ECLI:NL:RBROT:2018:1443

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
5 maart 2018
Publicatiedatum
26 februari 2018
Zaaknummer
C/10/543047 / KG ZA 18-66
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezicht op naleving van algemeen verbindend verklaarde cao door de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU)

In deze zaak, die voor de Rechtbank Rotterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen Allround Detacheringen en de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU). De eiser, Allround Detacheringen, vordert een voorlopige voorziening met betrekking tot de verplichtingen die voortvloeien uit de algemeen verbindend verklaarde cao's. De procedure is gestart na een verzoek van SNCU aan Allround Detacheringen om administratieve gegevens te verstrekken, welke gegevens noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de cao. De eiser stelt dat hij niet gehouden is om deze informatie te verstrekken en dat de SNCU geen recht heeft op de gevraagde gegevens. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eiser afgewezen en geoordeeld dat SNCU wel degelijk bevoegd is om de gevraagde informatie op te vragen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de algemeen verbindend verklaarde cao's als recht gelden en dat de SNCU, als privaatrechtelijke organisatie, bevoegd is om toezicht te houden op de naleving van deze cao's. De rechter heeft ook geoordeeld dat de eiser in gebreke blijft door niet mee te werken aan het onderzoek van de SNCU, wat kan leiden tot een gefixeerde schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft de eiser veroordeeld tot het aanleveren van de gevraagde gegevens binnen een termijn van 10 werkdagen, op straffe van een dwangsom.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team Handel en Haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/543047 / KG ZA 18-66
Vonnis in kort geding van 5 maart 2018
in de zaak van
[eiser]
handelend onder de naam ALLROUND DETACHERINGEN,
zaakdoende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat voorheen mr. A.J. Butter (onttrokken), vervolgens mr. C.N.M. Kras (onttrokken),
en thans mr. J.C.I. Veerman.
tegen
de stichting
STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN,
gevestigd te Barendrecht,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. B.D. Hengstmengel.
Partijen zullen hierna [eiser] en SNCU genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte eiswijziging
  • de overgelegde producties
  • de eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling op 19 februari 2018 (nadat een eerder geplande mondelinge behandeling op 23 januari 2018 geen doorgang vond wegens onttrekking door de toenmalige advocaat van [eiser])
  • de pleitnota van [eiser] (zijnde in dit geval: de pleitnota die door de advocaat van [eiser] is opgesteld en dus niet pleitnota die door [eiser] eigenhandig was opgesteld en hij buiten zijn advocaat om naar de griffie had gestuurd zonder daarvan een afschrift aan SNCU te sturen. De voorzieningenrechter heeft ter zitting geweigerd van die pleitnota kennis te nemen wegens strijd met de goede procesorde (één pleitnota volstaat) en mede wegens schending van hoor en wederhoor)
  • de pleitnota van SNCU.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Allround Detacheringen is een uitzendbureau op het gebied van bouw-, schoonmaak- en administratief personeel.
2.2.
[eiser] is geen partij bij de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche, noch bij de (ABU) CAO voor Uitzendkrachten. [eiser] is thans geen lid van een werkgeversvereniging die partij is bij een van deze twee CAO’s.
de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche
2.3.
De CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche is algemeen verbindend verklaard voor de periode van 2 mei 2017 tot en met 31 december 2017. Dit is gedaan bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 26 april 2017.
2.4.
Artikel 7 van de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche bepaalt:
Artikel 7 Naleving
1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door de partijen betrokken bij deze cao waarvan de Statuten en Reglementen I en II integraal onderdeel uitmaken van deze cao.
2. De SNCU dient erop toe te zien, dat de bepalingen van deze cao algemeen en volledig worden nageleefd en is door de partijen betrokken bij deze cao gemachtigd al datgene te verrichten dat daartoe nuttig en noodzakelijk kan zijn.”
2.5.
De artikelen 1, 2, 5 en 9 lid 2 van voormeld Reglement II bepalen:

Artikel 1 De werkorganisatie
De SNCU heeft een werkorganisatie ingericht zoals bedoeld in artikel 7 lid 4 van de statuten van de SNCU.
Artikel 2 Doel
De werkorganisatie heeft ten doel het namens de SNCU verrichten van activiteiten die zien op het bevorderen van de naleving van de CAO's en op krachtens de CAO's geldende arbeidsvoorwaarden, in samenhang met andere wettelijke bepalingen, een en ander in samenwerking met daarvoor geëigende instanties.”

Artikel 5 Bewijslast
1. De uitzendonderneming is verplicht in redelijkheid de inlichtingen te verschaffen die de SNCU
voor een goede uitvoering van de werkzaamheden nodig heeft. Indien de uitzendonderneming
ook na aanmaning en ingebrekestelling niet aan deze verplichting voldoet, is de SNCU bevoegd
bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.
2. Het getrouwelijk naleven van de CAO's moet onder meer blijken uit de door of namens de
uitzendonderneming gevoerde inzichtelijke en deugdelijke loon- en arbeidstijdenadministratie,
waarin mede opgenomen en verwerkt is:
a. geschreven arbeidsovereenkomsten inclusief de uitzendbevestiging, waarin zijn opgenomen
functie, arbeidstijd en salariëring;
b. aan uitzendkrachten geleverde en ingevuld en ondertekend terugontvangen
tijdverantwoordingsformulieren (werkbriefjes);
c. functie-indeling en. brutobeloning met inachtneming van de beschreven procedure,
beslisregels en functieprofielen zoals opgenomen in Bijlage I Beloningsregeling uitzendkrachten van de CAO voor Uitzendkrachten en waarbij de toegekende toeslagen en
vermenigvuldigingsfactoren worden betaald over het feitelijk loon;
d. afschriften van de schriftelijke opgave van het loon bedrag, inclusief de bedragen waaruit dit is samengesteld, inclusief de inhoudingen, alsmede inclusief het bruto uurloon, het aantal gewerkte uren en de over het uurloon verstrekte toeslagen gespecificeerd per toeslagsoort en uren, inclusief een overzicht van de per gewerkte periode opgebouwde reserveringen, alsmede het totaal van de opgebouwde reserveringen, en het tijdstip waarop deze bedragen automatisch aan de uitzendkracht zijn voldaan: daarnaast bevat de opgave de inschalingen in de CAO's en het betaalde loon en het voor de werknemer in dat tijdvak geldende minimumloon en minimumvakantietoeslag, gebruikte afkortingen en andere inhoudingen dan vanwege belastingen en premies;
e. afschriften van betaalbaarstelling van de doorbetaling van het loon bij arbeidsongeschiktheid voor die uitzendkrachten waarvan de uitzendovereenkomst niet het beding bevat zoals bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW, zolang het dienstverband voortduurt, evenals afschriften van de betaalbaarstelling van de aanvulling op de ZW-uitkering in die gevallen dat de uitzendovereenkomst wel het beding bevat zoals bedoeld in artikel 7:691 lid 2 BW; voorts moet uit afschriften blijken de betaalbaarstelling van de vergoeding terzake van één wachtdag, uitgedrukt in een opslagpercentage van het feitelijk loon;
f. afschriften van de betaalbaarstelling van de uurbeloning, op het einde van iedere week/maand/ periode;
g. afschriften van de schriftelijke opgave, voor aanvang van elke uitzending, van de functiegroep, het toegekende periodieknummer, het toegekende feitelijk loon alsmede de uitkomst van de toepassing van de beslisboom met betrekking tot de functieniveaukenmerken: aard van de werkzaamheden, indicatie van de vereiste kennis, vaardigheid/ervaring en mate van zelfstandigheid;
h. afschriften van de maandelijkse loonafrekening, inclusief de volgende gegevens: de totale brutobeloningen zo nodig onderverdeeld in normale en toeslaguren en eventuele overuren, eventuele suppleties, eventuele onkostenvergoedingen, de inhoudingen zoals ZW, AOW/ANW, WW, WIA, ZFW en LB, de per betalingsperiode netto uitbetaalde bedragen, de (cumulatieve) reserveringen ten behoeve van kort verzuim, feestdagen, vakantie- en verlofdagen en vakantiebijslag, zowel in percentages als in euro's en de geldende functiegroep(schaal);
i. een overzicht van de totale bruto loonsom in enig jaar, uitgesplitst in de bruto loonsom van fase A, fase B en fase C (ABU CAO) of fase l, fase 2a, fase 2b, fase 3 en fase 4 (NBBU CAO).
j. de pensioengegevens van werknemers waarvoor pensioen wordt afgedragen aan de Stichting Pensioenfonds voor Personeelsdiensten.
3. De uitzendonderneming is verplicht haar volledige en voortvarende medewerking te verlenen aan onderzoek door de werkorganisatie, gericht op naleving van de CAO's. Binnen een door de werkorganisatie gestelde termijn dient de gevraagde informatie door de uitzendonderneming aan de werkorganisatie ter beschikking worden gesteld.”

Artikel 9: Schadevergoedingen
1. Indien een uitzendonderneming na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste tien werkdagen nalatig blijft in het verstrekken van de door SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop zij de CAO's naleeft, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is zij verplicht door dat enkele feit aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen van € 100.000,--. De SNCU kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding, indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
2. Indien een uitzendonderneming na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende tien werkdagen volhardt bij het niet naleven van de CAO's op de in de ingebrekestelling vermelde punten, is zij - onverminderd het gestelde onder lid 1 - verplicht aan de SNCU een door het bestuur te bepalen schadevergoeding te betalen. Het bestuur van de SNCU heeft een beleid vastgesteld inzake een gestaffelde schadevergoedingsmethodiek, zoals gepubliceerd op de website van de SNCU (www.sncu.nl). Deze methodiek houdt rekening met de aard, de omvang en de duur van de niet-naleving. Daarnaast kan rekening worden gehouden met de mate waarin die uitzendonderneming alsnog achterstallige verplichtingen jegens zijn personeel nakomt dan wel zekerheid stelt voor een correcte naleving van de CAO's.
De schadevergoeding wordt aan de hand van de volgende formule berekend.
[…]”
de CAO voor de Uitzendkrachten
2.6.
De CAO voor de Uitzendkrachten is algemeen verbindend verklaard voor de periode van 25 maart 2016 tot en met 3 november 2017. Dit is gedaan bij besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 22 maart 2016. In dit besluit staat onder meer dat als cao wordt aangemerkt: de onderhavige collectieve arbeidsovereenkomst, inclusief alle bijlagen (artikel 1 sub f).
2.7.
Artikel 75 van de CAO voor de Uitzendkrachten bepaalt:
Artikel 75 Naleving
1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door cao-partijen.
2. De statuten en reglementen van de SNCU zijn vastgelegd in de cao Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche.”
2.8.
Partijen hebben schriftelijk, telefonisch en per e-mail met elkaar gecommuniceerd, onder meer met de navolgende berichten.
2.9.
SNCU heeft [eiser] bij brief van 30 oktober 2017 (‘de eerste opvraagbrief’) verzocht om binnen drie weken de administratieve gegevens te verschaffen die genoemd worden in een bijlage bij deze brief.
2.10.
SNCU heeft [eiser] bij brief van 29 november 2017 medegedeeld dat zij, in reactie op door [eiser] per e-mail en in telefoongesprekken geuite bezwaren, haar bevoegdheid om administratieve gegevens op te vragen bij [eiser] ontleent aan onder meer de Wet op de CAO, de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren (Wet AVV), de CAO voor de Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche, met de daarin opgenomen statuten en reglementen. SNCU heeft daarbij haar verzoek tot overlegging van de administratieve gegevens herhaald.
2.11.
SNCU heeft [eiser] bij brief van 15 januari 2018 een aanmaning gestuurd naar [eiser] ter zake van de overlegging van de administratieve gegevens.
2.12.
SNCU heeft tot op heden niet de ingebrekestelling naar [eiser] verzonden die vereist is voordat [eiser] de gefixeerde schadevergoeding kan verbeuren uit hoofde van artikel 9 lid 2 van voormeld Reglement II.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert in conventie, na akte eiswijziging, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, bij wijze van voorlopige voorziening, tot in een bodemprocedure definitief is beslist over de (onderzoeks)bevoegdheden van het SNCU jegens [eiser]:
I. te bepalen dat [eiser] niet gehouden is om aan SNCU de informatie te verstrekken zoals genoemd in de brief van 30 oktober 2017 van het SNCU;
II. te bepalen dat [eiser] niet gehouden is om aan SNCU informatie te verstrekken met betrekking tot het scholingsbestedingselement nu afgifte van die informatie niet volgt uit het reglement II dat SNCU hanteert;
III. te bepalen dat [eiser] niet gehouden is om het formulier met daarop het logo van de Stichting Technisch Bureau Bouwnijverheid in te vullen en aan SNCU te retourneren nu dit formulier niet van voornoemde Stichting afkomstig is en dit formulier niet staat vermeld bij de op te vragen stukken in artikel 5 reglement II van het SNCU;
IV. SNCU te verbieden [eiser] een ingebrekestelling te versturen op grond van artikel 6 lid 3 van het door SNCU gehanteerde reglement II;
V. SNCU te gelasten [eiser], op grond van artikel 2 lid 5c Wet AVV en/of de Wet gelijke behandeling artikel 7 lid 1 sub a, op eenzelfde wijze te behandelen als
uitzendondernemingen die lid zijn van de ABU/ NBBU;
althans zodanig te oordelen als de voorzieningenrechter juist acht,
een en ander met veroordeling van SNCU in de kosten van deze procedure, waaronder (na)salaris advocaat.
3.2.
SNCU vordert in reconventie, samengevat, veroordeling van [eiser] tot verstrekking van de informatie die SNCU heeft opgevraagd bij [eiser], op straffe van verbeurte van een dwangsom, en met veroordeling van [eiser] in de proceskosten in reconventie.
3.3.
[eiser] voert verweer in reconventie.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit het risico dat [eiser] de (onder De Feiten geciteerde) gefixeerde schadevergoeding verschuldigd wordt als hij weigert zijn administratie af te geven aan SNCU. Weliswaar is de daartoe vereiste ingebrekestelling nog niet verzonden door SNCU, maar de reden daarvan is slechts dat SNCU de uitkomst van de onderhavige procedure wil afwachten. [eiser] heeft een rechtens te respecteren belang dat van tevoren de rechtmatigheid van zijn standpunt in rechte getoetst wordt, dus vóórdat hij de gefixeerde schadevergoeding (gesteld) verschuldigd wordt. Daarbij zij overigens wel aangetekend dat het oordeel van de voorzieningenrechter slechts een voorlopig oordeel is. De zekerheid die [eiser] zoekt is dus maar een voorlopige zekerheid.
4.2.
[eiser] stelt in zijn dagvaarding (randnummer 2) dat SNCU zich bezondigt aan valsheid in geschrifte, verduistering van pensioengelden, belangenverstrengeling, onbetrouwbaarheid, leugens, onzorgvuldigheid en misleiding. De voorzieningenrechter gaat hieraan voorbij. Deze stellingname is niet voorzien van een deugdelijke onderbouwing, noch van relevant bewijsmateriaal. Daarnaast is deze stelling gemotiveerd betwist. SNCU heeft als haar productie 16 overgelegd een “
Controleverklaring van de onafhankelijke accountant.” Een accountant heeft de jaarrekening 2016 gecontroleerd en zijn conclusie is dat de jaarrekening een getrouw beeld van de grootte en de samenstelling van het vermogen van SNCU op 31 december 2016 en van het resultaat over 2016. Op dit gemotiveerde verweer is [eiser] niet, en dus ook niet naar behoren nader onderbouwd, teruggekomen. Voorshands kan derhalve niet uitgegaan worden van de juistheid van deze stellingen van [eiser].
4.3.
Overigens betekent de gestelde wetschendingen door SNCU nog niet dat [eiser] zich dan zelf ook niet meer aan de wet zou hoeven te houden.
4.4.
Het resterende geschil komt er in hoofdzaak op neer dat volgens [eiser] SNCU, als privaatrechtelijke rechtspersoon, niet bevoegd is om de administratie van [eiser] op te vragen teneinde te onderzoeken of [eiser] algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen deugdelijk heeft nageleefd, en of [eiser] de (hiervoor geciteerde) gefixeerde schadevergoeding verschuldigd wordt indien [eiser] deze medewerking niet (goed) verleent.
4.5.
Bij de beoordeling van deze stellingen hanteert de voorzieningenrechter navolgende uitgangspunten.
4.6.
Algemeen verbindend verklaarde bepalingen in een cao hebben te gelden als recht in de zin van artikel 79 Wet op de Rechterlijke Organisatie. De voorzieningenrechter zal dan ook niet treden in de redelijkheid van de ten deze toepasselijke, algemene verbindend verklaarde twee cao’s. Als een verzoek is gedaan om een cao algemeen verbindend te verklaren dan hebben belanghebbenden het recht om binnen een nader te bepalen termijn, genoemd in de bekendmaking van het verzoek in de Staatscourant, bedenkingen in te brengen (artikel 4, derde lid, Wet AVV). Het staat ook [eiser] vrij om zodanige bedenkingen in te brengen. De voorzieningenrechter mag, en zal, echter niet treden in het redelijkheidgehalte van de ten deze toepasselijke, algemene verbindend verklaarde twee cao’s. De voorzieningenrechter kan wel een oordeel geven als partijen verschil van mening mochten hebben over de wijze waarop de cao’s uitgelegd moeten worden.
4.7.
Het systeem van de wet AVV verzet zich er niet tegen dat organisaties van werkgevers en werknemers die partij zijn bij een cao die algemeen verbindend wordt verklaard, een privaatrechtelijke organisatie opzetten om naleving van de cao te controleren en ter zake maatregelen te nemen ten opzichte van de werkgever die uitsluitend aan de cao en de daarbij behorende bijlagen is gebonden op grond van de algemeen verbindend verklaring (vgl. HR 28 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3458 inzake Tido Veste).
De Hoge Raad overweegt in dit verband:
“Ingevolge art. 3 lid 4 Wet AVV kunnen werkgevers- en werknemersverenigingen jegens werkgevers of werknemers die in strijd handelen met verbindend verklaarde bepalingen, vergoeding vorderen van de schade die zijzelf of hun leden daardoor lijden. In het onderhavige geval hebben de partijen bij de CAO de bevoegdheden die zij hadden op grond van art. 3 Wet AVV (in verbinding met art. 15 Wet CAO), blijkens art. 45 van de CAO en art. 6 van reglement II (hiervoor weergegeven in 3.1 onder (iii) respectievelijk onder (vii)) overgedragen aan SNCU. Nu de art. 45 en 46 CAO alsmede de statuten en reglementen van SNCU algemeen verbindend zijn verklaard, is SNCU bevoegd de onderhavige vorderingen jegens Tido Vesta in te stellen. Het oordeel van het hof dat de delegatie/volmacht aan en procesbevoegdheid van SNCU rechtstreeks voortvloeien uit de CAO en de bijbehorende statuten en reglementen, en dat aparte schriftelijke volmachten hiervoor niet zijn vereist is juist.
De motiveringsklacht kan niet tot cassatie leiden nu het gaat om uitleg van algemeen verbindend verklaarde bepalingen die hebben te gelden als recht in de zin van art. 79 RO.”
4.8.
Hierop stuit af de stelling van [eiser] dat slechts de overheid bevoegd is tot het uitoefenen van de onderhavige controletaak en dat SNCU, als privaatrechtelijke rechtspersoon, dat niet is. Dat [eiser] zich niet kan vinden in de jurisprudentie van de Hoge raad noopt niet tot een ander oordeel. [eiser] stelt op zich met juistheid dat de minister van Sociale Zaken ingevolge art. 10 lid 1 Wet AVV zijn ambtenaren een onderzoek kan opdragen bij een gerezen vermoeden van overtreding van algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen. Maar in dit artikel staat niet dat de minister deze bevoegdheid
bij uitsluitingbezit. [eiser] trekt deze conclusie is in strijd met het - andersluidende - oordeel van de Hoge Raad. In voormeld arrest verwoordt de Hoge Raad dit aldus:
“Anders dan door Tido Vesta wordt bepleit, brengt de mogelijkheid om op de voet van art. 10 Wet AVV een zodanig verzoek te doen, niet mee dat toezicht en onderzoek door een privaatrechtelijke rechtspersoon als SNCU is uitgesloten. Zoals blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6 en 2.8 weergegeven parlementaire stukken, staat de wetgever terughoudendheid voor bij het inzetten van publiekrechtelijke middelen in het kader van handhaving van uit algemeen verbindendverklaring van een cao voortvloeiende verplichtingen. Noch de totstandkomingsgeschiedenis noch het systeem van de Wet AVV biedt een aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van Tido Vesta. Het oordeel van het hof is dus juist. Ook deze klacht is tevergeefs voorgesteld.”
4.9.
[eiser] betoogt dat SNCU geen recht op schadevergoeding heeft in het geval hij, [eiser], niet (goed) meewerkt aan een verzoek om de administratieve gegevens te verschaffen. Volgens [eiser] vindt het standpunt van SNCU geen steun in het recht. De voorzieningenrechter splitst deze kwestie in de navolgende onderdelen:
- de vraag óf het recht op schadevergoeding kan bestaan,
- de vraag of dit recht ook omvat het recht om schadevergoeding te vorderen bij weigering om medewerking te verlenen aan een administratieve controle door SNCU (welke vraag apart zal worden beantwoord voor de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en voor de CAO voor de Uitzendkrachten )
-de vraag of dit recht gedelegeerd mag worden aan SNCU.
4.10.
Het recht om schadevergoeding te mogen vorderen is op zich gegeven. Art. 3 lid 4 Wet AVV bepaalt immers:
“De in het tweede lid bedoelde vereenigingen kunnen van werkgevers of werknemers, die in strijd handelen met verbindend verklaarde bepalingen, vergoeding vorderen van de schade, die zij of hare leden daardoor lijden. Voor zover de schade in ander nadeel dan vermogensschade bestaat, zal als vergoeding een naar billijkheid te bepalen bedrag verschuldigd zijn.”
4.11.
Het recht om schadevergoeding te mogen te vorderen omvat ook het geval waarin een uitzendbureau weigert medewerking te verlenen aan een administratief onderzoek door SNCU bij controle op naleving van de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. In het (onder De Feiten geciteerde) artikel 5 van Reglement II is de verplichting vastgelegd van uitzendbureaus om medewerking te verlenen aan een dergelijk onderzoek. Reglement II maakt integraal onderdeel uit van de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche en deze cao is algemeen verbindend verklaard (zie aldus rov. 2.3.). [eiser] handelt derhalve in strijd met algemeen verbindend verklaarde bepalingen uit deze cao door zijn weigering om medewerking te verlenen aan het onderzoek over de periode dat deze cao algemeen verbindend verklaard was.
4.12.
Beoordeeld moet worden of het recht om schadevergoeding te mogen vorderen in het geval een uitzendbureau weigert medewerking te verlenen aan om de administratieve onderzoek door SNCU, óók ziet op controle op naleving van de andere cao, zijnde de CAO voor de Uitzendkrachten.
4.13.
In de CAO voor de Uitzendkrachten staat niet letterlijk dat Reglement II onderdeel uitmaakt van deze cao. Ook in het besluit van de minister om deze cao algemeen verbindend te verklaren, staat dit niet. In zoverre wijkt deze cao af van de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche, waarin dit wel met zoveel woorden staat. Dit doet de vraag rijzen of Reglement II (met de daarin opgenomen de medewerkingsplicht van [eiser] en de gefixeerde schadevergoeding) wel of niet valt onder de algemeen verbindend verklaring van de CAO voor de Uitzendkrachten. Dit is een kwestie van uitleg van deze cao. Toetsingskader hierbij is het volgende.
4.14.
Voor de wijze waarop CAO-bepalingen dienen te worden uitgelegd geldt als uitgangspunt dat de bewoordingen van de CAO-bepalingen en eventueel de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van de overeenkomst, van doorslaggevende betekenis zijn. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voor zover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting daarbij kenbaar zijn, maar op de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden.
4.15.
Het hiervoor geciteerde artikel 75 van de CAO voor de Uitzendkrachten is een schakelbepaling. Daarin wordt verwezen naar SNCU, haar Reglementen en naar de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche. Dit artikel is bovendien voorzien van het kopje: ‘Naleving.’ Naar het oordeel voorzieningenrechter brengt de opneming van deze schakelbepalingen (voldoende) tot uitdrukking dat de SNCU en haar Reglementen ook van de onderhavige cao deel uitmaken. En dus eveneens vallen onder de algemeen verbindend verklaring. Het is onaannemelijk dat dit rechtsgevolg niet beoogd is, want dan zou het opnemen van deze schakelbepaling zinledig zijn.
In het midden kan blijven of het recht van SNCU om de administratie van [eiser] in te zien mede gegrond kan worden op art. 843a Rv, bezien in het licht dat de wetgever terughoudendheid beoogt bij het inzetten van publiekrechtelijke middelen
in het kader van handhaving van uit algemeen verbindendverklaring van een cao voortvloeiende verplichtingen (zodat privaatrechtelijke organisaties niet snel een actierecht ontzegd zou kunnen worden).
4.16.
In het hiervoor geciteerde oordeel van de Hoge Raad valt ook te lezen dat delegatie van de bevoegdheid mede geoorloofd is voor zover het gaat om de bevoegdheid om schadevergoeding te vorderen. De rechtmatigheid van de delegatie tot het vorderen van schadevergoeding staat daarmee eveneens vast.
4.17.
De voorzieningenrechter tekent voorts nog aan dat geen twijfel lijdt dát SNCU schade lijdt vanwege de weigerachtigheid van [eiser] om medewerking te verlenen. Dit vergt de nodige extra inspanningen en energie van SNCU, getuige alleen al dat de onderhavige kort gedingprocedure wordt gevoerd.
4.18.
Omtrent de overige stellingen van [eiser] wordt als volgt geoordeeld.
4.19.
[eiser] stelt dat sprake is van discriminatie omdat alleen uitzendbureaus die geen lid zijn van de ABU worden onderworpen aan een controle als hier in geding. Deze stelling faalt reeds omdat ook [eiser] met zijn onderneming lid kan worden van de ABU, behoudens dan dat dit nu even niet kan nu [eiser] aan onderhavig onderzoek wordt onderworpen.
4.20.
Het mag zo zijn dat de onderneming van [eiser] over een SNA-keurmerk beschikt omdat zij voldoet aan de NEN 4400-1 norm. Dit rechtvaardigt echter niet conclusie dat SNCU haar onderzoek niet zou mogen verrichten. De toepasselijke cao’s voorzien niet in een dergelijke uitzondering. Ook elders in het recht valt een dergelijke uitzondering niet te vinden.
4.21.
[eiser] betoogt dat de persoonsgegevens van het personeel dat hij uitleent vertrouwelijk zijn en dat deze vertrouwelijkheid zich verzet tegen kennisneming van deze gegevens door SNCU. Volgens [eiser] verbiedt dit personeel verstrekking van deze gegevens aan SNCU. De voorzieningenrechter volgt dit betoog niet. De voorzieningenrechter sluit zich daartoe aan bij het oordeel van Gerechtshof
‘s-Hertogenbosch 29 mei 2012 ECLI:NL:GHSHE:2012:BW7262. Daarin is onder meer geoordeeld:
“Naar het oordeel van het hof bevat het Reglement II, dat de werkwijze betreft van de CNCU (zie rechtsoverweging 4.1.2), een aantal bepalingen waardoor de privacy van werknemers is gewaarborgd. Het hof verwijst, wat betreft de relevante CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche 2007-2009, naar de artikelen 2, 5 lid 11 en 8 van het Reglement II (artikelen 2, 5 lid 12 en 8 van het Reglement II, opgenomen in de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche 2009-2011). Op grond van genoemde bepalingen onthoudt de SNCU zich met name van het opvragen van gegevens die niet betrekking hebben op de statutaire taken van de SNCU (artikel 2), worden de voor het toezien op de naleving van de CAO voor Uitzendkrachten en de CAO Sociaal Fonds voor de Uitzendbranche ontvangen bescheiden binnen acht weken na afronding van het onderzoek retour gezonden (artikel 5 lid 11) en is de CNCU verplicht tot geheimhouding ten aanzien van in dossiers opgeslagen gegevens betreffende uitzendondernemingen (artikel 8). Daarbij tekent het hof aan dat de CNCU, zoals volgt uit de statuten van de SNCU, een commissie is binnen de SNCU. Voorts overweegt het hof dat ook de Wet Bescherming Persoonsgegevens, indien sprake is van persoonsgegevens in de zin van artikel 1 van die wet, waarborgen biedt ter bescherming van de privacy van werknemers. Ten slotte acht het hof van belang dat Daxxa geen concrete schendingen van de privacy van werknemers heeft aangevoerd. Uit het voorgaande volgt dat Daxxa haar grief onvoldoende heeft onderbouwd. De tweede grief faalt dan ook.”
4.22.
Voorts is van belang dat de Wet Bescherming Persoonsgegevens in artikel 8 onder meer bepaalt dat persoonsgegevens mogen worden verwerkt indien:
- de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is: ook een cao is een overeenkomst, die door algemeen verbindendverklaring ook voor [eiser] geldt,
- de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is: een algemeen verbindend verklaarde cao bevat wettelijke verplichtingen,
- de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
SNCU heeft een gerechtvaardigd belang om toe te zien op naleving van algemeen verbindend verklaarde cao’s, waarvoor het belang van [eiser] dient te wijken.
In het midden kan blijven of het personeel dat [eiser] uitzendt daadwerkelijk niet instemt met verstrekking van zijn persoonsgegevens aan SNCU, bezien in het licht dat uit controle door SNCU kan blijken dat de rechten van dit personeel ruimer zijn dan [eiser] tot op heden heeft erkend.
4.23.
Het staat SNCU vrij om aan [eiser] te verzoeken de aan te leveren informatie in een door SNCU gehanteerd standaardformulier. Niet valt in te zien waarom dit valsheid in geschrifte door [eiser] kan opleveren, ook niet als dit formulier in de aanhef zowel het logo van SNCU als de naam van Technisch Bureau Bouwnijverheid (TBB, zijnde de pendant van SNCU in de bouwsector) draagt. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat deze beide organisaties gezamenlijk één formulier hanteren.
4.24.
Eveneens staat het SNCU vrij om de verkregen gegevens door te spelen aan TBB, in het geval mocht blijken dat de gegevens geen betrekking hebben op personeel dat valt onder een algemeen verbindend verklaarde cao voor
uitzendpersoneel, maar op personeel dat valt onder een algemeen verbindend verklaarde cao voor de
bouwsector. Verstrekking van verkregen persoonsgegevens aan derden is niet altijd ongeoorloofd. De voorzieningenrechter acht de verstrekking aan TBB niet in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens. In dit oordeel wordt meegewogen dat:
- er sprake is van een verwantschap met het doel van het verzamelen van de gegevens door SNCU;
- de aard van de gegevens en de gevolgen van een verstrekking: het zijn gegevens waaruit zou kunnen blijken dat uitzendpersoneel/ bouwpersoneel tekort is gedaan in zijn cao-rechten;
- de waarborgen die zijn getroffen: SNCU heeft in haar pleitnota onbetwist aangevoerd dat zij prudent zal omgaan met de te verkrijgen persoonsgegevens en dat zulks ook is vastgelegd in artikel 10 van haar Reglement II. De voorzieningenrechter ziet geen reden om aan te nemen dat TBB, als zusterorganisatie van SNCU, dit niet ook zal doen.
- de gegevensverwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van SNCU en TBB.
4.25.
[eiser] stelt dat hij niet gedwongen kan worden om de aan te leveren gegevens in te dienen middels voormeld standaardformulier. De voorzieningenrechter dient het spoedeisend belang, zo nodig ambtshalve, te toetsen (HR 2 februari 1968, NJ 1968/62). Er valt niet in te zien welk spoedeisend belang gediend is met dit deel van de vordering. [eiser] stelt niet welk onheil zich zou kunnen manifesteren indien hij de gegevens via dit formulier zou moeten aanleveren. Het staat [eiser] vrij om hierover desgewenst een bodemprocedure te beginnen.
4.26.
Slotsom is dat het gevorderde zal worden afgewezen. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van SNCU. Deze kosten worden begroot op € 1.442,-, zijnde € 816,- aan salaris advocaat (standaard tarief kort geding volgens de Liquidatietarieven) en € 626,- aan griffierecht. Deze proceskostenveroordeling zal ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
in reconventie
4.27.
De voorzieningenrechter neemt het oordeel in conventie hier over. In dit oordeel ligt besloten dat toewijsbaar is de vordering dat [eiser] inzage moet geven in zijn administratie. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen, zij het dat deze beperkt en gematigd zal worden. Aan het opleggen van een dwangsom staat niet in de weg dat [eiser] ook een gefixeerde schadevergoeding verschuldigd kan worden. Er zal veelal een bodemprocedure nodig zijn om deze schadevergoeding te kunnen incasseren. Het belang van SNCU om voortvarend op te kunnen treden tegen [eiser] rechtvaardigt de oplegging van een dwangsom, gelet op het niet geringe tijdsverloop sinds SNCU met [eiser] in contact is getreden en de moeite die het SNCU daarbij inmiddels gekost zal hebben.
4.28.
SNCU heeft ter zitting ingestemd met verlenging van de termijn die zij in haar petitum noemt waarbinnen de informatie moet zijn aangeleverd van 5 werkdagen tot 10 werkdagen. Dienovereenkomstig zal worden beslist.
4.29.
[eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van SNCU. Deze kosten worden begroot op € 408,-, (de helft van het gebruikelijke tarief, nu de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van SNCU, tot op heden begroot op € 1.442,-,
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
veroordeelt [eiser] tot het aanleveren van de in de eerste opvraagbrief van SNCU gevraagde gegevens en afschriften binnen een termijn van 10 werkdagen na betekening van het vonnis, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag dat [eiser] daarmee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van SNCU, tot op heden begroot op € 408,-,
5.6.
verklaart de beslissingen in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2018.
2517/2504