ECLI:NL:HR:2014:3458

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2014
Publicatiedatum
28 november 2014
Zaaknummer
13/02749
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Delegatie van bevoegdheid tot instellen van vorderingen in het kader van een algemeen verbindend verklaarde CAO

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2014 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Tido Vesta Nederland B.V. en de Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU). Tido Vesta, een uitzendorganisatie, had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag, dat de vorderingen van SNCU had toegewezen. De zaak draait om de vraag of SNCU bevoegd is om vorderingen in te stellen wegens niet-naleving van de CAO voor Uitzendkrachten, die algemeen verbindend was verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de bevoegdheid tot het instellen van vorderingen door de partijen bij de CAO aan SNCU was gedelegeerd, en dat deze bevoegdheid niet verviel na het verstrijken van de periode van de algemeen verbindendverklaring. De Hoge Raad bevestigde dat de controle op de naleving van de CAO ook na het verstrijken van de verbindendverklaring kan plaatsvinden, omdat de relevante gegevens pas later beschikbaar komen. De Hoge Raad verwierp de klachten van Tido Vesta en oordeelde dat SNCU bevoegd was om de vorderingen in te stellen. De Hoge Raad heeft Tido Vesta veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

28 november 2014
Eerste Kamer
nr. 13/02749
LH/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
TIDO VESTA NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Naaldwijk, gemeente Westland,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
t e g e n
STICHTING NALEVING CAO VOOR UITZENDKRACHTEN,
gevestigd te Barendrecht,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaten: mr. D.M. de Knijff en mr. M.S. van der Keur.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als Tido Vesta en SNCU.

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de vonnissen in de zaak 747432 \ CV EXPL 08-2830 van de kantonrechter te Delft van 2 april 2009 en 1 juli 2010;
b. het arrest in de zaak 200.074.770/01 van het gerechtshof Den Haag van 26 februari 2013.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft Tido Vesta beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
SNCU heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot verwerping van het beroep.
De advocaat van Tido Vesta heeft bij brief van 19 september 2014 op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van de middelen

3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) SNCU is in 2004 opgericht door werknemers- en werkgeversorganisaties in de uitzendbranche. Haar taken en bevoegdheden zijn neergelegd in de CAO voor Uitzendkrachten 2004-2009 (hierna ook: de CAO) en in de daarin opgenomen statuten en reglementen. SNCU heeft onder meer tot taak toe te zien op correcte naleving van de CAO. Tido Vesta is een uitzendorganisatie.
(ii) Bij besluit van 13 september 2005 van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: het avv-besluit) is de CAO algemeen verbindend verklaard voor (onder meer) het tijdvak van 20 september 2005 tot en met 1 april 2007.
(iii) De art. 45 en 46 van de CAO, die voor genoemd tijdvak algemeen verbindend zijn verklaard, houden onder meer in:
“Artikel 45 Naleving
1. Er is een Stichting Naleving CAO voor Uitzendkrachten (SNCU) opgericht door de partijen betrokken bij deze CAO waarvan de Statuten en Reglementen I en II integraal onderdeel uitmaken van deze CAO. (…)
2. De SNCU dient erop toe te zien dat de bepalingen van deze CAO algemeen en volledig worden nageleefd en is door de partijen betrokken bij deze CAO gemachtigd al datgene te verrichten dat daartoe nuttig en noodzakelijk kan zijn.
3. De uitzendonderneming is verplicht op de wijze, vermeld in (een) daartoe door de SNCU op te stellen reglement(en), aan te tonen dat de bepalingen van de CAO voor Uitzendkrachten getrouwelijk worden nageleefd. Hiertoe dient de onderneming een deugdelijke loon- en arbeidstijdenadministratie te voeren (…).
Artikel 46 Schadevergoeding
1. Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende ten minste veertien dagen nalatig blijft de vanwege de SNCU verzochte gegevens met betrekking tot de wijze waarop hij de CAO naleeft, te verstrekken, dan wel onjuiste gegevens verstrekt, is hij verplicht door dat enkele feit aan de SNCU een forfaitaire schadevergoeding te betalen. De SNCU kan besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van het innen van deze schadevergoeding indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven.
2. Indien een werkgever na ingebrekestelling door of namens de SNCU gedurende veertien dagen volhardt bij het niet naleven van de CAO op de in de ingebrekestelling vermelde punten, is hij – onverminderd het gestelde onder a. – verplicht aan de SNCU een door het bestuur te bepalen schadevergoeding te betalen. Bij het bepalen van de schadevergoeding wordt in ieder geval rekening gehouden met de aard, de omvang en de duur van de niet-naleving, alsmede met de loonsom van de onderneming van de betrokken werkgever. Daarnaast kan rekening worden gehouden met de mate waarin die werkgever alsnog achterstallige verplichtingen jegens zijn personeel nakomt dan wel zekerheid stelt voor een correcte naleving van de CAO.
(…)”
(iv) Een deel van de bevoegdheden van SNCU is toebedeeld aan de Commissie Naleving CAO voor de Uitzendkrachten (CNCU), die het houden van toezicht op de naleving tot doel heeft. Hiervoor gelden de reglementen I en II, die deel uitmaken van de met ingang van 20 september 2005 algemeen verbindend verklaarde CAO.
(v) In art. 4 lid 1 van genoemd reglement II is bepaald dat de werkgever verplicht is de inlichtingen te verschaffen die CNCU voor een goede uitvoering van de regeling noodzakelijk acht. Ingevolge art. 4 lid 2 moet de werkgever aan de hand van een inzichtelijke en deugdelijke loon- en arbeidstijdenadministratie aantonen dat hij de CAO getrouwelijk naleeft. Art. 4 lid 3 bepaalt dat de werkgever verplicht is volledig en voortvarend medewerking te verlenen aan onderzoek door CNCU.
(vi) Art. 5 van reglement II ziet op de bevoegdheid van CNCU om controle te verrichten door middel van een bedrijfsbezoek. Het artikel houdt onder meer in dat de bezochte onderneming binnen acht weken na het onderzoek een rapport ontvangt waarin eventuele omissies worden geconstateerd en verbeteringen worden voorgesteld. CNCU geeft een termijn waarbinnen verbeteringen dienen te zijn aangebracht. CNCU kan binnen zes maanden na het verstrijken van deze termijn besluiten tot een controle op een verbetering van de geconstateerde omissies.
De kosten van een dergelijke (her)controle komen ten laste van de betrokken onderneming.
(vii) Art. 6 van reglement II bepaalt dat partijen bij de CAO hun bevoegdheid tot het instellen van vorderingen als bedoeld in art. 3 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: Wet AVV) en art. 15 van de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna: Wet CAO) overdragen aan SNCU, voor zover het betreft vorderingen ter zake van de schade die zij zelf lijden. Krachtens art. 6 lid 2 is de bevoegdheid tot het instellen van een zodanige schadevergoedingsvordering gedelegeerd aan SNCU.
(viii) Op 11 december 2006 heeft het externe onderzoeksbureau VRO (in opdracht van SNCU) bij Tido Vesta een onderzoek uitgevoerd naar de naleving van de CAO in de periode van week 38 van 2005 tot en met week 44 van 2006. Op 2 januari 2007 heeft VRO aan Tido Vesta een conceptrapport gestuurd waarin overtredingen van de CAO werden geconstateerd. Op 30 januari 2007 heeft VRO namens SNCU een definitief rapport aan Tido Vesta gestuurd. Daarin werden de overtredingen geschat op een schadebedrag van € 624.476,--, later door SNCU bijgesteld tot € 804.498,--.
(ix) Bij brief van 14 augustus 2007 heeft SNCU aan Tido Vesta een forfaitaire schadevergoeding aangezegd van € 51.751,--.
3.2.1
SNCU vordert de veroordeling van Tido Vesta tot a) het betalen van het hiervoor in 3.1 onder (ix) genoemde bedrag van € 51.751,--, b) het naleven van de CAO en het corrigeren van de in de dagvaarding omschreven overtredingen, en c) het verlenen van medewerking aan een hercontrole voor rekening van Tido Vesta. Zij heeft deze vorderingen gebaseerd op de Wet AVV in verbinding met het hiervoor in 3.1 onder (ii) genoemde avv-besluit.
De kantonrechter heeft Tido Vesta veroordeeld tot betaling van € 51.751,-- en de overige vorderingen afgewezen. Het hof heeft het eindvonnis van de kantonrechter vernietigd voor zover daarbij de vorderingen van SNCU waren afgewezen en heeft Tido Vesta, kort gezegd, veroordeeld tot het corrigeren van de overtredingen en tot het meewerken aan een hercontrole.
Het hof heeft het eindvonnis voor het overige bekrachtigd.
3.2.2
Het hof heeft, samengevat, het volgende overwogen.
Het standpunt van Tido Vesta dat de periode waarin de CAO algemeen verbindend was verklaard, op 2 april 2007 eindigde en dat daarmee de bevoegdheid van SNCU is vervallen om de onderhavige vorderingen in te stellen, wordt verworpen. De in de art. 45 en 46 van de CAO neergelegde controlebevoegdheid van SNCU kan (in elk geval voor een deel) slechts achteraf – wanneer alle relevante gegevens beschikbaar zijn – worden uitgeoefend. Indien de bevoegdheden van SNCU zouden eindigen bij het verstrijken van de duur van de verbindendverklaring, zouden deze bevoegdheden deels illusoir worden en zou de handhaafbaarheid van de CAO sterk verminderen. (rov. 5-6)
Ook het betoog van Tido Vesta dat SNCU geen naleving van de CAO kan verlangen, omdat een volmacht of procesbevoegdheid ontbreekt, faalt. Het hof verenigt zich met het oordeel van de kantonrechter dat SNCU bevoegd is omdat de CAO-partijen het toezicht op de naleving van de CAO en hun bevoegdheden zoals neergelegd in art. 15-17 Wet CAO en art. 3 Wet AVV hebben gedelegeerd aan SNCU, en de CAO algemeen verbindend is verklaard.
De delegatie/volmacht aan en procesbevoegdheid van SNCU vloeien rechtstreeks voort uit de CAO en de bijbehorende statuten en reglementen. Aparte schriftelijke volmachten zijn niet vereist. (rov. 7-8)
Het hof verwerpt de klacht van Tido Vesta dat de taken en bevoegdheden van SNCU in strijd zijn met de wet en met name met art. 10 Wet AVV. SNCU is, anders dan Tido Vesta meent, niet aan te merken als een particuliere politiemacht, maar als een door werkgevers en werknemers gezamenlijk in het leven geroepen controle-orgaan. Dat een dergelijk orgaan in strijd zou zijn met de bedoeling van de wetgever, is niet juist en laat zich ook moeilijk rijmen met het gegeven dat de art. 45 en 46 van de CAO en de statuten en reglementen bij het avv-besluit algemeen verbindend zijn verklaard. (rov. 9-10)
3.3.1
Middel 1 komt onder meer op tegen het oordeel van het hof in rov. 8 dat SNCU bevoegd is jegens Tido Vesta de onderhavige vorderingen in te stellen.
Deze klacht faalt. Tido Vesta is geen partij bij de CAO noch lid van een werkgeversvereniging die partij is bij de CAO. Als gevolg van de algemeen verbindendverklaring bij het avv-besluit was Tido Vesta niettemin in de periode van 20 september 2005 tot en met 1 april 2007 gebonden aan de verbindend verklaarde bepalingen van de CAO en van de daarbij behorende, eveneens verbindend verklaarde statuten en reglementen van SNCU.
Ingevolge art. 3 lid 4 Wet AVV kunnen werkgevers- en werknemersverenigingen jegens werkgevers of werknemers die in strijd handelen met verbindend verklaarde bepalingen, vergoeding vorderen van de schade die zijzelf of hun leden daardoor lijden. In het onderhavige geval hebben de partijen bij de CAO de bevoegdheden die zij hadden op grond van art. 3 Wet AVV (in verbinding met art. 15 Wet CAO), blijkens art. 45 van de CAO en art. 6 van reglement II (hiervoor weergegeven in 3.1 onder (iii) respectievelijk onder (vii)) overgedragen aan SNCU. Nu de art. 45 en 46 CAO alsmede de statuten en reglementen van SNCU algemeen verbindend zijn verklaard, is SNCU bevoegd de onderhavige vorderingen jegens Tido Vesta in te stellen. Het oordeel van het hof dat de delegatie/volmacht aan en procesbevoegdheid van SNCU rechtstreeks voortvloeien uit de CAO en de bijbehorende statuten en reglementen, en dat aparte schriftelijke volmachten hiervoor niet zijn vereist is juist.
De motiveringsklacht kan niet tot cassatie leiden nu het gaat om uitleg van algemeen verbindend verklaarde bepalingen die hebben te gelden als recht in de zin van art. 79 RO.
3.3.2
Middel 1 klaagt voorts dat het hof (rov. 10) heeft miskend dat (het systeem van) de Wet AVV, met name art. 10 Wet AVV, zich ertegen verzet dat de organisaties van werkgevers en van werknemers die partij zijn bij de CAO die algemeen verbindend wordt verklaard, een privaatrechtelijke organisatie opzetten om naleving van de CAO te controleren en ter zake maatregelen te nemen ten opzichte van een werkgever die uitsluitend aan de CAO en de daarbij behorende bijlagen is gebonden op grond van de algemeen verbindendverklaring.
Art. 10 Wet AVV houdt in dat indien een of meer verenigingen van werkgevers of van werknemers op wier verzoek een verbindendverklaring is uitgesproken, het vermoeden gegrond achten dat in een onderneming een of meer verbindend verklaarde bepalingen van de cao niet worden nageleefd, zij met het oog op het instellen van een rechtsvordering als bedoeld in art. 3 Wet AVV de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen verzoeken een onderzoek daarnaar te doen instellen.
Anders dan door Tido Vesta wordt bepleit, brengt de mogelijkheid om op de voet van art. 10 Wet AVV een zodanig verzoek te doen, niet mee dat toezicht en onderzoek door een privaatrechtelijke rechtspersoon als SNCU is uitgesloten. Zoals blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.6 en 2.8 weergegeven parlementaire stukken, staat de wetgever terughoudendheid voor bij het inzetten van publiekrechtelijke middelen
in het kader van handhaving van uit algemeen verbindendverklaring van een cao voortvloeiende verplichtingen. Noch de totstandkomings geschiedenis noch het systeem van de Wet AVV biedt een aanknopingspunt voor de juistheid van de stelling van Tido Vesta. Het oordeel van het hof is dus juist. Ook deze klacht is tevergeefs voorgesteld.
3.4
Middel 2, dat opkomt tegen rov. 6, klaagt dat het hof heeft miskend dat de bevoegdheid om controle uit te oefenen, voor zover gebaseerd op een algemeen verbindend verklaarde bepaling in een cao, slechts geldt voor de duur van de werking van de algemeen verbindendverklaring.
De klacht faalt. Tido Vesta was, naar blijkt uit het hiervoor in 3.3.1 overwogene, gedurende de periode waarvoor de algemeen verbindendverklaring gold, gebonden aan de algemeen verbindend verklaarde CAO-bepalingen en bijbehorende statuten en reglementen. Die gebondenheid eindigde met het verstrijken van de in het avv-besluit vastgestelde periode. De art. 45 en 46 van de CAO en art. 6 van reglement II brengen evenwel mee dat SNCU ook na afloop van bedoelde periode bevoegd was te onderzoeken of Tido Vesta gedurende de periode van verbindendverklaring de CAO had nageleefd. Een andere opvatting zou ernstig afbreuk doen aan de handhaafbaarheid van de CAO. Controle en handhaving kunnen immers deels slechts achteraf plaatsvinden, omdat – onder meer – de loonadministratie over de periode waarin de algemeen verbindendverklaring gold, pas achteraf, na het verstrijken van die periode, beschikbaar komt. Het oordeel van het hof is dan ook juist.
3.5
De overige klachten van de middelen kunnen evenmin tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Tido Vesta in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van SNCU begroot op € 818,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, G. Snijders, M.V. Polak en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op
28 november 2014.