers alleen hij kon zijn woonruimte steeds gebruiken. Een derde zou een groot risico nemen indien hij of zij gedurende langere tijd in die ruimte aanwezig zou zijn geweest. Daarbij is tevens van belang dat de rechtbank de rest van de verklaring van de verdachte deels als ongeloofwaardig aanmerkt. Bij verdachte zijn in de contactenlijst van zijn telefoon een aantal Braziliaanse telefoonnummers aangetroffen, terwijl hij heeft verklaard niemand in Brazilië te kennen en stelt ook geen contact met iemand daar te hebben gehad.
De uitleg van de verdachte, dat een kwaadwillende derde de pakketten in zijn kajuit heeft geplaatst, acht de rechtbank dan ook volstrekt ongeloofwaardig. Deze verklaring is evenmin te rijmen met de informatie uit Brazilië, die er op neerkomt dat verdachte een van de personen is die zich op dat schip bezig houdt met de smokkel van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne. De rechtbank stelt op dit punt vast dat er 4 kilo cocaïne is aangetroffen, terwijl het bericht spreekt over 4 tot 6 kilo.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk de pakketten cocaïne binnen het grondgebied van Nederland heeft ingevoerd. Het verweer wordt verworpen.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
Primair:
hij op of 27 augustus 2017 te Rotterdam, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 3984 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Primair
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft 4 kilogram van een voor de volksgezondheid zeer schadelijke stof Nederland binnen gesmokkeld die, gelet op het gewicht ervan, bestemd moet zijn voor de handel. Het is een feit van algemene bekendheid dat cocaïne, vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk is voor de gezondheid van de gebruikers en dat verslaafden vaak vermogensdelicten plegen om in hun gebruik te kunnen voorzien. De verdachte heeft zich om al deze gevolgen kennelijk niet bekommerd en heeft slechts gehandeld uit eigen financieel gewin.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 4 december 2017, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen de verdachte en zijn raadsvrouwen omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter zitting naar voren hebben gebracht.
Volgens de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt voor het invoeren van 3 tot 4 kilo harddrugs, een uitgangspunt gehanteerd van een gevangenisstraf voor de duur van 30 tot 36 maanden. De rechtbank ziet geen redenen om hiervan sterk in het voordeel of in het nadeel van verdachte af te wijken. In beperkt strafmatigende zin houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat hij ver van huis in detentie verblijft, in een land waarvan hij de taal niet spreekt.
Gezien het bovenstaande kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. De rechtbank is van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden passend en geboden is.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 2 en 10 van het Opiumwet.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 30 (zegge: dertig) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.A.F. Damen, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en H. de Doelder, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Salah-Hashim, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 januari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
Primair:
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland, zoals bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, heeft gebracht ongeveer 3984 gram, in
elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 2 ahf/ond A Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 5 Opiumwet
Subsidiair:
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te Rotterdam, althans in Nederland,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3984 gram, in elk geval een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel
als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet