ECLI:NL:HR:2015:1662

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 juni 2015
Publicatiedatum
16 juni 2015
Zaaknummer
14/00645
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over de kwalificatie van fictieve informatie als geheim onder art. 272 Sr

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam. De verdachte, geboren in 1956, was werkzaam als rechercheur bij de politie en werd beschuldigd van het schenden van een geheim, zoals bedoeld in artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Het Hof had geoordeeld dat de verdachte vertrouwelijke informatie had doorgegeven aan een medeverdachte, die deze informatie vervolgens aan zijn raadsman verstrekte. De informatie betrof een ontmoeting tussen twee betrokkenen in het criminele milieu, waarvan de verdachte en zijn medeverdachte wisten dat deze geheim moest blijven.

De verdachte stelde in cassatie dat de informatie niet als geheim kon worden aangemerkt, omdat deze (deels) gefingeerd of verzonnen was. De Hoge Raad verwierp deze opvatting, aangezien het Hof had vastgesteld dat de informatie bestemd was om niet verder bekendgemaakt te worden. De Hoge Raad oordeelde dat de kwalificatie van de informatie als geheim correct was en dat de middelen van de verdachte niet tot cassatie konden leiden.

De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van vertrouwelijke informatie in het kader van strafrechtelijke onderzoeken en bevestigt dat ook gefingeerde informatie onder bepaalde omstandigheden als geheim kan worden aangemerkt. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere uitspraak van het Hof in stand blijft.

Uitspraak

16 juni 2015
Strafkamer
nr. 14/00645
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 9 december 2013, nummer 23/003167-11, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1.
Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat fictieve informatie is aan te merken als een geheim in de zin van art. 272 Sr.
2.2.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
"in de periode van 9 januari tot en met 12 januari 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met [medeverdachte] een geheim, waarvan hij en zijn mededader [medeverdachte] wisten dat hij uit hoofde van zijn, verdachtes ambt, te weten als rechercheur van politie, verplicht was dat geheim te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, immers hebben hij en zijn mededader [medeverdachte] in voornoemde periode informatie betreffende een ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], verstrekt aan een persoon, te weten N.C.J. Meijering, niet zijnde een persoon die van die gegevens kennis mocht dragen."
2.3.
Het gaat in deze zaak om het volgende. De verdachte, destijds werkzaam als rechercheur bij de politie, heeft vertrouwelijke politie-informatie doorgegeven aan de medeverdachte, die deze informatie weer heeft doorgegeven aan zijn raadsman. Het betrof (deels) gefingeerde/verzonnen informatie betreffende een op handen zijnde ontmoeting in het criminele milieu tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2], die de verdachte ter hand werd gesteld in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de vermoedelijke betrokkenheid van de verdachte en zijn medeverdachte bij het lekken van vertrouwelijke politie-informatie.
2.4.
Art. 272, eerste lid, Sr luidt als volgt:
"Hij die enig geheim, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift dan wel van vroeger ambt of beroep verplicht is het te bewaren, opzettelijk schendt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vierde categorie."
2.5.
Het middel is gebaseerd op de opvatting dat de informatie betreffende een ontmoeting tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] niet kan worden aangemerkt als een geheim dat bewaring verdient, aangezien die informatie (deels) gefingeerd/verzonnen was. Die opvatting is onjuist, nu deze naar het Hof heeft vastgesteld was bestemd om niet verder te worden bekendgemaakt.
2.6.
Het middel is tevergeefs voorgesteld.

3.Beoordeling van de overige middelen

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
16 juni 2015.