ECLI:NL:RBROT:2018:1373

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
10/965106-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de zaak tegen een voormalig politieambtenaar wegens passieve ambtelijke omkoping, schending ambtsgeheim en verboden wapenbezit

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een voormalig politieambtenaar, die werd beschuldigd van passieve ambtelijke omkoping, schending van zijn ambtsgeheim en het voorhanden hebben van een verboden wapen. De verdachte werd beschuldigd van het aannemen van giften van Pon's Automobielhandel B.V. in de vorm van kortingen op de aankoop en onderhoud van een Audi A6, alsook het kosteloos gebruik van voertuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan passieve omkoping door het aannemen van deze giften, wetende dat deze hem werden gedaan om hem te bewegen tot bepaalde handelingen in zijn functie als ambtenaar. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte vertrouwelijke informatie had gedeeld met medewerkers van Pon, wat leidde tot de schending van zijn ambtsgeheim. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uur, waarbij rekening werd gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de lange duur van de procedure. De rechtbank benadrukte het belang van integriteit binnen de overheid en het vertrouwen dat burgers in ambtenaren moeten kunnen hebben.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/965106-12
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. D. Duijvelshoff, advocaat te Amsterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 5 en 11 december 2017 en 10 en 11 januari 2018.
Het onderzoek is gesloten op 8 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Verjaring
4.1.1
Standpunt verdediging
Het vervolgingsrecht ten aanzien van artikel 362 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vervalt na zes jaren. De verjaringstermijn is op 15 mei 2013 gestuit, met de inval in de woning van de verdachte. De feiten die hebben plaatsgevonden vóór 15 mei 2007 zijn verjaard. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor de tenlastegelegde periode van 1 juli 2005 tot en met 14 mei 2007, voor zover dat de overtreding van artikel 362 Sr betreft.
4.1.2
Standpunt officier van justitie
Het feit is niet verjaard. De verjaringstermijn is gestuit op 8 mei 2013 doordat bij de rechter-commissaris een machtiging tot doorzoeking van de woning van de verdachte is gevorderd.
4.1.3
Oordeel rechtbank
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – passieve ambtelijke omkoping door in de periode van 1 april 2007 tot en met 7 december 2011 en/of 1 juli 2005 tot en met 31 oktober 2011 giften te accepteren. De tenlastelegging is toegesneden op de artikelen 362 (thans vervallen) en 363 (oud) Sr.
Op grond van artikel 70, eerste lid, Sr vervalt het recht tot strafvordering in zes jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld en in twaalf jaren voor misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na het plegen van het feit (artikel 71 Sr). Op grond van artikel 72, eerste lid, Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. Als daad van vervolging heeft te gelden iedere rechterlijke beslissing of een daad welke erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen.
Met betrekking tot de vraag of het recht op strafvervolging is verjaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hierna in paragraaf 5.1 uitvoeriger zal worden uiteengezet is de Rijksrecherche naar aanleiding van een anonieme brief, waarin beschuldigingen werden geuit van (ambtelijke) corruptie in relatie tot de levering van voertuigen voor politie en Defensie, in december 2012 een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarin een groot aantal personen, waaronder de verdachte, als verdachte is aangemerkt.
De officier van justitie heeft op 3 december 2012 bij de rechter-commissaris een machtiging gevorderd voor een bevel tot conservatoir beslag bij de medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Gelet op het voorgaande, in het bijzonder artikel 72, eerste lid, Sr, beschouwt de rechtbank dit als eerste daad van vervolging (ook) in de zaak van de verdachte, zodat vanaf dat moment de verjaring is gestuit. Dit brengt met zich dat ten aanzien van artikel 362 Sr – waarop een maximum gevangenisstraf van twee jaren was gesteld – geldt dat sprake is van verjaring voor zover het gaat om giften van vóór 3 december 2006. Het feit voor zover dat betrekking heeft op artikel 363 (oud) Sr, is niet verjaard. De overige feiten zijn evenmin verjaard.
4.2.
Strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde
4.2.1
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie heeft door de verdachte te vervolgen, in strijd gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde. In het geval van verdachte rechtspersonen in deze zaak is een transactie is aangeboden, dan wel is (met uiteenlopende codes) geseponeerd, waardoor deze ondernemingen met een voor hen geringe boete wegkwamen. Geen redelijk denkend lid van het openbaar ministerie had in het geval van de verdachte tot vervolging kunnen overgaan.
4.2.2
Standpunt officier van justitie
Aan de vervolgingsbeslissing in het geval van de verdachte is een zorgvuldige belangenafweging voorafgegaan. Van geval tot geval is beoordeeld of tot vervolging diende te worden overgegaan. Het geval van de verdachte verschilt van andere, niet vervolgde respectievelijk geseponeerde gevallen. Van strijd met een of meer beginselen van een behoorlijke procesorde is geen sprake.
4.2.3
Oordeel rechtbank
Bij tussenbeslissing van 16 juni 2017 heeft de rechtbank op de verzoeken om het horen van getuigen in – volgens de verdediging – met de verdachte vergelijkbare gevallen reeds overwogen dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel en zo’n geval niet aanwezig geacht. Met betrekking tot de thans aangevoerde verweren komt de rechtbank niet tot een andere conclusie. De officier van justitie heeft in de loop van de procedure in een aantal gevallen onderbouwd aangegeven waarom daarin is afgezien van verdere vervolging (sepot of transactie). Voorop staat dat de officier van justitie een ruime mate van beleidsvrijheid heeft om in het geval van de verdachte al dan niet tot vervolging over te gaan. Daargelaten de vraag of de beslissingen in die andere gevallen ten onrechte zijn genomen, kan vergelijking daarmee niet tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, dan wel het verbod van willekeur omdat het in het geval van de verdachte wel tot vervolging is overgegaan.
4.3.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk, behoudens – gelet op de verjaringsbepalingen – de periode 1 juli 2005 tot en met 2 december 2006 ten aanzien van het feit 2 voor zover het feit betrekking heeft op artikel 362 Sr.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek
In december 2011 is naar de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de Rijksrecherche een gelijkluidende anonieme brief gestuurd. In deze anonieme brief worden een ambtenaar van Defensie en drie ambtenaren van politie, waaronder de verdachte, met naam genoemd en beschuldigd van corruptie. Die corruptie zou, zo staat in de brief, betrekking hebben op de rol die zij zouden hebben bij de levering van voertuigen voor politie en Defensie.
In december 2012 is de Rijksrecherche met een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarin vervolgens een groot aantal personen, waaronder de verdachte, als verdachte is aangemerkt. De onderzoeken naar financiële gegevens en administratie van betrokken rechtspersonen leverden ook verdenkingen op tegen een aantal leasebedrijven, dealers en importeurs. Tijdens de doorzoekingen bij die bedrijven is onder meer beslag gelegd op e-mailverkeer en ook zijn van sommige verdachten telefonische gesprekken opgenomen (zogenaamde taps). Een deel van die bedrijven heeft zelf ook onderzoek laten doen door een externe partij. Zo heeft Pon’s Automobielhandel B.V. (hierna: PAH) het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] gevraagd mogelijke gevallen van onrechtmatige bevoordeling van, onder meer, de verdachte te onderzoeken. [naam advocatenkantoor] heeft haar bevindingen neergelegd in (onder andere) een rapport van 2 mei 2013. De Rijksrecherche heeft ook informatie uit die onderzoeken gebruikt.
Positie verdachte en zijn functie(s) door de relevante jaren heen
De verdachte heeft ten tijde van de ten laste gelegde feiten de volgende functies bekleed binnen de organisatie van de Landelijke Politie:
  • per 1 januari 2009 in dienst getreden bij de voorziening tot samenwerking Politie Nederland (vtsPN) in de functie Chef Productadvies (per 15 maart 2010 Teamleider Technisch Productadvies);
  • per 1 april 2013 tot en met 31 maart 2014 werkzaamheden verricht als Hoofd Afdeling Advies en Verkoop;
  • in de periode 31 maart 2011 tot en met 28 februari 2013 zitting gehad in de Klankbordgroep Wagenparkbeheerders;
  • lid geweest van de stuurgroep LAPV 2010.
De verdachte heeft in het kader van (een of meer van) deze functie(s) contact gehad met de importeur PAH.
Verdenking
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft laten omkopen door giften aan te nemen, te weten:
Feit 1: een (extra) niet-zakelijke korting op de aankoop van een personenauto (1a), en/of (een) (extra) niet-zakelijke korting(en) op onderhoudswerkzaamheden van zijn privéauto (1b) en het niet-zakelijk kosteloos gebruik van winterbanden (1c);
Feit 2: het kosteloze (niet-zakelijke) gebruik van personenauto’s (2a) en overige giften (jassen (2b) en een horloge (2c)),
terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets had gedaan of nagelaten.
Daarnaast wordt de verdachte verweten: schending van zijn ambtsgeheim (feit 3) en het voorhanden hebben van een wapen (werpster, feit 4).
5.2.
Juridisch kader (artikel 362/363 Wetboek van Strafrecht)
Passieve ambtelijke corruptie (passieve omkoping) begint – kort gezegd – bij het aannemen of vragen van giften, beloften of diensten (hierna samengevat als: giften) door de ambtenaar van een ander (hierna: de gever). Als is komen vast te staan dat de ambtenaar giften heeft aangenomen of gevraagd, is de volgende vraag of die ambtenaar
wistof
redelijkerwijs vermoeddedat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten. Voor
wetenlijkt op grond van de jurisprudentie voorwaardelijk opzet (bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden) de ondergrens.
Redelijkerwijs moeten vermoedenkomt er op neer dat de ambtenaar ‘op zijn klompen’ kon aanvoelen dat de giften hem werden gedaan omdat ze de gever op enig moment een voordeel konden opleveren. In de Memorie van Toelichting is in dit verband
“verwijtbare naïviteit”van de ambtenaar genoemd. [1] Daaronder kan ook worden begrepen – zo overweegt de rechtbank – het onzorgvuldig en onvoorzichtig omspringen met giften zonder zich voldoende te realiseren dat er een verband met de ambtsuitoefening kan zijn. Een direct verband tussen de gift en een bepaalde (concrete) tegenprestatie is immers niet vereist: ook als er (nog) geen of in het geheel geen tegenprestatie door de ambtenaar is geleverd, kan er sprake zijn van passieve ambtelijke corruptie. Sprake kan ook zijn van een ‘gift’ aan de ambtenaar met als doel een speciale relatie te doen ontstaan die zal (kunnen) leiden tot een voorkeursbehandeling.
Deze elementen samen brengen de rechtbank tot het formuleren van een aantal vragen die de ambtenaar zich zou moeten stellen teneinde genoemde ‘verwijtbare naïviteit” te voorkomen:
Welke functie en verantwoordelijkheid heb ik?
Welke functie en verantwoordelijkheid heeft de gever?
In welke relatie sta ik tot de gever? Is er naast een persoonlijke relatie ook een zakelijke?
Welk beeld bestaat er aan de zijde van de ‘gever’ van mijn functie en verantwoordelijkheid?
Welk doel kan de gever met zijn gift hebben? Is een zakelijk motief daarbij uitgesloten?
Dit maakt dat de ontvangende ambtenaar niet alleen zich de (beperkte) vraag dient te stellen, tot welke beslissende handelingen hij als tegenprestatie wel of niet in staat zou zijn, maar ook rekening moet houden met een mogelijk ruimer doel van de gever, afhankelijk van zowel de functie van de gever als de positie van de ambtenaar. Met name geldt dit als sprake is van een bestaande relatie tussen beiden. De gever kan immers de neiging hebben om de ambtenaar ter wille te zijn, om de bestaande relatie vanuit zakelijk belang te onderhouden, ook indien de ambtenaar zelf uitsluitend de persoonlijke relatie van belang vindt. Juist omdat de mogelijkheid bestaat dat de ambtenaar op deze motieven niet steeds volledig zicht heeft, moet hij als het gaat om het bedingen of verkrijgen van een privévoordeel elk integriteitsrisico vermijden.
Een ambtenaar die op enige wijze betrokken is of is geweest – al is het in indirecte zin – bij het onderwerp van het terrein waarop de gever werkzaam is (zoals in dit geval voertuigen), moet zich daarom rekenschap geven van het risico dat ontstaat als hij in het kader van een onderhandeling een privévoordeel bedingt of accepteert.
Tegen deze achtergrond beoordeelt de rechtbank het handelen van de verdachte als volgt.
5.3.
Audi A6 – aankoop, onderhoudswerkzaamheden en winterbanden (feit 1 a, b en c) – ten aanzien van de vraag of sprake was van giften.
5.3.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve omkoping door een gift te accepteren in de vorm van (een) niet-reguliere korting(en) bij de aankoop van een personenauto, verrichte onderhoudswerkzaamheden of reparaties aan die personenauto en een set velgen en winterbanden.
5.3.2
Omkoping - aankoop Audi A6 (feit 1 a)
Standpunt verdediging
De verdachte heeft deze kortingen niet beschouwd als giften die zijn gedaan om hem te bewegen tot een handelen of nalaten als ambtenaar. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zelf altijd in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij een redelijke prijs voor de Audi had betaald: niet te veel maar zeker ook niet te weinig. Volgens de verdediging was de door hem ingeruilde Ford Scorpio (hierna: de Ford) (vanwege de vele extra’s en het feit dat de auto van het Koninklijk Huis was geweest) veel meer waard dan het op de verkoopprijs in mindering gebrachte bedrag (€ 1.000,=). Een vergelijkbare Ford zou in 2015 voor € 3.950,= zijn verkocht. De prijs van de Audi zou lager zijn geweest omdat de verdachte geen garantie ontving en omdat sprake was van schade. De verdachte zou zich om verkoop- en inruilprijs echter niet hebben bekommerd omdat het hem slechts ging om het bedrag dat hij moest (bij)betalen.
Beoordeling
Vast staat dat de verdachte op 22 april 2007 een bedrag van € 25.000,= heeft overgemaakt aan Autobedrijf [naam 2] B.V. te [plaats 1] ter zake van de aankoop van een gebruikte Audi A6 met kenteken [kentekennummer 1] (hierna: de Audi). Verder staat vast dat Autobedrijf [naam 2] een factuur heeft opgemaakt voor een aankoopbedrag van € 26.000,=, te verminderen met een bedrag van € 1.000,= voor de door de verdachte ingeruilde Ford. De Audi had tot 25 april 2007 op naam gestaan van Lease+ B.V. te [plaats 2] , een bedrijf waarvan PAH enig aandeelhouder en directeur is. Op genoemde datum is de Audi op naam van Skoda Center [plaats 3] B.V. te [plaats 4] gesteld en op 26 april 2007 op die van Autobedrijf [naam 2] . Een dag later is de auto op naam van de verdachte gesteld.
De Anwb heeft naar aanleiding van een verzoek om informatie van de Rijksrecherche laten weten dat voor de Audi gelet op het moment van eerste toelating en het aantal gereden kilometers op 27 april 2007 een verkooprichtprijs van € 37.100,= gold. Voor de Ford kwam de Anwb tot een verkooprichtprijs per 21 april 2007 van € 2.850,=.
De door de rechter-commissaris benoemde deskundige R.A.H. de Graaf van Van Beusekom B.V. heeft gerapporteerd dat een reële verkoopprijs voor de Audi bij verkoop van een BOVAG-bedrijf aan een consument per april 2007 ongeveer € 47.000,= inclusief garantie bedraagt en een reële inruilprijs voor de Ford bij inruil bij een BOVAG-bedrijf per april 2007 ongeveer € 1.700,=. Bij verkoop van de Audi door een BOVAG-bedrijf met inruil van de Ford is het denkbaar, aldus De Graaf, dat de verkoopprijs naar € 45.000,= daalt en de inruilprijs naar € 2.000,= stijgt. Indien sprake is van een “meeneemprijs”, dat wil zeggen dat geen garantie wordt verleend, zal de verkoopprijs volgens De Graaf nog € 2.000,= kunnen dalen. Bijzonderheden als een panoramaschuifdak, extra winterbanden, nieuwe zomerbanden, een standkachel, een trekhaak met afneembare kogel en braakwerende folie, welke volgens de verdachte de waarde van de Ford hoger maakten, beïnvloeden de inruilprijs volgens De Graaf met hoogstens ongeveer € 200,=.
Geconfronteerd met een aantal vragen van de verdediging heeft de deskundige geen aanleiding gezien zijn bevindingen (met uitzondering van de verbetering van een onmiskenbare schrijffout) te herzien.
Onderdeel van het dossier is een op de Audi betrekking hebbende “Autokaart” van PAH, waarop een “verkoopprijs” van € 38.000,= en een “verwachte verkoopprijs particulier” van € 41.500,= staan vermeld.
De stelling van de verdediging dat sprake was van relevante schade aan de Audi vindt geen bevestiging in het dossier: zowel de heer [naam 1] van Skoda Center [plaats 3] als de heer [naam 2] van het gelijknamige autobedrijf heeft ten overstaan van de Rijksrecherche verklaard dat de Audi ten tijde van de verkoop in goede staat verkeerde. Volgens [naam 1] was voor zover hij weet geen sprake van schade en volgens [naam 2] was, als er al schade aan de auto zat, dat “hooguit wat lakschade”.
Uitgaande van de door Anwb en deskundige De Graaf gerapporteerde bedragen moet worden geconcludeerd dat de verdachte een bedrag van (ongeveer) € 9.000,= à € 16.000,= minder voor de door hem (met inruil van zijn Ford) gekochte Audi heeft betaald dan gelet op de gangbare marktprijzen reëel was. Zelfs wanneer zou moeten worden uitgegaan van een inruilprijs van de Ford van € 4.000,= zou nog een marge van (ongeveer) € 8.000,= à
€ 14.000,= resteren.
De verdachte heeft zelf verklaard dat hij er niet van op de hoogte was dat de Audi van PAH afkomstig was. De heer [naam 1] van Skoda Center [plaats 3] heeft verklaard dat hij van de heer [naam 3] van PAH het verzoek had gekregen de auto aan de verdachte te leveren en dat de verkoop uiteindelijk via Autobedrijf Theunissen is gegaan omdat dat bedrijf meer gespecialiseerd was in oude auto’s zoals de Ford die de verdachte wilde inruilen. [naam 3] van PAH heeft verklaard dat de verdachte bij een van zijn collega’s navraag had gedaan naar de Audi. In een getapt telefoongesprek met zijn leidinggevende zegt de verdachte dat hij natuurlijk niet te weinig heeft betaald voor de Audi omdat hij “
anders (…) nooit de boetes eruit (had) kunnen doen naar Pon” (de rechtbank begrijpt: PAH), wat erop duidt dat hij wel degelijk wist dat de Audi van PAH afkomstig was. Opmerkelijk is ook dat uit de op de diverse onderdelen van de verkoopketen betrekking hebbende facturen blijkt dat de Audi is doorverkocht zonder winstmarge: zowel Lease+ als Auto Muntstad B.V. te [plaats 4] (aan welk bedrijf Lease+ de Audi heeft verkocht) als Skoda Center [plaats 3] heeft hetzelfde bedrag in rekening gebracht als het bedrag waarvoor Autobedrijf Theunissen de Audi aan de verdachte heeft verkocht (€ 26.000,=).
De rechtbank concludeert dan ook dat de verdachte moet hebben geweten dat de Audi van PAH afkomstig was. Gelet op zijn kennis van auto’s moet hij ook hebben geweten dat hij veel minder voor de auto betaalde dan gelet op de gangbare marktprijzen reëel was.
5.3.3
Omkoping - onderhoudswerkzaamheden en reparaties (feit 1 b)
Standpunt verdediging
De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij deze kortingen niet heeft beschouwd als giften die zijn gedaan om hem te bewegen tot een handelen of nalaten als ambtenaar. De kosten van de onderhoudswerkzaamheden en reparaties die niet aan de verdachte zijn gefactureerd, kunnen daarom niet worden aangemerkt als strafbare giften. In het overzicht van de kosten staan verder veel kosten vermeld in verband met de brandstofvlotter, maar dit onderhoud viel onder de fabrieksgarantie. Latere reparaties aan de vlotter waren noodzakelijk vanwege fouten gemaakt in de werkplaats en kwamen om die reden voor rekening van PAH.
De verdediging verzoekt de verdachte van dit onderdeel vrij te spreken.
Beoordeling
Vast staat dat naar aanleiding van het rapport van [naam advocatenkantoor] door de Rijksrecherche een onderzoek is gestart naar werkzaamheden verricht door PAH aan de Audi A6 met het kenteken [kentekennummer 1] door nadere gegevens op te vragen uit de systemen van PAH. Uit deze verstrekte gegevens blijkt dat de volgende werkzaamheden aan de Audi A6 met kenteken [kentekennummer 1] werden uitgevoerd in de periode dat de verdachte de kentekenhouder was. In de kolom 'kosten' worden de kosten weergegeven welke met de werkzaamheden gepaard zijn gegaan. In de kolom 'Gefactureerd' wordt het bedrag weergegeven dat bij de verdachte in rekening is gebracht in verband met de uitgevoerde werkzaamheden.
Van het totaal aan onderhoudskosten (€ 3.207,72) aan de Audi A6 in de periode 10 oktober 2007 tot en met 7 december 2011 is € 998,61 aan de verdachte gefactureerd.
De rechtbank merkt op dat vaak kostenposten in het geheel niet werden doorberekend aan de verdachte of dat een korting werd gegeven. Uiteindelijk is ongeveer twee derde van alle kosten gemaakt door PAH aan onderhoudswerkzaamheden en reparaties aan de Audi A6 van de verdachte over een periode van iets meer dan vier jaar niet aan de verdachte doorberekend, wat neer komt op een totaalbedrag van € 2.209,11.
Ook bij honorering van het verweer van de verdachte ten aanzien van de kosten gemaakt aan de brandstofvlotter, blijft er nog een aanzienlijk bedrag over aan kosten die niet zijn doorberekend en waarvoor geen redelijke verklaring is gebleken, zoals de kosten voor meerdere keren opslagservice, wielenset, adapterkabel inbouwen, gloeilampen in- en uitgebouwd, algemene periodieke keuring.
Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij niet wist dat hij korting ontving, anders dan op inhoudelijke gronden, zoals bij de brandstofvlotter. Uit het dossier blijkt echter dat de verdachte wel degelijk om korting op de onderhoudskosten heeft gevraagd.
5.3.4.
Omkoping - kosteloos gebruik winterbanden (+ velgen) (feit 1 c)
Standpunt verdediging
De verdediging heeft vrijspraak verzocht. De verdachte heeft – kort gezegd – verklaard dat hij [naam 4] van PAH heeft gebeld om te vragen of een set winterbanden, die de verdachte zelf had gevonden op Marktplaats, op zijn Audi A6 zou passen. In dat telefoongesprek heeft [naam 4] aan de verdachte aangeboden om een set gebruikte en afgeschreven winterbanden te gebruiken die PAH nog had liggen. De verdachte heeft nooit gemerkt dat PAH daar ooit een voordeel mee zou willen behalen.
Beoordeling
Voor de bewezenverklaring van de gift in het kader van artikel 362/363 Sr, maakt het geen verschil of de verdachte ervan uitging dat hij de banden mocht lenen, dan wel overnemen. Dit verweer van de verdachte treft geen doel, aangezien in beide gevallen sprake is van kosteloos gebruik, dat voor de verdachte waarde had en zodoende als gift in de zin van artikel 362/363 Sr moet worden beschouwd
.
Vast staat dat het niet gebruikelijk was bij PAH om kosteloos een set winterbanden uit te lenen, dan wel weg te geven. [naam 5] , toenmalig Key Accountmanager bij PAH, heeft bij de Rijksrecherche op 9 augustus 2013 verklaard dat het vreemd is dat er zomaar banden onder een auto worden geschroefd. Het is zeker niet gebruikelijk dat dit werd of wordt gedaan voor relaties, aldus [naam 5] .
5.4
Kosteloos gebruik personenauto’s en andere giften (feit 2 a, b en c) - ten aanzien van de vraag of sprake was van giften.
5.4.1
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan passieve omkoping door giften te accepteren van en/of te vragen aan PAH in de vorm van het niet-zakelijke kosteloze gebruik van een zestal personenauto’s/busje. Voor de onderdelen 2b en 2c heeft de officier vrijspraak gevraagd.
5.4.2
Omkoping - kosteloos gebruik personenauto’s (feit 2 a)
Vrijspraak ten aanzien van enkele personenauto’s
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat feit 2 onder a ten laste gelegde op de volgende onderdelen niet wettig en overtuigend is bewezen:
- een Seat Alhambra met kenteken [kentekennummer 2] ;
- een Volkswagen Passat CC met kenteken [kentekennummer 3] ;
- het
aannemenvan een onbekend busje t.b.v. verhuizing zoon [naam zoon] ;
- een Audi A6 Avant met kenteken [kentekennummer 4] ;
- een Audi Q7 met kenteken [kentekennummer 5] ,
zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat feit 2 onder a op de volgende onderdelen eveneens niet wettig en overtuigend is bewezen:
- een Volkswagen Passat met kenteken [kentekennummer 6] ;
- een Audi R8 met kenteken [kentekennummer 7] .
Ten aanzien van de Volkswagen Passat ( [kentekennummer 6] ) blijkt uit het dossier op geen enkele wijze dat de verdachte deze auto op enig moment als gift heeft geaccepteerd of gevraagd aan PAH in de vorm van het niet-zakelijke kosteloze gebruik ervan. De verdachte zal van dit onderdeel eveneens worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de rit die de verdachte samen met [naam medeverdachte 2] in een door PAH ter beschikking gestelde Audi R8 ( [kentekennummer 7] ) heeft gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat die rit niet als ‘gift’ (of ‘dienst’) in de zin van artikel 363 (oud) Sr kan worden aangemerkt, nu de verdachte niet over die auto beschikte.
Dat binnen PAH voor het ter beschikking stellen van de auto een interne verrekening heeft plaatsgevonden, doet aan het voorgaande niet af.
Ten aanzien van het overige onder feit 2 onder a tenlastgelegde gebruik van auto’s overweegt de rechtbank het volgende.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft ook ten aanzien van dit onderdeel vrijspraak verzocht. De verdachte heeft ter terechtzitting niet betwist dat hij personenauto’s kosteloos heeft geleend van PAH, maar heeft daarover verklaard dat hij dat niet als gift heeft ervaren. De verdachte heeft ter terechtzitting over het busje op de tenlastelegging verklaard dat hij een vraag hierover bij [naam medeverdachte 2] heeft neergelegd, maar dat het daarbij is gebleven. Hij heeft uiteindelijk geen busje geleend. Ten aanzien van een tweetal Multivans en de Audi A6 quattro heeft de verdachte verklaard dat hij die inderdaad heeft geleend om mee te nemen op vakantie met zijn gezin, maar dat hij zijn eigen auto met sleutel heeft achtergelaten als vervangend vervoer.
Beoordeling
Ter beoordeling staat (vragen om) het kosteloze gebruik van:
- een Audi A6 quattro met kenteken [kentekennummer 8] ;
- een tweetal Volkswagens Multivan;
- een onbekend busje ten behoeve van de verhuizing van zoon [naam zoon] .
Ten laste is gelegd het kosteloze gebruik van personenauto’s. Het feit dat de verdachte deze niet als gift heeft ervaren, doet niets af aan het feit dat de verdachte van een drietal auto’s privégebruik heeft gemaakt, aangeboden door PAH, zonder dat hij hiervoor heeft hoeven te betalen. Dat de verdachte een enkele keer zijn eigen auto achterliet voor PAH om als vervangende auto te gebruiken, doet aan het door hem genoten voordeel niet af. Ten aanzien van het verhuisbusje acht de rechtbank bewezen dat de verdachte, zoals ter terechtzitting verklaard, daar om heeft
gevraagdbij PAH (voor de verhuizing van zijn zoon [naam zoon] ) zoals is tenlastegelegd. Dat hij uiteindelijk geen bus heeft geleend, omdat er geen beschikbaar bleek, doet hieraan niet af.
5.4.3.
Vrijspraak omkoping - andere giften (feit 2 b en c)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder feit 2 onder b (een horloge) en onder c (twee jassen) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.5.
Weten of redelijkerwijs vermoeden (feiten 1 en 2)
Vanuit zijn (voormalige) functies als senior adviseur inkoop bij de KLPD, chef van het bureau productadvies en projectleider van de Europese Aanbesteding Politievoertuigen 2006 onderhield de verdachte contacten met de automobielindustrie, waaronder PAH. Uit het dossier, meer in het bijzonder e-mails van medewerkers van PAH onderling, blijkt ook dat de verdachte door PAH werd gezien als een belangrijke speler als het ging om de Landelijke Aanbesteding Politievoertuigen 2010. Uit e-mails van [naam medeverdachte 2] van PAH blijkt dat deze de verdachte beschouwde als een cruciale speler in het tendertraject. Een deel van de bij feit 1 onder b bedoelde kosten van onderhouds- en reparatiewerkzaamheden aan de Audi A6, de privéauto van de verdachte, werd door PAH niet in rekening werd gebracht bij de verdachte vanwege zijn functie/positie bij de vtsPN in verband met de LAPV.
Binnen PAH werd dus een relatie gelegd tussen de verdachte, diens privéwensen en verzoeken en de functie van de verdachte bij de politieorganisatie, waar PAH zaken mee wilde doen. Voorts blijkt uit de verklaring van [naam 5] en eveneens betrokken bij de aanbesteding van politievoertuigen, dat het niet gebruikelijk was dat er gesleuteld werd aan auto’s van particulieren, maar dat de verdachte desondanks vond dat hij daar recht op had op basis van zijn functie bij vtsPN.
Ook ten aanzien van de winterbanden blijkt uit e-mails tussen medewerkers van PAH, die zich alle bezig hielden met de aanbesteding van politievoertuigen aan de kant van PAH en doorgaans specifiek niet met individuele privéklanten van PAH, dat zij een relatie hebben gelegd tussen de uitleen van deze banden voor de privéauto van de verdachte en de functie van de verdachte bij de politieorganisatie, waar PAH zaken mee wilde doen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat, gelet op zijn functie en de relatie die hij met PAH onderhield, PAH er belang in meende te zien om hem met bovenstaande tegemoetkomingen ter wille te zijn, dit teneinde hem ertoe te bewegen om bij mogelijke toekomstige orders van de politie in strijd met zijn rechtsplicht zijn invloed aan te wenden in het voordeel van PAH. Zo was de medewerker [naam 4] die aan de verdachte de set winterbanden voor zijn privéauto heeft toegezegd, dezelfde medewerker bij PAH waarmee de verdachte vanuit zijn functie van vtsPN contacten onderhield over de aanbesteding van politievoertuigen. Dat de feitelijke aankoop van politieauto’s geschiedde door andere onderdelen van de politieorganisatie dan die waarvan de verdachte deel uitmaakte (of had gemaakt), doet daaraan niet af.
5.6.
Conclusies ten aanzien van feit 1 en 2
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan passieve omkoping door giften te accepteren zoals onder feit 1 onder a, b, c en feit 2 onder a in het hiernavolgende onder “bewezenverklaring” aan te geven.
5.7
Schending ambtsgeheim (feit 3)
5.7.1.
Standpunt officier van justitie
Als politieambtenaar had de verdachte een geheimhoudingsplicht. In de digitale werkomgeving van de verdachte is een document aangetroffen met de titel ‘Geheimhoudingsverklaring LAPV 2010’. Hierin staat dat de geheimhouding zich uitstrekt tot alle informatie die aan betrokkene ter beschikking is gesteld, voor zover deze samenhangt met de uitvoering van het project LAPV 2010 zowel tijdens als na afloop van het project. Desondanks heeft de verdachte informatie gedeeld met medewerkers van PAH. Dat betreft:
  • een e-mail van 12 juni 2008 van de verdachte aan [naam 6] en [naam medeverdachte 2] , beide van PAH met als bijlage een Excelbestand met de naam ‘Aantallen voertuigen 2007’;
  • een e-mail van de verdachte van 26 februari 2008 aan [naam 4] van PAH met als bijlage de conceptnotulen van de bijeenkomst van de CB-Klankbordgroep van 14 februari 2008;
  • een mededeling van de verdachte betreffende een landelijke bestelstop van opvallende politievoertuigen aan [naam medeverdachte 2] van PAH tijdens een gezamenlijke autorit op 21 december 2010 van Wolfsburg, Duitsland naar Nederland.
5.7.2
Standpunt verdediging
De informatie die de verdachte met PAH heeft gedeeld was niet geheim in de zin van artikel 272 Sr. Immers:
  • de verstrekte aantallen betroffen door PAH zelf geleverde voertuigen en hadden betrekking op de aanbesteding 2007-2011. PAH had die gegevens als ze haar administratie op orde had dus zelf in huis;
  • de Klankbordgroep was een soort “praatgroep” waarin het met name ging om gebreken en storingen in de geleverde voertuigen. De verdachte heeft de notulen slechts aan PAH verstrekt als een soort agenda voor de volgende vergadering zodat PAH zich daarop kon voorbereiden, dus PAH zou daar toch wel van op de hoogte geraken;
  • tijdens genoemde autorit begon [naam medeverdachte 2] zelf over een bestelstop op Volkswagen Tourans. Hij gaf aan dat PAH wel een aantal van die auto’s in voorraad kon nemen als de politie afname zou garanderen, waarna de verdachte aangaf dat hij daar niet over kon beslissen en zijn chef [naam chef] heeft gebeld, die liet weten garant te staan voor afname.
De verdachte dient dan ook van het onder 3 tenlastegelegde te worden vrijgesproken.
5.7.3
Oordeel rechtbank
De beschuldiging luidt kort gezegd dat de verdachte een geheim dat hij als ambtenaar verplicht was te bewaren, heeft geschonden door genoemde informatie te verstrekken.
De rechtbank dient bij de beoordeling van deze beschuldiging twee vragen te beantwoorden.
1. Heeft de verdachte ‘verstrekt’?
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte de genoemde informatie betreffende aantallen en notulen van de Klankbordgroep aan PAH heeft toegezonden. Hij betwist dat ook niet. Wel betwist hij [naam medeverdachte 2] te hebben medegedeeld dat er een bestelstop zou komen.
De informatie betreffende de bestelstop
Het dossier bevat als het gaat om de bestelstop niet meer dan het e-mailbericht dat [naam medeverdachte 2] op 23 december 2010 aan zijn collega’s [naam 7] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 5] en de heer [naam 10] van Honac heeft gezonden. In dat e-mailbericht maakt [naam medeverdachte 2] er melding van dat er tijdens de autorit van de dinsdag daarvoor voldoende gelegenheid was geweest “om vele LAPV items met [naam verdachte] en zijn collega [nam collega] in de auto te bespreken”. Een van de onderwerpen was geweest, aldus [naam medeverdachte 2] ,, “de bestelstop van opvallende politievoertuigen tot midden februari 2011”. De verdediging heeft aangevoerd dat [naam medeverdachte 2] van die bestelstop al op de hoogte was en [naam medeverdachte 2] schrijft in zijn e-mail niet dat dat anders was. Evenmin valt uit het e-mailbericht af te leiden welke concrete informatie over de bestelstop door de verdachte aan [naam medeverdachte 2] zou zijn verstrekt. Nu het dossier daarover ook geen ander bewijs bevat, zal de verdachte van dit onderdeel van het onder 3 tenlastegelegde worden vrijgesproken.
2. Is sprake van ‘interne, vertrouwelijke en/of geheime informatie’?
Bij de beantwoording van deze vraag zoekt de rechtbank houvast bij het begrip ‘geheime’ informatie.
De rechtbank leidt uit de jurisprudentie met betrekking tot artikel 272 Sr af, dat de Hoge Raad het begrip ‘geheime’ informatie in algemene zin definieert als informatie die bestemd is om niet (verder) te worden bekendgemaakt. [2]
De rechtbank concludeert uit de rechtspraak dat voor de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van een geheim in de zin van art. 272 Sr de volgende gezichtspunten kunnen worden onderscheiden:
  • de bestemming van de informatie staat centraal (niet de inhoud);
  • voor het bepalen van de bestemming is niet alleen de inhoud, maar zijn ook omstandigheden van belang zoals:
- de hoedanigheid van degene die de informatie heeft;
- de omstandigheid waaronder hij van de informatie kennis heeft gekregen;
- de verplichtingen die hem daarbij zijn opgelegd;
- de vraag of het verstrekken van de informatie binnen de taakopvatting/ uitvoering van zijn ambt valt.
De rechtbank onderscheidt globaal twee soorten ‘geheime’ of ‘vertrouwelijke’ informatie (onder informatie wordt hierna ook ‘stukken’ begrepen):
informatie afkomstig van derden;
eigen informatie van de overheid.
De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen van de ambtenaar mag worden verwacht dat hij vertrouwelijk omgaat met informatie waarover hij ambtshalve beschikt en die niet openbaar of algemeen toegankelijk is.
Ad A. Dat geldt zeker als de informatie van derden afkomstig is of de belangen van deze derden ook maar in geringe mate raakt. Het vertrouwen dat in de publieke taak van de ambtenaar mag worden gesteld brengt dit met zich. Bij het voornemen tot verspreiding van dergelijke informatie (of de stukken waarin deze zich bevindt) onder (andere) derden, zeker als deze zich buiten de organisatie bevinden, zal de ambtenaar zich steeds moeten afvragen of in deze zin sprake is van informatie die bestemd is om niet (verder) te worden bekendgemaakt. Dit geldt ook als de informatie bij (sommige) derden al bekend is: dit gegeven ontslaat de ambtenaar niet van zijn verplichting tot vertrouwelijkheid.
Ad B. Daarnaast brengt de aard van de overheidsorganisatie met zich dat de eigen informatie waarover de overheid beschikt, bijvoorbeeld over voorgenomen of reeds gemaakte (beleids)keuzes, zorgvuldig en met vertrouwelijkheid wordt beheerd en behandeld. Dit kan te maken hebben met mogelijke gevolgen voor derden, maar ook met een eigen belang van de overheid gemoeid met (bijvoorbeeld) een doelmatige vervulling van de overheidstaak. Aan die informatie mag de eis worden gesteld dat deze niet door toedoen van de ambtenaar wordt verspreid tenzij de taak van de ambtenaar daartoe een verplichting met zich brengt of anderszins aanleiding geeft.
Bij de hier bedoelde afweging of sprake is van informatie die bestemd is om niet (verder) te worden bekendgemaakt, ligt de lat naar het oordeel van de rechtbank laag: het uitgangspunt is veel meer de vraag: waarom wel (verspreiden)? dan: waarom niet? Dit alles vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit de functie van de ambtenaar en de daaraan verbonden verplichtingen.
Tegen de achtergrond van het voorgaande overweegt de rechtbank ten aanzien van de resterende verwijten die de verdachte onder 3 van de dagvaarding worden gemaakt als volgt.
De informatie betreffende de aantallen voertuigen 2007
De door de verdachte aan PAH verstuurde aantallen betroffen naast door PAH geleverde voertuigen ook voertuigen die waren geleverd door een groot aantal andere merken dan de merken die PAH importeerde (Volkswagen, Audi en Seat). Dat het alleen informatie was waarover PAH toch al beschikte (of kon beschikken als zij haar administratie op orde had, zoals door de verdediging is aangevoerd), is dus onjuist.
De verdachte had een functie en takenpakket waarbinnen hij de beschikking had over dan wel toegang had tot niet-algemeen toegankelijke informatie zoals de informatie betreffende de aantallen geleverde voertuigen. Daarmee diende hij vertrouwelijk om te gaan. De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toezending voortvloeide uit zijn functie of takenpakket. Toezending aan PAH verschafte PAH een informatievoorsprong op haar concurrenten. De rechtbank ziet dit bevestigd in de verklaring van [naam 6] van PAH die heeft medegedeeld “
Wat ik kan bedenken is dat je op basis van aantallen een planning kan maken die je kunt gebruiken voor het optimaliseren van de supplychain (vooruitbestellingen) en voorraadmanagement. Met als doel snellere leveringen en betere dienstverlening in het belang van de klant”. [naam medeverdachte 2] van PAH heeft verklaard “
Ik heb nu ook liever niet dat andere bedrijven weten wat wij allemaal hebben rondrijden bij de politie”.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich dan ook van toezending van genoemde informatie aan PAH dienen te onthouden.
De conceptnotulen van de Klankbordgroep
Naar het oordeel van de rechtbank geldt ook voor de conceptnotulen van de Klankbordgroep die de verdachte aan PAH heeft toegezonden dat sprake was van niet-algemeen toegankelijke informatie waarmee de verdachte vertrouwelijk diende om te gaan. Terecht heeft de officier van justitie er in dat verband op gewezen dat de conceptnotulen van de Klankbordgroep die de verdachte aan PAH heeft toegezonden (onder andere) ook informatie bevatten met betrekking tot de contacten die de politie onderhield met Athlon.
De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat toezending voortvloeide uit zijn functie of takenpakket. Dat de notulen informatie bevatten die met PAH moest worden besproken en het handig was wanneer PAH zich daarop alvast kon voorbereiden is, indien juist, geen voldoende rechtvaardiging voor toezending van de betreffende notulen aan PAH.
Naar het oordeel van de rechtbank had de verdachte zich dan ook van toezending van deze informatie aan PAH dienen te onthouden.
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte ten aanzien van de aantallen voertuigen 2007 en de conceptnotulen van de Klankbordgroep zijn ambtsgeheim heeft geschonden.
5.8
Overtreding Wet wapens en munitie (feit 4)
5.8.1
Standpunt van de officier van justitie
De verdachte heeft zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen van categorie I van de Wet wapens en munitie, doordat de werpster is aangetroffen op de zolder in de woning van de verdachte en de verdachte van de aanwezigheid van de werpster op de hoogte was.
5.8.2
Standpunt verdediging
De verdachte dient te worden vrijgesproken. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn zoon de werpster op zolder in een tasje had achtergelaten toen hij jaren geleden uit huis is gegaan. De verdachte heeft nooit geweten dat die werpster in huis aanwezig was, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de verdachte het wapen voorhanden heeft gehad.
5.8.3
Oordeel rechtbank
Voor bewezenverklaring van voorhanden hebben van een wapen in de zin van artikel 13 Wet wapens en munitie is vereist dat de verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van dat wapen. Daarvan is in het onderhavige geval sprake. Over de op de zolder van de woning van de verdachte aangetroffen werpster heeft de verdachte bij de Rijksrecherche verklaard: “
Ik wil even opmerken dat die spullen niet van mij zijn maar ze zijn van mijn zoon [naam zoon] geweest. Volgens mij is dit zo'n sier werpster. Mijn zoon had het in zijn jonge jaren toen hij nog op de zolder sliep met spijkertjes op de balk hangen. Dat is het. Hij is op een gegeven moment uit huis gegaan en toen lag die rommel boven op zolder. Vlak voor de huiszoeking had mijn vrouw de spullen in een tasje gedaan.”Deze verklaring vindt steun in de afstandsverklaring die de verdachte heeft ondertekend, waarin hij verklaart dat de werpster hem toebehoort en dat hij er afstand van doet.
Op grond van voorgaande overwegingen acht de rechtbank de verdachte schuldig aan het onder 4 ten laste gelegde voorhanden hebben van een wapen.
5.9
Conclusies ten aanzien van feiten 1, 2, 3 en 4
Bewezen is dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten zoals hierna bewezenverklaard.
5.1
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 1 april 2007 tot en met 7 december 2011,
te Utrecht en/of Leusden en/of Apeldoorn, in elk geval in Neder
land,
meermalen,
als ambtenaar, te weten als politieambtenaar werkzaam bij Dienst Logistiek van
het Korps Landelijke Politie (tot 1 januari 2009) en/of als politieambtenaar
werkzaam bij Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN),
(telkens) (om) (een) gift(en),
te weten
a. a) de aankoop van een personenauto, te weten een Audi A6 kenteken [kentekennummer 1]
voor een niet-marktconforme aankoopprijs, en/of
b) om niet dan wel tegen niet-zakelijke kortingen verrichte
onderhoudswerkzaamheden of reparaties (aan die Audi A6), en/of
c) het kosteloze gebruik van een set velgen en/of winterbanden (bij die Audi
A6), gedaan door Pon’s Automobielhandel B.V.
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 1) en/of (telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 4),
2.
hij
op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 oktober 2011, te Leusden en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland,
meermalen,
als ambtenaar, te weten als politieambtenaar werkzaam bij Dienst Logistiek van
het Korps Landelijke Politie (tot 1 januari 2009) en/of als politieambtenaar
werkzaam bij Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN),
(telkens) (om) (een) gift(en),
te weten
a. a) het (niet-zakelijke) kosteloze gebruik van (een) personenauto('s), te weten
- een Audi A6 3.0 TDI quattro met kenteken [kentekennummer 8] en/of
- een Volkswagen Multivan en/of
- een Volkswagen Multivan met kenteken [kentekennummer 9] en/of
- een onbekend busje t.b.v. verhuizing zoon [naam zoon]
gedaan door Pon’s Automobielhandel B.V.
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
(sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en)
hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen
door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 4),
3.
hij
op een of meer tijdstip(pen) gelegen in de periode van 26 februari 2008 tot en met 21 december 2010 te Apeldoorn en/of Leusden, in elk geval in Nederland,
meermalen,
(telkens) een geheim waarvan hij wist en/of
redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, uit hoofde van ambt of
beroep, te weten als ambtenaar, te weten als politieambtenaar werkzaam bij
Dienst Logistiek van het Korps Landelijke Politie (tot 1 januari 2009) en/of
als politieambtenaar werkzaam bij Voorziening tot samenwerking Politie
Nederland (VtsPN), verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft hij, verdachte, (telkens)
interne, vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten notulen van de
Klankbordgroep,
en/ofeen overzicht van de aantallen voertuigen 2007 aan (een)
medewerker(s) van) Pon's Automobielhandel B.V. verstrekt;
4.
hij op 15 mei 2013, te Apeldoorn, voorhanden heeft gehad
een wapen van categorie I, onder 3, te weten een werpster,
een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Feiten 1 en 2, telkens:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
en/of
als ambtenaar een gift vragen teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als ambtenaar een gift vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd;
Feit 3:
enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde
van ambt of vroeger ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd;
Feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Over de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan overweegt de rechtbank voorafgaand het volgende.
De vormen van omkoping en de omkopingsmiddelen in deze zaak wijken af van het meer algemene patroon waarbij tegenover giften directe resultaten staan in de vorm van concrete bevoordeling. Het gaat hier om meer subtiele vormen van stilzwijgende en soms impliciete beïnvloeding van overheidsdienaren die als economisch en financieel gemotiveerd verschijnsel bederf veroorzaken in een samenleving. Het inzicht en het besef dat een integere overheid deze wat subtielere vormen van corruptie evenzeer moet bestrijden om als rechtsstaat overeind te blijven, zijn nog steeds groeiende.
In deze zaak heeft de publicatie van de anonieme brief genoemd in de inleiding bij de waardering van het bewijs (zie paragraaf 5.1) samen met het strafrechtelijk onderzoek een maatschappelijk schokeffect teweeg gebracht. Dat is te zien aan de reactie in de autowereld, waar intern onderzoek – mogelijk ook uit welbegrepen eigenbelang verricht – mede heeft geleid tot het ontslag van een reeks medewerkers, maar ook aan de reactie van de overheid: een nauwgezet en langdurig onderzoek door de Rijksrecherche is gevolgd door strafvervolging. Het openbaar ministerie heeft zich ingespannen om een reeks van ruim 40 verdachten nader te beoordelen. Dat heeft geleid tot sepots van verschillende aard, schikkingen en transacties en uiteindelijk de groep van elf verdachten die in deze zaak terechtstaan. Die keuzes, waarin de officier van justitie een ruime mate van afwegingsvrijheid toekomt, hebben bij de verdediging in de wel vervolgde zaken tot vragen geleid.
Een aantal beslissingen van de officier van justitie tot (niet-)vervolging is genomen in de analyse dat het verweten gedrag soms op, dan wel vóór de grens van de strafrechtelijke verwijtbaarheid balanceert. Van de kant van de verdachten zijn vragen gesteld: wat maakt het onderscheid tussen corruptie en zakelijke handigheid? Moet de ambtenaar dief van zijn eigen portemonnee zijn? Moet een autohandelaar niet iedereen (ook ambtenaren) gelijk behandelen?
De rechtbank heeft in haar overwegingen een streep getrokken bij het gedrag waarin de ambtenaar (en daarmee ook degene die hem tracht te bewegen middels een gift) kort gezegd privé- en zakelijke belangen door elkaar liet lopen en dat op zo’n manier dat hij rekening had moeten houden met het risico dat zijn vroegere of huidige functie een rol speelde bij de gift, het voordeel dat hij ontving. Bij de verdachte was dit in meerdere gevallen aan de orde. Daarvan mag hem een strafrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Wel heeft de rechtbank in algemene zin ook betrokken dat het onderzoek door de omvang veel tijd heeft gekost die voor de verdachten in het onderzoek een verzwaring heeft betekend, zoals ook uit het persoonlijke relaas van de verdachte duidelijk is gebleken. In deze zin hebben de verdachten per individuele casus iets van het gewicht moeten dragen, niet alleen van hun eigen keuzes maar ook van die van een groter probleem. Bijna allen hebben van het gevoel verteld uitgekozen te zijn waar anderen, met name de betrokken bedrijven/auto-importeurs, goed wegkwamen. Hoewel deze argumenten niets afdoen aan de individuele verwijtbaarheid, zal de rechtbank er wel bij de strafmaat in enige mate rekening mee houden.
Daarnaast wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich als politieambtenaar schuldig gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping, meermalen gepleegd, schending van zijn ambtsgeheim en verboden wapenbezit (werpster).
De verdachte heeft zich op de hiervoor (zie paragrafen 5.3, 5.4 en 5.5) beschreven wijze laten omkopen, met het oog op persoonlijk voordeel. Dat wordt de verdachte aangerekend. Voor een goed functioneren van de democratische rechtstaat is fundamenteel dat burgers vertrouwen hebben in het openbaar bestuur. Integriteit van ambtenaren en de overheid staat ook hoog op de politieke agenda; het maatschappelijk belang van een onkreukbare overheid is immers groot. De samenleving moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat met overheidsgezag beklede personen dat gezag niet misbruiken ten behoeve van hun eigen belang. Dit vertrouwen wordt beschaamd indien personen die bij de overheid werkzaam zijn, zich niet integer gedragen. Dat is het geval als persoonlijke en zakelijke belangen door elkaar gaan lopen. Juist van deze personen wordt, naast loyaliteit en inzet voor de publieke zaak, neutraliteit verwacht: handelen zonder aanzien des (rechts)persoons. Tegen ambtenaren die het vertrouwen in het openbaar bestuur schaden, moet dan ook doeltreffend en passend strafrechtelijk worden opgetreden.
In het geval van de verdachte was bovendien niet sprake van een enkele misstap, maar heeft hij gedurende een periode van enkele jaren zijn positie en contacten als ambtenaar ingezet om persoonlijk voordeel ten aanzien van de aanschaf en het gebruik van auto’s te behalen die een ander niet zou kunnen krijgen. Ook heeft de verdachte vertrouwelijke informatie die hij als ambtenaar onder zich had zonder aarzelingen verspreid, waarmee hij derden potentieel heeft bevoordeeld en weer anderen mogelijk benadeeld. Ook daarmee heeft hij het vertrouwen van burgers of rechtspersonen in een onafhankelijke behandeling door de overheid beschaamd.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 november 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De verdachte en zijn raadsman hebben op de zitting gewezen op de grote impact van deze zaak op hem en zijn gezin, waarin hij als verdachte van een groot corruptieonderzoek is aangemerkt. Deze zaak heeft lang geduurd en ook die lange duur heeft gevolgen gehad voor de verdachte en zijn gezondheid.
8.4.
Conclusie
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat een straf moet volgen.
De officier heeft oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gevorderd.
De rechtbank houdt rekening met de persoonlijke gevolgen van de zaak voor de verdachte, waaronder de gevolgen voor zijn gezin, gezondheid en zijn arbeidssituatie. Ook is van belang de relatief lange tijd dat deze zaak haar schaduw vooruit heeft geworpen en boven het hoofd van de verdachte is blijven hangen zonder dat hij zijn visie op de beschuldiging kon geven.
Bovendien is aannemelijk dat bij de verdachte sprake was van een aantal verkeerde keuzes in zijn taakopvatting als ambtenaar, die hij niet makkelijk opnieuw zal maken en dat hij van deze ervaring heeft geleerd.
Al deze omstandigheden tezamen geven de rechtbank aanleiding om, anders dan de officier van justitie, af te zien van het opleggen van een gevangenisstraf en te komen tot het opleggen van een onvoorwaardelijke taakstraf.
De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat in deze zaak de redelijke termijn is geschonden. Tussen 15 mei 2013, de datum waarop de redelijke termijn is aangevangen (namelijk de datum waarop de doorzoeking van de woning van de verdachte heeft plaatsgevonden) en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna 5 jaar. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna 3 jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend zou de rechtbank, in het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een taakstraf voor de duur van 180 uur hebben opgelegd. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de verdachte een taakstraf voor de duur van 150 uur opleggen.
De rechtbank acht de hierna te noemen straf passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Behalve op het reeds genoemde artikel, is gelet de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 272 en 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de periode 1 juli 2005 tot en met 2 december 2006 bij feit 2 voor zover het feit betrekking heeft op artikel 362 Sr;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte de onder 2 onder b en c ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 onder a, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en J. de Lange, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.K. van Zanten en I.C.M.A. Bals, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaaksdossier ZD05
hij
op een of meer tijdstippen gelegen
in of omstreeks de periode van 1 april 2007 tot en met 7 december 2011,
te Utrecht en/of Leusden en/of Apeldoorn en/of Wolfsburg, in elk geval in Neder
en/of Duitsland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, te weten als politieambtenaar werkzaam bij Dienst Logistiek van
het Korps Landelijke Politie (tot 1 januari 2009) en/of als politieambtenaar
werkzaam bij Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN),
(telkens) (om) (een) gift(en) en/of belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a. a) de aankoop van een personenauto, te weten een Audi A6 kenteken [kentekennummer 1]
voor EUR 26.000,- (terwijl de auto volgens de ANWB een verkooprichtprijs
van EUR 37.100 had), althans voor een niet-marktconforme aankoopprijs, en/of
b) om niet dan wel tegen niet-zakelijke kortingen (tot 70%) verrichte
onderhoudswerkzaamheden of reparaties (aan die Audi A6), en/of
c) het kosteloze gebruik van een set velgen en/of winterbanden (bij die Audi
A6),
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, verleend en/of aangeboden en/of
gedaan door (een of meer medewerker(s) werkzaam bij) Pon's Automobielhandel
B.V.
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen
om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen
of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar
aanleiding van hetgeen door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in
zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al, dan niet in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4),
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van Pon's Automobielhandel
B.V., en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en Pon's
Automobielhandel B.V., teneinde (aldus) voor die rechtspersoon een
voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en
Pon's Automobielhandel B.V., dat hij, verdachte, tegenover die Pon's
Automobielhandel B.V. niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of
onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in
relatie tot die Pon's Automobielhandel B.V. als in het geval dat hij,
verdachte, die giften en/of diensten niet had aangenomen, en/of
- ( anders dan om zakelijke redenen) verstrekken van interne, vertrouwelijke
en/of geheime informatie aan ((een) medewerker(s) van) die Pon's
Automobielhandel B.V., te weten notulen van de Klankbordgroep, een overzicht
van de aantallen voertuigen 2007 en/of een landelijke bestelstop van
opvallende politievoertuigen, en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed binnen de politie-organisatie,
pogen een betere positie te bewerkstelligen voor Pon's Automobielhandel B.V.
binnen de politie-organisatie;
art 362 lid 1 ahf/sub 1° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van Strafrecht
2.
Zaaksdossier ZD02
hij
op een of meer tijdstippen gelegen
in of omstreeks de periode van 1 juli 2005 tot en met 31 oktober 2011,
te Leusden en/of Apeldoorn en/of Wolfsburg, in elk geval in Nederland en/of
Duitsland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, te weten als politieambtenaar werkzaam bij Dienst Logistiek van
het Korps Landelijke Politie (tot 1 januari 2009) en/of als politieambtenaar
werkzaam bij Voorziening tot samenwerking Politie Nederland (VtsPN),
(telkens) (om) (een) gift(en) en/of belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a. a) het (niet-zakelijke) kosteloze gebruik van (een) personenauto('s), te weten
- een Audi A6 3.0 TDI quattro met kenteken [kentekennummer 8] en/of
- een Seat Alhambra met kenteken [kentekennummer 2] en/of
- een Volkswagen Multivan en/of
- een Volkswagen Multivan met kenteken [kentekennummer 9] en/of
- een Volkswagen Passat met kenteken [kentekennummer 6] en/of
- een Audi R8 met kenteken [kentekennummer 7] en/of
- een Volkswagen Passat CC met kenteken [kentekennummer 10] en/of
- een onbekend busje t.b.v. verhuizing zoon [naam zoon] en/of
- een Audi A6 Avant met kenteken [kentekennummer 4] en/of
- een Audi Q7 met kenteken [kentekennummer 5] ,
en/of
b) een horloge ter waarde van EUR 100,-, en/of
c) twee jassen ter waarde van EUR 200,-,
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, verleend en/of aangeboden en/of
gedaan door (een of meer medewerker(s) werkzaam bij) Pon's Automobielhandel
B.V.
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
(sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen
door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4),
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van Pon's Automobielhandel
B.V., en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en Pon's
Automobielhandel B.V., teneinde (aldus) voor die rechtspersoon een
voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en
Pon's Automobielhandel B.V., dat hij, verdachte, tegenover die Pon's
Automobielhandel B.V. niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of
onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in
relatie tot die Pon's Automobielhandel B.V. als in het geval dat hij,
verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) niet had
aangenomen, en/of
- ( anders dan om zakelijke redenen) verstrekken van interne, vertrouwelijke
en/of geheime informatie aan ((een) medewerker(s) van) die Pon's
Automobielhandel B.V., te weten notulen van de Klankbordgroep, een overzicht
van de aantallen voertuigen 2007 en/of een landelijke bestelstop van
opvallende politievoertuigen, en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed binnen de politie-organisatie,
pogen een betere positie te bewerkstelligen voor Pon's Automobielhandel B.V.
binnen de politie-organisatie;
art 362 lid 1 ahf/sub 1° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
3.
Zaaksdossier ZD05
hij
op een of meer tijdstip(pen)
gelegen in de periode van 26 februari 2008 tot en met 21 december 2010
te Apeldoorn en/of Leusden, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een geheim waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat hij, verdachte, uit hoofde van ambt of
beroep, te weten als ambtenaar, te weten als politieambtenaar werkzaam bij
Dienst Logistiek van het Korps Landelijke Politie (tot 1 januari 2009) en/of
als politieambtenaar werkzaam bij Voorziening tot samenwerking Politie
Nederland (VtsPN), verplicht was het te bewaren, opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens)
interne, vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten notulen van de
Klankbordgroep, een overzicht van de aantallen voertuigen 2007 en/of een
landelijke bestelstop van opvallende politievoertuigen aan ((een)
medewerker(s) van) Pon's Automobielhandel B.V. verstrekt;
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
Zaaksdossier ZD09
hij
op of omstreeks 15 mei 2013,
te Apeldoorn en/of (elders) in Nederland,
voorhanden heeft gehad
een wapen van categorie I, onder 3, te weten een werpster,
in elk geval een wapen in de zin van de Wet Wapens en Munitie van categorie I;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 13 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Kamerstukken II 1998/99, 26469, 3 p. 7.
2.HR 16-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1662,