ECLI:NL:RBROT:2018:1339

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
22 februari 2018
Publicatiedatum
22 februari 2018
Zaaknummer
10/965105-12
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in de zaak tegen een beleidsmedewerker van het Ministerie van Defensie wegens ambtelijke corruptie en schending ambtsgeheim

In deze zaak heeft de rechtbank Rotterdam op 22 februari 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beleidsmedewerker van het Ministerie van Defensie, die werd beschuldigd van passieve ambtelijke corruptie en schending van zijn ambtsgeheim. De verdachte, werkzaam als wagenparkbeheerder, werd verweten dat hij gedurende een periode van meer dan zeven jaar verschillende giften had aangenomen van bedrijven die betrokken waren bij de levering van voertuigen aan Defensie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aannemen van giften, waaronder het leasen van een Audi A5 tegen niet-marktconforme voorwaarden, het privégebruik van brandstofpassen en het ontvangen van betalingen voor winterbanden voor zijn privéauto. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte vertrouwelijke informatie had gedeeld met medewerkers van betrokken bedrijven, wat in strijd was met zijn geheimhoudingsplicht als ambtenaar. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 12 maanden op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 2
Parketnummer: 10/965105-12
Datum uitspraak: 22 februari 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B.D.W. Martens, advocaat te ‘s-Gravenhage.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 5, 6 en 19 december 2017 en 10, 15 en 16 januari 2018.
Het onderzoek is gesloten op 8 februari 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. P. van de Kerkhof heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar.

4.Ontvankelijkheid officier van justitie

4.1.
Verjaring
4.1.1
Standpunt verdediging
Het vervolgingsrecht ten aanzien van artikel 362 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) vervalt na zes jaren. De verjaringstermijn is op 3 december 2012 gestuit met het leggen van conservatoir beslag in de zaak tegen de verdachte. De feiten die hebben plaatsgevonden vóór 3 december 2006 zijn verjaard. De officier van justitie is daarom niet-ontvankelijk in de vervolging voor het deel van de tenlastelegging dat ziet op feiten die hebben plaatsgevonden vóór december 2006, voor zover dat de overtreding van artikel 362 Sr betreft.
4.1.2
Standpunt officier van justitie
De feiten zijn niet verjaard. De verjaringstermijn is gestuit op 3 december 2012 doordat bij de rechter-commissaris een machtiging tot doorzoeking van de woning van de verdachte is gevorderd.
4.1.3
Oordeel rechtbank
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – passieve ambtelijke omkoping door giften te accepteren in de periodes 1 december 2005 tot en met 13 december 2012 (feit 1), 1 juni 2001 tot en met 30 juni 2011 (feit 2), en 18 februari 2009 tot en met 26 september 2011 (feit 3). De tenlastelegging is toegesneden op de artikelen 362 (thans vervallen) en 363 (oud) Sr.
Op grond van artikel 70, eerste lid, Sr vervalt het recht tot strafvordering in zes jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld en in twaalf jaren voor misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld. De verjaringstermijn vangt aan op de dag na het plegen van het feit (artikel 71 Sr). Op grond van artikel 72, eerste lid, Sr stuit elke daad van vervolging de verjaring, ook ten aanzien van anderen dan de vervolgde. Als daad van vervolging heeft te gelden iedere rechterlijke beslissing of een daad welke erop is gericht een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing van de rechter te verkrijgen.
Met betrekking tot de vraag of het recht op strafvervolging is verjaard, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals hierna onder paragraaf 5.1 uitvoeriger zal worden uiteengezet is de Rijksrecherche naar aanleiding van een anonieme brief, waarin beschuldigingen worden geuit van (ambtelijke) corruptie in relatie tot de levering van voertuigen voor politie en Defensie, in december 2012 een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarin een groot aantal personen, waaronder de verdachte, als verdachte is aangemerkt.
De officier van justitie heeft op 3 december 2012 bij de rechter-commissaris een machtiging gevorderd voor een bevel tot conservatoir beslag bij de verdachte. Gelet op het voorgaande, in het bijzonder artikel 72, eerste lid, Sr, beschouwt de rechtbank dit als eerste daad van vervolging in de zaak van de verdachte, zodat vanaf dat moment de verjaring is gestuit.
Dit brengt mee dat ten aanzien van artikel 362 Sr – waarop een maximum gevangenisstraf van twee jaren was gesteld – geldt dat sprake is van verjaring voor zover het gaat om giften van vóór 3 december 2006. Het feit, voor zover dat betrekking heeft op artikel 363 (oud) Sr, is niet verjaard.
4.2.
Onherstelbaar vormverzuim
4.2.1.
Standpunt verdediging
Volgens de verdediging dienen de verhoren van de verdachte van 2014 en 2015 uitgesloten te worden van het bewijs op de voet van artikel 359a, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het verhoor van 2014 is door de Rijksrecherche doorgezet terwijl de verdachte had verzocht om eerst het dossier te mogen inzien. De verdachte heeft zich veelal op zijn zwijgrecht moeten beroepen omdat hij niet zo snel antwoord kon geven op feiten die soms 13 jaar eerder hadden plaatsgevonden. In 2015 is bij het verhoor aan de verdachte, in strijd met de gemaakte afspraak, geen gelegenheid gegeven zijn kant van het verhaal toe te lichten, maar zijn nieuwe vragen gesteld, in een 'ambush-techniek'. De verdachte kreeg ook niet de gelegenheid het proces-verbaal van het verhoor door te nemen, te fiatteren en te ondertekenen. Het concept-proces-verbaal van het verhoor is in het dossier gevoegd als processtuk. Er is in strijd gehandeld met artikel 6, derde lid onder b, EVRM en artikel 29, eerste lid, Sv. De verklaring is niet in vrijheid afgelegd.
4.2.2.
Standpunt officier van justitie
Er is geen sprake van strijd met artikel 6, derde lid onder b EVRM. De verdachte hoefde op vragen niet te antwoorden en heeft in de procedure voldoende gelegenheid gehad om zijn verdediging voor te bereiden. Dat het proces-verbaal van het verhoor niet is ondertekend brengt niet mee dat het niet gebruikt kan worden als processtuk. De verdediging heeft ook niet aangegeven op welke punten het proces-verbaal onjuistheden bevat.
4.2.3.
Oordeel rechtbank
De rechtbank begrijpt het standpunt van de verdediging zo, dat de verdachte zich beter had willen kunnen voorbereiden op de eerste verhoren (van 10, 11 en 12 maart 2014), en vervolgens bij het verhoor op 19 mei 2015 geen voldoende gelegenheid heeft gehad om alsnog te reageren op eerder gestelde vragen, ondanks het feit dat daarover wel een afspraak was gemaakt.
Met betrekking tot de verhoren van maart 2014 overweegt de rechtbank dat het vooraf kennisnemen van het dossier niet door de verdachte kan worden geclaimd. Dat hij is gehoord zonder zich eerst zelf inhoudelijk op de vragen te kunnen voorbereiden is een keuze geweest van de ondervragers. Als hij meent zichzelf te benadelen door zijn antwoorden, kan de verdachte zich – zoals hij ook heeft gedaan – tijdens het verhoor op zijn zwijgrecht beroepen. Uit de kennisneming van de processen-verbaal is de rechtbank niet gebleken dat de verdachte bij die verhoren in enig processueel belang is geschaad.
Met betrekking tot het verhoor van 19 mei 2015 kan uit het proces-verbaal worden opgemaakt dat de raadsman daarbij bezwaar heeft gemaakt tegen de gang van zaken tijdens dat verhoor en in discussie is gegaan met de ondervragende verbalisanten. [1] De rechtbank heeft begrepen dat bij de verdediging sprake is geweest van een andere verwachting van de opzet van dat verhoor (op grond van een volgens de verdediging hierover met de Rijksrecherche gemaakte afspraak). Dat maakt de wijze van verhoren nog niet onzorgvuldig. De raadsman heeft zijn bezwaren onder de aandacht van de verbalisanten kunnen brengen. Verder valt in het proces-verbaal te lezen dat de raadsman herhaalde malen heeft geïntervenieerd, en daar ook vrijwel steeds de gelegenheid voor kreeg. De rechtbank ziet voorts niet in, dat de verdachte, bezien over het gehele verloop van de procedure, waaronder het verhoor ter terechtzitting, niet voldoende in de gelegenheid is geweest om zijn visie op het dossier en de beschuldiging naar voren te brengen. Van schending van een verdedigingsrecht als bedoeld in artikel 6 EVRM, dan wel een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv is dan ook geen sprake, zodat de verklaringen niet behoeven te worden uitgesloten van het bewijs. Overigens heeft de verdediging uit die verhoren geen passages aangewezen die onjuist zijn of correctie behoeven.
4.3.
Strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde – algemeen
4.3.1.
Standpunt verdediging
Het openbaar ministerie heeft door de verdachte te vervolgen, in strijd gehandeld met de beginselen van een behoorlijke procesorde. In andere (al dan niet door de verdediging met naam genoemde) met de verdachte vergelijkbare gevallen, is een transactie aangeboden, dan wel is (met uiteenlopende codes) geseponeerd. Geen redelijk denkend lid van het openbaar ministerie had in het geval van de verdachte tot vervolging kunnen overgaan. De hoedanigheid van de verdachte (ambtenaar/niet-ambtenaar) mag geen reden vormen om met de ene groep wel, maar met de andere groep geen transactie aan te gaan. Door toch te vervolgen in de Audi A5-kwestie heeft het openbaar ministerie in strijd gehandeld met het verbod van willekeur, zodat het in de vervolging niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.3.2.
Standpunt officier van justitie
Aan de vervolgingsbeslissing in het geval van de verdachte is een zorgvuldige belangenafweging vooraf gegaan. Van geval tot geval is beoordeeld of tot vervolging diende te worden overgegaan. Het geval van de verdachte verschilt van andere, niet vervolgde respectievelijk geseponeerde gevallen. Van strijd met een of meer beginselen van een behoorlijke procesorde is geen sprake.
4.3.3.
Oordeel rechtbank
Bij tussenbeslissing van 16 juni 2017 heeft de rechtbank naar aanleiding van de verzoeken om het horen van getuigen in – volgens de verdediging – met de verdachte vergelijkbare gevallen reeds overwogen dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel en zo’n geval niet aanwezig geacht. Met betrekking tot de thans aangevoerde verweren komt de rechtbank niet tot een andere conclusie. De officier van justitie heeft in het verloop van de procedure in een aantal gevallen onderbouwd aangegeven waarom daarin is afgezien van verdere vervolging (sepot of transactie). Voorop staat dat de officier van justitie een ruime mate van beleidsvrijheid heeft om in het geval van de verdachte al dan niet tot vervolging over te gaan. Daargelaten de vraag of de beslissingen in die andere gevallen ten onrechte zijn genomen, kan vergelijking daarmee niet tot de conclusie leiden dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, dan wel het verbod van willekeur omdat het in het geval van de verdachte wel tot vervolging is overgegaan.
4.4.
Strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde – Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in Nederland
4.4.1.
Standpunt verdediging
De vervolging van de verdachte is (voorts) in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde nu het openbaar ministerie tot vervolging heeft besloten in strijd met de inhoud van de Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie (hierna: de Aanwijzing) zoals deze geldt vanaf 1 augustus 2011. Alleen bij uitzonderlijke feiten en omstandigheden dient te worden gegrepen naar het strafrecht. Ook om deze reden dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
4.4.2.
Standpunt officier van justitie
De vervolging in het geval van de verdachte staat niet op gespannen voet met deze Aanwijzing. Integendeel is juist ten aanzien van de verdachte voldaan aan een reeks in de Aanwijzing genoemde factoren zodat niet kan worden gezegd dat ten onrechte tot vervolging is overgegaan.
4.4.3.
Oordeel rechtbank
Met betrekking tot genoemde Aanwijzing overweegt de rechtbank het volgende. De tekst is met enkele ondergeschikte wijzigingen per 1 augustus 2007 en 1 augustus 2011 dezelfde als eerst vastgesteld per 15 november 2002.
In de Aanwijzing worden niet-limitatief “factoren” genoemd aan de hand waarvan de opportuniteit van de vervolging in ambtelijke corruptiezaken zal worden bepaald. Het betreft volgens de Aanwijzing maatwerk en geen absoluut model voor alle gevallen.
De rechtbank stelt vast dat de factoren open geformuleerde criteria lijken te zijn, die van geval tot geval kunnen helpen om de keuze: vervolgen of niet, te bepalen. In deze ruime zin opgevat lijkt geen sprake te zijn van nauwkeurig omschreven waarborgnormen waaraan een verdachte rechtstreeks aanspraken op niet-vervolging zou kunnen ontlenen. Hierbij gaat de rechtbank er nog aan voorbij dat de officier van justitie ter zitting heeft gesteld dat aan een reeks van die factoren in dit geval juist wel is voldaan.
In de verwijzing naar deze Aanwijzing en de stelling van de verdediging dat de verdachte aan geen van de factoren voldoet, ziet de rechtbank dan ook geen grond voor het oordeel dat het openbaar ministerie in strijd met enig beginsel van behoorlijke procesorde heeft gehandeld, door niettemin in het geval van de verdachte tot vervolging over te gaan.
4.5.
Conclusie
De officier van justitie is ontvankelijk, behoudens – gelet op de verjaringsbepalingen – ten aanzien van de periode 1 december 2005 tot en met 2 december 2006 bij feit 1 en de periode 1 juni 2001 tot en met 2 december 2006 bij feit 2, voor zover die feiten betrekking hebben op artikel 362 Sr.

5.Waardering van het bewijs

5.1.
Inleiding
Aanleiding onderzoek
In december 2011 is naar de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie en de Rijksrecherche een gelijkluidende anonieme brief gestuurd. In deze anonieme brief worden een ambtenaar van Defensie en drie ambtenaren van politie, waaronder de verdachte, met naam genoemd en beschuldigd van corruptie. Die corruptie zou, zo staat in de brief, betrekking hebben op de rol die zij zouden hebben bij de levering van voertuigen voor politie en Defensie.
In december 2012 is de Rijksrecherche met een strafrechtelijk onderzoek gestart, waarin vervolgens een groot aantal personen, waaronder de verdachte, als verdachte werd aangemerkt. De onderzoeken naar financiële gegevens en administratie van betrokken rechtspersonen leverden ook verdenkingen op tegen een aantal leasebedrijven, dealers en importeurs. Tijdens de doorzoekingen bij die bedrijven is onder meer beslag gelegd op e-mailverkeer en ook zijn van sommige verdachten telefonische gesprekken opgenomen (zogenaamde taps). Een deel van die bedrijven heeft zelf ook onderzoek laten doen door een externe partij. Zo heeft Pon’s Automobielhandel B.V. (hierna: PAH) het advocatenkantoor [naam advocatenkantoor] gevraagd mogelijke gevallen van onrechtmatige bevoordeling van, onder meer, de verdachte te onderzoeken. [naam advocatenkantoor] heeft haar bevindingen neergelegd in (onder andere) een rapport van 2 mei 2013. De Rijksrecherche heeft ook informatie uit die onderzoeken gebruikt.
Positie verdachte en zijn functies/werkzaamheden door de relevante jaren heen
Op basis van het dossier concludeert de rechtbank tot de volgende beschrijving van de functies en werkzaamheden van de verdachte. De verdachte is sinds 1981 ambtenaar bij Defensie. Ten tijde van de ten laste gelegde feiten bekleedde hij de functie van beleidsmedewerker mobiliteit Defensie. Feitelijk fungeerde hij (ook) als wagenparkbeheerder voor de civiele dienstauto’s van Defensie. Hij bekleedde die functie al lange tijd, ongeveer 19 jaar.
De verdachte werkte als beleidsmedewerker mobiliteit bij de Sectie Beleid Verplaatsingsaangelegenheden (SBV) van de Directie Aansturing en Operationele Gereedstelling (DAOG) van de Defensiestaf (CDS). SBV is in het proces van de verwerving van civiele dienstauto’s verantwoordelijk voor het vervoersbeleid voor Defensie en stelt verder de behoefte waarbij rekening wordt gehouden met de rijksbreed gedefinieerde normeringen voor personenvervoer. De verdachte voerde (onder andere) werkzaamheden uit in het kader van deze behoeftestelling. Dit waren werkzaamheden met betrekking tot de zogenoemde ‘bulk’, de voertuigen die in grote aantallen tegelijk werden besteld. Ook voerde hij werkzaamheden uit met betrekking tot de (bestelling van) auto’s voor bewindslieden en andere hooggeplaatste ambtenaren bij Defensie.
De verdachte was ook de gemandateerde functionaris in het Elektronisch Bestel- en Facturatiesysteem (hierna: EBF). Hij toetste de aanvragen in het EBF op kwaliteit en kwantiteit en keurde die goed, voordat deze aanvragen werden doorgestuurd naar de Defensie Materieel Organisatie (hierna: DMO), die verantwoordelijk was voor de verwerving (waaronder de inkoop) van de voertuigen. Hij kon aanvragen in het EBF ook tegenhouden.
De verdachte hield als vertegenwoordiger van Defensie zitting in de Klantenraad. De Klantenraad bestond uit vertegenwoordigers van alle ministeries en had de taak om de belangen te behartigen van de ministeries met betrekking tot de aanschaf van civiele dienstauto's en het extern wagenparkbeheer. De Klantenraad denkt mee over aanbestedingen en marktontwikkelingen. Onder meer werd voorafgaand aan een aanbestedingsprocedure gezamenlijk met de Klantenraad het programma van eisen voor de civiele dienstauto’s voor Defensie geformuleerd.
Uit de verschillende verklaringen in het dossier kan verder worden opgemaakt dat de verdachte werkzaamheden verrichtte met betrekking tot de voertuigen voor de MIVD. De aanschaf (lease) van deze voertuigen ging niet via de DMO en voerde de verdachte blijkbaar geheel zelfstandig uit. Hierbij leasede hij de voertuigen bij diverse leasemaatschappijen.
De verdachte heeft in het kader van zijn functie/werkzaamheden (veelvuldig) contact gehad met de importeurs, waarmee Defensie een contract had afgesloten. Dit betreft onder andere PAH, Peugeot Nederland N.V. (hierna: Peugeot) en Renault Nederland N.V. (hierna: Renault). Ook had hij zakelijk contact met de leasemaatschappijen waarmee Defensie zaken deed of waar hij voor de MIVD auto’s bestelde, waaronder Van Mossel Leasing B.V. (hierna: VML) en Athlon Car Lease Nederland B.V. (hierna: Athlon), en met de Renault-dealer [naam medeverdachte 3] & [naam medeverdachte 4] B.V. (hierna: VKV).
Verdenking
De verdachte wordt – kort gezegd – verweten dat hij zich heeft laten omkopen door giften aan te nemen, te weten:
Feit 1: a) het leasen van een personenauto (een Audi A5) voor een niet-marktconform tarief en/of tegen niet-marktconforme voorwaarden, b) het (privé)gebruik van brandstofpassen, c) het ontvangen van een bedrag van € 23.078,= althans € 11.029,= ten behoeve van zijn privé-uitgaven, d) de ontvangst van een bedrag van € 17.500,=, e) het ter beschikking krijgen van (een) niet-markconforme geldlening(en) ter overname van de Audi A5 van € 40.000,= en/of € 16.000,= en f) (een factuurbetaling van € 999,60 ten behoeve van) een set winterbanden onder zijn privéauto;
Feit 2: het kosteloos deelnemen aan een aantal (buitenlandse) reizen;
Feit 3: het leasen van vier personen auto’s (Peugeots) voor een niet-marktconform tarief en/of tegen niet-marktconforme voorwaarden,
terwijl de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar, in strijd met zijn plicht, iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten.
Daarnaast wordt de verdachte verweten: schending van zijn ambtsgeheim (feit 4).
5.2.
Juridisch kader (artikel 362/363 Wetboek van Strafrecht)
Passieve ambtelijke corruptie (passieve omkoping) begint – kort gezegd – bij het aannemen of vragen van giften, beloften of diensten (hierna samengevat als: giften) door de ambtenaar van een ander (hierna: de gever). Als is komen vast te staan dat de ambtenaar giften heeft aangenomen of gevraagd, is de volgende vraag of die ambtenaar
wistof
redelijkerwijs vermoeddedat deze giften hem werden gedaan om hem als ambtenaar iets te laten doen of nalaten of omdat hij in het verleden iets heeft gedaan of nagelaten. Voor
wetenlijkt op grond van de jurisprudentie voorwaardelijk opzet (bewust de aanmerkelijke kans aanvaarden) de ondergrens.
Redelijkerwijs moeten vermoedenkomt er op neer dat de ambtenaar ‘op zijn klompen’ kon aanvoelen dat de giften hem werden gedaan omdat ze de gever op enig moment een voordeel konden opleveren. In de Memorie van Toelichting is in dit verband
“verwijtbare naïviteit”van de ambtenaar genoemd. [2] Daaronder kan ook worden begrepen – zo overweegt de rechtbank – het onzorgvuldig en onvoorzichtig omspringen met giften zonder zich voldoende te realiseren dat er een verband met de ambtsuitoefening kan zijn. Een direct verband tussen de gift en een bepaalde (concrete) tegenprestatie is immers niet vereist: ook als er (nog) geen of in het geheel geen tegenprestatie door de ambtenaar is geleverd, kan er sprake zijn van passieve ambtelijke corruptie. Sprake kan ook zijn van een ‘gift’ aan de ambtenaar met als doel een speciale relatie te doen ontstaan die zal (kunnen) leiden tot een voorkeursbehandeling.
Deze elementen samen brengen de rechtbank tot het formuleren van een aantal vragen die de ambtenaar zich zou moeten stellen teneinde genoemde “verwijtbare naïviteit” te voorkomen:
Welke functie en verantwoordelijkheid heb ik?
Welke functie en verantwoordelijkheid heeft de gever?
In welke relatie sta ik tot de gever? Is er naast een persoonlijke relatie ook een zakelijke?
Welk beeld bestaat er aan de zijde van de ‘gever’ van mijn functie en verantwoordelijkheid?
Welk doel kan de gever met zijn gift hebben? Is een zakelijk motief daarbij uitgesloten?
Dit maakt dat de ontvangende ambtenaar niet alleen zich de (beperkte) vraag dient te stellen, tot welke beslissende handelingen hij als tegenprestatie wel of niet in staat zou zijn, maar ook rekening moet houden met een mogelijk ruimer doel van de gever, afhankelijk van zowel de functie van de gever als de positie van de ambtenaar. Met name geldt dit als sprake is van een bestaande relatie tussen beiden. De gever kan immers de neiging hebben om de ambtenaar ter wille te zijn, om de bestaande relatie vanuit zakelijk belang te onderhouden, ook indien de ambtenaar zelf uitsluitend de persoonlijke relatie van belang vindt. Juist omdat de mogelijkheid bestaat dat de ambtenaar op deze motieven niet steeds volledig zicht heeft, moet hij als het gaat om het bedingen of verkrijgen van een privévoordeel elk integriteitsrisico vermijden.
Een ambtenaar die op enige wijze betrokken is of is geweest – al is het in indirecte zin – bij het onderwerp van het terrein waarop de gever werkzaam is (zoals in dit geval voertuigen) moet zich daarom rekenschap geven van het risico dat ontstaat als hij in het kader van een onderhandeling een privévoordeel bedingt of accepteert.
Tegen de achtergrond van genoemd juridisch kader beoordeelt de rechtbank de verschillende onderdelen van de tenlastelegging als volgt.
5.3.
Feit 1 – lease Audi A5 en andere giften (ZD01)
5.3.1.
Omkoping Lease Audi A5 (feit 1 a)
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan passieve omkoping door van PAH een gift dan wel dienst aan te nemen of te vragen in de vorm van het leasen van een Audi A5 in privé tegen een niet-marktconform maandtarief, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat die gift of dienst hem werd gedaan teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen en/of na te laten.
Standpunt verdediging
Het leasen van de Audi A5 door de verdachte in privé kan niet kan worden beschouwd als een gift. Hij heeft deze auto geleased voor een marktconforme prijs en onder marktconforme voorwaarden. De leaseprijs betrof enkel een bedrag voor de financiering. De kosten voor onderhoud, houderschapsbelasting, verzekering, schade en banden betaalde hij zelf. Hij kreeg de auto met korting, omdat het een demoauto was. Die demokorting is geen ongebruikelijke korting. De verdachte heeft de constructie met betrekking tot deze lease ook besproken met de integriteitsfunctionarissen van Defensie. Zij hebben er zelfs onderzoek naar gedaan en de constructie is door hen in orde bevonden.
De verdachte heeft de auto geleased bij VML. VML had alleen een paar auto’s geleverd voor de MIVD en had dus weinig van doen met Defensie. De verdachte weet niet wat er (intern) is besproken bij PAH en Athlon, bij wie hij aanvankelijk navraag heeft gedaan met betrekking tot de lease van een Audi A5. Ook weet hij niet of er bij PAH achter de schermen is besproken dat de korting die hij kreeg, een overheidskorting betrof of dat die als zodanig in hun administratie is geregistreerd.
Oordeel rechtbank
Leaseovereenkomst
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte van 12 september 2008 tot en met 17 juli 2011 in privé een Audi A5 met kenteken [kentekennummer 1] heeft geleased bij VML voor een leasetarief van € 588,25, exclusief BTW (€ 700,02, inclusief BTW) per maand. Dit was geen demoauto, maar een nieuwe auto. Het hiervoor gesloten leasecontract (Mantelovereenkomst Operational Lease) betrof – zoals door getuigen omschreven – een
netto(‘kaal’)
operational leasecontract, waarbij VML alleen de maandelijkse termijnbedragen voor afschrijving en rente bij de verdachte in rekening bracht. Het leasecontract had aanvankelijk een looptijd van 18 maanden. Het leasecontract is driemaal verlengd. De uiteindelijke looptijd was 48 maanden met als einddatum 1 oktober 2012. De verdachte heeft de auto op 17 juli 2011 gekocht en in verband daarmee is de leaseperiode op die datum geëindigd.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat ook de importeur PAH betrokken is geweest bij de totstandkoming van deze leaseovereenkomst. Dit blijkt uit het traject dat aan deze overeenkomst voorafging. De verdachte was in maart 2007 al op zoek naar een nieuwe privéauto. Hij wilde een Audi A5 leasen voor een bedrag van maximaal € 425,= per maand (het bedrag dat hij destijds betaalde voor de Peugeot 407 waar hij toen in reed). Hij benaderde daarvoor allereerst zijn zakelijke contacten bij PAH, met wie hij veelvuldig contact had bij de uitoefening van zijn functie bij Defensie. Hij heeft hun meegedeeld dat hij een Audi A5 (type 2.7 TDI) wilde leasen. Hij zette daarbij in op een bedrag van maximaal € 325,= (inclusief BTW), waarbij hij zelf de verzekering en het onderhoud wilde betalen. Uit de inbeslaggenomen e-mailcorrespondentie en de verklaringen van de betrokken medewerkers van PAH (onder andere [naam directeur 1] , directeur Fleetsales, en [naam key accountmanager] , key accountmanager Fleetsales) blijkt dat men zich binnen PAH flink heeft ingespannen om met de verdachte tot een deal te komen voor de door hem opgegeven prijs en de door hem gewenste constructie. Echter, het bleek niet haalbaar om een Audi A5 te leasen voor een leaseprijs onder de € 900,=. Een Audi A4 was volgens [naam medeverdachte 1] nog wel een optie geweest, maar die wilde de verdachte niet. [naam medeverdachte 1] heeft vervolgens aan de verdachte bericht dat het niet doorging. De verdachte is toen nog een jaar langer door blijven rijden in de Peugeot 407.
In april 2008 heeft [naam medeverdachte 2] opnieuw een calculatie gemaakt. De verdachte kon een Audi A4 type 2.0 TDI leasen voor € 385,= per maand inclusief BTW. PAH zou daarbij het verschil van € 3.000,= per jaar en € 2.000,= rente over de investering aan Wittebrug (Wittebrug Autogroep in Den Haag, een autodealer) vergoeden. PAH wilde bij de verdachte inzetten op een maandbedrag van ongeveer € 425,=.
De verdachte had inmiddels ook zijn zakelijke contacten bij Athlon benaderd en berichtte in juni 2008 aan [naam medeverdachte 2] dat Athlon hem een aanbod had gedaan dat vrijwel overeenkwam met het aanbod van PAH, maar dan voor een Audi A5 2.7 S-line met enkele opties. De verdachte zei dat Athlon graag wilde dat de auto zou worden geleverd door VML en dat PAH ‘overheidscondities’ op deze auto zou aanbieden. [naam medeverdachte 2] heeft vervolgens in juli 2008 aan VML bericht dat PAH hiermee akkoord ging en de auto zou aanbieden met de overheidscondities die golden voor de A4 (namelijk een korting van 17%).
Uit het op 12 september 2008 bij PAH ingediende declaratieformulier en de inkoopfactuur van VML blijkt dat PAH daadwerkelijk kortingen heeft gegeven bij de levering van deze auto. Dit betreft een aankoopkorting van € 7.853,83 en een overheidskorting (een korting van 8,25% op de catalogusprijs van de auto die werd gegeven op civiele dienstvoertuigen voor de overheid) van € 3.811,42. Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat deze kortingen werden verleend om ervoor te zorgen dat VML voldoende marge had om een goede deal te kunnen sluiten en dat deze daadwerkelijk zijn meegewogen bij de uiteindelijk overeengekomen leaseprijs.
Wetenschap privégebruik
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder de e-mailcorrespondentie en hun eigen verklaringen, staat vast dat bij deze deal betrokken medewerkers van PAH en VML wisten dat de verdachte deze Audi A5 in privé wilde leasen. De betrokken medewerkers van PAH, waaronder [naam medeverdachte 2] en [naam directeur 1] , wisten dat toen zij deze regeling troffen en de kortingen gaven aan VML en ook al tijdens het voortraject.
Bij VML waren onder meer [naam eigenaar/directeur] , de eigenaar/directeur van de Van Mossel Groep en daarmee ook van VML, en [naam algemeen directeur] , de algemeen directeur van VML, betrokken bij deze deal. Zij hebben verklaard dat de verdachte aanvankelijk had gezegd dat het ging om een geheime auto voor Defensie/de MIVD. Er moest van de verdachte ook een schaduwkenteken op. [naam eigenaar/directeur] en [naam algemeen directeur] hebben verklaard dat de verdachte al vanaf september 2008 in de auto reed en er toen eerst nog onduidelijkheid was over de bestemming van de auto. De verdachte wilde de auto op zijn privéadres laten zetten en zei dat hij de auto in eigen beheer hield. Ook werd het verhaal van de verdachte dat het een geheime auto betrof en dat PAH en Athlon de auto (grotendeels) zouden gaan betalen, volgens [naam eigenaar/directeur] niet bevestigd door [naam directeur 1] van PAH en [naam medewerker 1] van Athlon. Zij gaven aan dat zij dit verhaal niet kenden en zij niets extra’s zouden ondersteunen met uitzondering van wat Defensie altijd krijgt. [naam eigenaar/directeur] kreeg daarom door dat het geen auto voor de MIVD was, maar dat het een privéauto van de verdachte betrof.
De rechtbank overweegt voorts dat de verdachte deze wetenschap bij [naam eigenaar/directeur] van zijn kant ook moet hebben beseft. [naam eigenaar/directeur] heeft verklaard dat hij aan de verdachte heeft gevraagd waarom hij hem zo’n warrig verhaal had verteld. In december 2008, toen hij doorhad dat het een privéauto van de verdachte was, heeft hij tegen de verdachte gezegd dat hij de in september 2008 afgesproken leaseprijs van € 700,= per maand moest betalen. Vervolgens heeft [naam algemeen directeur] op 10 december 2008 de leaseovereenkomst met de verdachte in privé gesloten. [naam algemeen directeur] en de verdachte hebben deze leaseovereenkomst, die al op 12 september 2008 was opgesteld, met terugwerkende kracht ondertekend. De maandtermijnen over de voorafgaande maanden zijn toen ook bij de verdachte in rekening gebracht. Zowel [naam eigenaar/directeur] als [naam algemeen directeur] heeft verklaard dat ook was overeengekomen dat de verdachte de auto aan het einde van het contract persoonlijk zou overnemen. Aan de verdachte werd daarbij volgens [naam eigenaar/directeur] de keuze gelaten of hij dat zou doen na 18 maanden of dat hij de auto nog door wilde leasen. Vast staat dus dat VML in ieder geval in de persoon van [naam eigenaar/directeur] op het moment van het sluiten van de leaseovereenkomst zich realiseerde dat het een privéauto van de verdachte betrof en vast staat ook dat de verdachte met dit besef aan de andere zijde bekend was.
Marktconform?
De verdediging heeft gesteld dat op basis van de verklaring van [naam eigenaar/directeur] en de bevindingen van de deskundige Hindriks moet worden geconcludeerd dat de leaseprijs marktconform is. Daarbij heeft de verdediging gewezen op de berekening die Hindriks heeft gemaakt op basis van de investeringswaarde van € 51.072,= die is genoemd in de door [naam eigenaar/directeur] aangeleverde informatie. Volgens [naam eigenaar/directeur] betrof dit de netto-kostprijs minus de bonussen en bijlopen (kortingen).
De rechtbank stelt dit verweer terzijde. Hindriks heeft in zijn rapport naar voren gebracht dat niet van deze investeringswaarde dient te worden uitgegaan, maar van de investeringswaarde van € 58.269,= die is vermeld op de inkoopfactuur van VML en waarin al rekening is gehouden met de verleende aankoopkorting. Uitgaand van die investeringswaarde is het volgens Hindriks ondenkbaar dat het leasecontract met de verdachte winst heeft opgeleverd voor VML. Zowel voor de looptijd van 18 maanden als voor de looptijden van 30 of 48 maanden moet vooraf duidelijk zijn geweest dat een positief resultaat niet mogelijk zou zijn. In zijn berekeningen met betrekking tot de marktconformiteit van de prijs komt Hindriks bij de investeringswaarde van € 58.269,= uit op maandtarieven die variëren tussen € 925,= (bij een looptijd van 18 maanden) en € 780,= (bij een looptijd van 48 maanden) exclusief BTW. Ook werden volgens hem in 2008 nog niet structureel leaseovereenkomsten gesloten met particulieren en was en is netto operationele lease geen regelmatig aangeboden contractvorm voor personenauto’s. Hij acht de leaseovereenkomst daarom niet-marktconform. De rechtbank acht met dit onderbouwde rapport voldoende aannemelijk geworden dat de maandprijs die de verdachte betaalde (substantieel) onder de marktprijs lag en de lease van de Audi A5 daarom heeft plaatsgehad tegen niet-marktconforme voorwaarden.
Gift
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door de verdachte bespaarde leasebedragen van de Audi A5 giften zijn van PAH en VML aan de verdachte in privé. VML heeft met de verdachte de leaseovereenkomst gesloten tegen niet-marktconforme voorwaarden en hem gedurende de gehele leaseperiode een leasebedrag laten betalen dat (substantieel) onder de marktprijs lag. Het sluiten van deze deal met de verdachte is gebeurd in samenwerking met PAH. PAH heeft hieraan ondersteuning gegeven door deze auto met grote kortingen aan te bieden aan VML, waaronder een overheidskorting, terwijl bij PAH bekend was dat het hier ging om een privéauto.
Weten of redelijkerwijs vermoeden
Op basis van de bewijsmiddelen, waaronder hun eigen verklaringen, staat vast dat de betrokken medewerkers van PAH en VML de verdachte zagen als iemand waarmee zij rekening moesten houden, omdat hij in het kader van zijn werkzaamheden bij Defensie invloed kon uitoefenen met betrekking tot de orders voor PAH en VML, en dat zij dit in de onderhavige situatie hebben laten meewegen.
PAH.Defensie was een grote klant van PAH. PAH had een contract met Defensie en leverde in dat kader veel auto’s aan Defensie. De verdachte was de wagenparkbeheerder van Defensie en was PAH’s contactpersoon. Hij had met PAH veelvuldig contact en onderhield de relatie met PAH. PAH zag de verdachte daarom als iemand met wie zij de relatie goed moest houden. Daarom heeft PAH aan VML ondersteuning gegeven voor de lease van de privéauto van de verdachte. [naam medeverdachte 2] heeft verklaard dat er binnen de afdeling Fleetsales op vele manieren kortingen werden verleend aan fleetowners (wagenparkbeheerders) en dat PAH in dit geval de auto heeft behandeld als overheidsauto, waardoor zij extra korting aan de dealer kon verstrekken en de leaseprijs voor de verdachte uiteindelijk voordeliger werd.
VML.De verdachte had met VML contact in het kader van zijn werkzaamheden voor de auto’s voor de MIVD, een taak die alleen door hem werd uitgevoerd. Hij was in dat kader VML’s contactpersoon en hij regelde alles. Hij heeft bij VML de bestellingen gedaan voor de MIVD-auto’s en bepaalde hoe dit verder geregeld moest worden. VML zag hem daarom als ‘de grote van man van Defensie’. Ook werd vanuit PAH benadrukt dat VML de verdachte te vriend moesten houden en hem netjes moest behandelen. Bij VML zag men hier ook het belang van in, omdat PAH een groot bedrijf was in de automarkt en consequenties voor PAH ook gevolgen zouden hebben voor VML.
De verdachte wilde een dure, luxe auto leasen, maar wilde daar niet veel voor betalen. Hij heeft met dat doel zijn zakelijke contacten bij PAH, Athlon en VML benaderd en heeft met hen stevig onderhandeld. Hij is vol blijven houden dat hij een Audi A5 wilde en hiervoor een lage leaseprijs wilde betalen en heeft ook bedongen dat PAH dit zou ondersteunen door hiervoor korting (‘bijloop’) te geven aan VML. Uit de hiervoor weergegeven beschrijving kan eveneens worden geconcludeerd dat de verdachte daarbij de bedrijven ook tegen elkaar heeft uitgespeeld. Uiteindelijk heeft hij het voor elkaar gekregen om een voor hem gunstige deal te sluiten en lange tijd voor een gunstige leaseprijs de auto te kunnen gebruiken. Gelet daarop heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit giften van VML en PAH waren, die aan hem zijn aangeboden teneinde hem te bewegen (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen en/of na te laten. De verdachte had zich bewust moeten zijn van de reden waarom deze giften werd aangeboden en van het accepteren daarvan moeten afzien.
Dat de verdachte deze leaseconstructie zou hebben besproken met de integriteitsfunctionarissen van Defensie noch dat zij deze constructie zouden hebben onderzocht en in orde zouden hebben bevonden, ontslaat de verdachte van zijn eigen verantwoordelijkheid als ambtenaar van Defensie. Dit zijn mogelijk omstandigheden die kunnen meewegen in arbeidsrechtelijke zin, maar deze maken niet dat de verdachte van het plegen van passieve omkoping geen strafrechtelijk verwijt zou kunnen worden gemaakt.
Conclusie
Het onder 1 sub a tenlastegelegde feit zal bewezen worden verklaard zoals in het hiernavolgende onder “Bewezenverklaring” aan te geven.
5.3.2.
Omkoping – privégebruik brandstofpassen (feit 1 b)
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan passieve omkoping door van Athlon giften aan te nemen in de vorm van het privégebruik van drie brandstofpassen van Multi Tank Card voor een totaalbedrag van € 17.464,=, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat die giften hem werden gedaan teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen en/of na te laten.
Standpunt verdediging
Het gebruik van de door Athlon verstrekte brandstofpassen is niet aan te merken als gift aan de verdachte. Deze brandstofpassen zijn op zijn verzoek aan de verdachte ter beschikking gesteld voor het aftanken van demoauto’s. Die moesten worden afgetankt voordat deze werden teruggebracht naar de importeur. Ook voertuigen die waren ingezet voor specifieke doeleinden en niet voorzien waren van een eigen brandstofpas, moesten daarmee worden afgetankt. Dat betrof onder andere auto’s die werden ingezet voor vervangend vervoer, een nieuwe auto voor een bewindspersoon, auto’s voor het vervoer van personen naar de NAVO-top en MIVD-voertuigen. De verdachte zorgde daarvoor en daarom had hij deze brandstofpassen onder zich. De verdachte heeft zelf ook gebruik gemaakt van deze brandstofpassen, maar uitsluitend voor zakelijk gebruik, namelijk als hij ergens naar toe moest in het kader van het wagenparkbeheer. Dat hij deze brandstofpassen ook zou hebben gebruikt voor het voltanken van zijn privéauto, zoals de officier van justitie stelt, kan niet worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat de verdachte in de periode van 15 december 2005 tot en met 30 juni 2011 drie elkaar opvolgende brandstofpassen van Multi Tank Card B.V. in gebruik heeft gehad. Het betreft twee brandstofpassen met het kenteken [naam kenteken 1] en één brandstofpas (de derde pas) met het kenteken [naam kenteken 2] . De eerste twee brandstofpassen zijn aan hem ter beschikking gesteld door [naam directeur 2] , die toen algemeen directeur van Athlon was. [naam directeur 2] heeft ook geregeld dat de verdachte de derde brandstofpas ontving. De verdachte heeft op 19 oktober 2008 een e-mail gestuurd aan [naam directeur 2] met het verzoek om de brandstofpas onder gelijke condities te vernieuwen, omdat de geldigheid van de tweede pas bijna verliep. [naam directeur 2] was toen CEO bij Athlon Car Lease International B.V. en heeft dit doorgezet naar [naam directeur 3] , de directeur strategische samenwerking bij Athlon, met het verzoek dit in orde te maken. Vervolgens hebben [naam directeur 3] en [naam opvolger] , de opvolger van [naam directeur 2] , dit geregeld.
Gift
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte deze brandstofpassen persoonlijk in gebruik had en ook dat hij deze veelvuldig gebruikte voor het voltanken van zijn privéauto. Ook is bewezen dat de brandstofpassen (mede) met het oog daarop aan hem zijn verstrekt.
De rechtbank baseert dit op het volgende.
De verdachte heeft bij de Rijksrecherche (in het verhoor op 19 mei 2015) verklaard dat deze brandstofpassen in eerste instantie bestemd waren voor het aftanken van demoauto’s, maar dat hij met [naam directeur 2] was overeengekomen dat hij de passen ook voor zijn privéauto mocht gebruiken, wat hij ook heeft gedaan.
Dit wordt ook ondersteund door hetgeen de verdachte over deze brandstofpassen heeft geschreven in e-mails aan [naam directeur 2] en [naam directeur 3] . In zijn e-mail van 19 oktober 2008 aan [naam directeur 2] schrijft hij onder andere:
‘De MTC-card welke ik in gebruik heb verloopt 11/08 naar mijn mening dus nov 2008, als afgesproken zo ik mij melden bij deze.
Ik wil dan ook verzoeke of je mij weer het privelege wilt verlenen om de card te laten vernieuwen onder gelijke condities.’
Op 13 juni 2011 mailde hij aan [naam directeur 3] onder meer het volgende:
‘Tav van de brandstofpas was het een regeling welke ik met [naam directeur 2] overeen was gekomen welke in later stadium is overgenomen door [naam 1] . Dit alles onder het mom "een brandstof pas moet kunnen" en gaf mij de nodige ruimte, graag had ik deze mogelijkheid behouden tot 1 jan 2012.’
In deze e-mail spreekt de verdachte over de regeling met betrekking tot zijn toenmalige privéauto, de Audi A5, hetgeen ook wijst op privégebruik van de brandstofpassen.
Daarnaast is uit onderzoek naar de bankafschriften van de bankrekeningen van de verdachte en zijn echtgenote gebleken dat de verdachte (en zijn echtgenote) in de voornoemde periode, waarin hij de beschikking had over de brandstofpassen, in privé nauwelijks met pin heeft betaald bij benzinestations. In 2007, 2008, 2009 en 2011 is zelfs sprake van geen enkele pinbetaling voor benzinekosten. Na deze periode (dus na 30 juni 2011) zijn juist veel pintransacties bij benzinestations gedaan.
De verdachte heeft verklaard dat hij in deze periode in privé regelmatig met contact geld betaalde bij benzinestations en hij dan contact geld opnam vanuit zijn creditcard. Dit komt de rechtbank voor als een omslachtige, kostbare en daarmee onlogische en onwaarschijnlijke werkwijze. Ook heeft hij geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen blijken dat het zo gegaan is als de verdachte heeft verklaard, zoals overzichten van zijn creditcardtransacties. Gelet hierop wordt het verweer verworpen.
Uit het onderzoek naar de transactiegegevens van de brandstofpassen blijkt ook dat de verdachte met deze brandstofpassen tankte bij de benzinestations waar hij (blijkens voornoemde bankafschriften) ook in privé tankte voordat hij de brandstofpassen in gebruik had en nadat hij die weer heeft moeten inleveren. Dit betreffen benzinestations in [plaats 1] , de woonplaats van de verdachte. Hij heeft hiermee niet getankt op de kazerne, zoals volgens de verklaring van de getuige [naam getuige 1] van de DMO, gebruikelijk was bij het voltanken van auto’s die waren ingezet voor Defensie en die geen vaste pas hadden. Ook is niet gebleken dat de verdachte het brandstofgebruik met deze tankpassen heeft gerapporteerd aan Defensie, hetgeen volgens [naam getuige 1] ook vereist was.
Het brandstofgebruik van deze passen is niet gedeclareerd aan Defensie, maar is voor rekening van Athlon gekomen. De facturen voor het brandstofgebruik met deze brandstofpassen (voor een totaalbedrag van € 17.464,32) zijn buiten de reguliere administratie van Athlon gehouden. Uit onderzoek van de gegevens van Multi Tank Card volgt ook dat deze zijn betaald vanuit een zogeheten transactiebonuspotje, dat [naam directeur 2] bij MTC had gecreëerd in de vorm van een rekening-courantverhouding onder de naam Athlon Car Lease Nederland en de niet-bestaande entiteit Athlon Internationaal. De verdachte heeft op de terechtzitting verklaard dat hij dit niet wist, maar blijkens zijn verklaring bij de Rijksrecherche wist hij wel of had hij op zijn minst het vermoeden moeten hebben dat die kosten niet in rekening zijn gebracht bij Defensie. De verdachte heeft bij de Rijksrecherche namelijk verklaard dat [naam directeur 2] de brandstofpas op zuiver persoonlijke titel aan hem heeft verstrekt en hij ook tegen [naam directeur 2] heeft gezegd dat hij er zelf mee zou afrekenen.
De verklaring van de verdachte op de terechtzitting dat hij deze brandstofpassen alleen heeft gebruikt voor het aftanken van auto’s die bij Defensie waren ingezet, en voor dienstreizen, acht de rechtbank in het licht van het voorgaande ongeloofwaardig. Op basis van het dossier is niet uitgesloten dat die brandstofpassen (in eerste instantie) ook mede daarvoor zijn verstrekt en ook daarvoor door hem zijn gebruikt. Uit het voorgaande volgt echter dat deze voornamelijk aan de verdachte zijn verstrekt met het oog op zijn persoonlijk gebruik hiervan en dat de verdachte die ook daadwerkelijk in privé heeft gebruikt. Er is daarom sprake van een gift aan de verdachte.
Weten of redelijkerwijs vermoeden
Destijds was Athlon op basis van een tender belast met het wagenparkbeheer ten behoeve van Defensie (het onderhoud, reparaties, uitleveren en innemen van auto’s en afwikkeling van schade). In dat kader had de verdachte veelvuldig contact met Athlon en daarbij ook specifiek met voornoemde medewerkers, met name met [naam directeur 2] . De verdachte heeft met zijn zakelijke contacten bij Athlon een regeling getroffen voor gratis privégebruik van brandstofpassen en heeft ook zelf verzocht die regeling met een nieuwe brandstofpas voort te zetten. Gelet hierop heeft de verdachte naar het oordeel van de rechtbank geweten of redelijkerwijs moeten vermoeden dat deze gift aan hem werd gedaan teneinde hem te bewegen (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen en/of na te laten.
Conclusie
Het onder 1 sub b tenlastegelegde feit zal bewezen worden verklaard zoals in het hiernavolgende onder “Bewezenverklaring” aan te geven.
5.3.3.
Omkoping – factuurbetaling ten behoeve van een set winterbanden (feit 1 f)
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan passieve omkoping door van Athlon een gift te vragen en aan te nemen in de vorm van een factuurbetaling van € 999,60 voor de winterbanden onder zijn privéauto, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat die gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen en/of na te laten.
Standpunt verdediging
De factuurbetaling ten behoeve van een set winterbanden is geen gift aan de verdachte. Niet bewezen is dat het gaat om winterbanden voor de privéauto van de verdachte. Het betreft een factuur die is gericht aan Athlon. De naam van de verdachte is daarop niet vermeld en het kenteken dat er met de hand op geschreven is, is niet het kenteken van zijn privéauto. Het kan daarom evengoed gaan om winterbanden voor een Defensieauto.
Oordeel rechtbank
Gift
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat Athlon aan het bedrijf Jagers Banden & Wielen in [plaats 2] een factuurbetaling van € 999,60 heeft gedaan voor een set winterbanden. De verdachte heeft op 5 maart 2007 vanaf zijn privémailaccount een e-mail gestuurd aan [naam directeur 2] van Athlon. Daarin heeft hij verzocht deze factuurbetaling te doen en daarbij opgemerkt dat het de winterbanden betrof waarover hij met [naam directeur 2] afspraken had gemaakt. De toenmalige privéauto van de verdachte, een Peugeot 407 coupé 2.7, was voorzien van het landsbelangkenteken [kentekennummer 2] en dat kenteken is met de hand op de factuur geschreven. Er bestaat daarom geen twijfel over dat het ging om winterbanden die onder de privéauto van de verdachte waren gemonteerd.
Deze factuurbetaling betreft daarom een gift van Athlon aan de verdachte in privé. Deze gift is gedaan door [naam directeur 2] en [naam directeur 3] . Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij hierover overlegd hebben en opdracht hebben gegeven voor deze betaling.
Weten of redelijkerwijs vermoeden
De verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn zakelijke relaties bij Athlon met het doel Athlon te laten betalen voor de winterbanden voor zijn privéauto. Hij heeft hierover afspraken gemaakt met [naam directeur 2] en heeft er nog zelf op aangedrongen om die te betalen. Gelet op dit handelen van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat hij wist of redelijkerwijs heeft moeten vermoeden dat deze gift aan hem werd gedaan teneinde hem te bewegen (in strijd met zijn plicht) in zijn bediening iets te doen en/of na te laten.
Conclusie
Het onder 1 sub f tenlastegelegde feit zal bewezen worden verklaard zoals in het hiernavolgende onder “Bewezenverklaring” aan te geven.
5.3.4.
Vrijspraak – bedrag € 17.500,= (feit 1 d)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder 1 d ten laste gelegde (een bedrag van € 17.500,=) niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.3.5.
Vrijspraak – bedrag € 23.078,=, althans € 11.029,= ten behoeve van verdachtes privé-uitgaven (betaald uit het ‘ [naam potje] ’) en geldleningen € 40.000,= en/of € 16.000,= (feit 1 c en e)
Standpunt officier van justitie
De korting die de overheid in 2010 zou ontvangen op de aanschaf van Renaults is verdeeld tussen de leasemaatschappij die het voertuig van de MIVD ging inzetten, de leverancier VKV, het bedrijf van de medeverdachten [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] , en de verdachte. Het geld van de verdachte ging naar een ‘inbouwrekening’ of ‘ [naam potje] ’ die werd bijgehouden door medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Via een e-mail van medeverdachte [naam medeverdachte] van 4 januari 2010 is medeverdachte [naam medeverdachte 5] van de afdeling Fleetsales van Renault erin gekend. In de periode van januari 2010 tot december 2011 is een bedrag van € 23.078,= ten gunste van de verdachte gedebiteerd op bedoelde buiten de reguliere administratie gehouden rekening-courant. Verder is door VKV voor zo’n € 11.029,= betaald aan VML voor de Audi A5 van de verdachte en aan ABS Schadeherstel en Den Elzen voor de Fiat 500 van de dochter van de verdachte. Deze rekening is in de digitale werkomgeving van [naam medeverdachte 3] bijgehouden. Uit de e-mails en de vastleggingen van [naam medeverdachte 3] en de aan het privéadres van de verdachte geadresseerde facturen die bij VKV zijn aangetroffen moet worden geconcludeerd dat het voor [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] duidelijk was dat de pot voor de verdachte bedoeld was en niet voor de MIVD. Ook de bewoordingen van diverse e-mails tussen [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte] tussen 10 maart 2011 en 23 juni 2011 en een telefoongesprek tussen [naam medeverdachte] en de verdachte van 11 december 2012 duiden op bevoordeling van de verdachte in privé. In de periode van 1 oktober 2010 tot en met 31 juli 2011 heeft VKV tien leasetermijnen van elk € 700,02 aan VML betaald voor de Audi A5 van de verdachte, welke betalingen als een gift zijn te beschouwen. Deze betalingen, evenals het bedrag van € 23.078 zijn via de inbouwrekening aan de verdachte ten goede gekomen en bedoeld om Renault via de verdachte beter op de kaart te zetten bij Defensie. Voorts heeft de verdachte geldleningen ter overname van de Audi A5 genoemd onder a) van € 40.000,= en/of € 16.000,= ter beschikking gekregen. De verdachte heeft zich, gelet op het voorgaande, laten omkopen in strijd met artikel 362/3 Sr (passieve ambtelijke omkoping).
Standpunt verdediging
De verdachte heeft geen inzage in de administratieve processen van VKV. Hij weet niet hoe de kortingen tussen de importeur, de leasemaatschappij en de dealer zijn verrekend. In het belang van Defensie bedong de verdachte voor de MIVD ook de Defensiekorting. Waar in
e-mailverkeer werd gesproken over een verdeling die ten goede kwam aan de verdachte werd het ministerie van Defensie bedoeld. De financiële contacten met VKV moeten worden gezien als een particuliere kwestie. VKV heeft de verdachte niet omgekocht noch heeft hij VKV diensten bewezen.
Oordeel rechtbank
Ad c) Betalingen leasebedragen Audi A5 en lease- en schadeherstelbedragen Fiat 500
Reserveringsrekening
Op 13 december 2012 zijn tijdens de doorzoeking van het kantoorpand van VKV in [plaats 3] documenten in beslag genomen die behoorden tot de (digitale) administratie van [naam medeverdachte 3] . Daarin bevonden zich onder meer e-mailcorrespondentie met [naam medeverdachte] uit april 2011, twee Exceldocumenten met financiële gegevens die betrekking hadden op de verkoop / levering van twee civiele dienstvoertuigen voor het ministerie van Defensie en een derde Exceldocument, “ [naam Exceldocument] ”, met – volgens de verbalisanten – een opsomming van inkomsten en uitgaven die gerelateerd kunnen worden aan zowel de betrokkenheid van de verdachte bij de aankoop van tenminste vier civiele dienstvoertuigen als de betalingen van de termijnbedragen van het leasecontract voor de voertuigen van de verdachte en diens dochter aan VML en ABS Schadeherstel / Den Elzen in 2011.
Voorts is een aantal PDF-documenten aangetroffen die alle fotokopieën betroffen van de facturen die leasemaatschappij VML maandelijks naar de verdachte stuurde voor de lease van de Audi A5 en de facturen die ABS Schadeherstel maandelijks of periodiek naar de verdachte stuurde voor de lease van en schadeherstel betreffende een Fiat 500. De door VKV verrichte betalingen werden bijgehouden door [naam medeverdachte 3] in het overzicht ' [naam overzicht] ' waaruit kan worden opgemaakt dat VKV in totaal € 11.029,= aan betalingen voor leaseauto’s voor haar rekening heeft genomen. De Rijksrecherche is bij onderzoek van deze documenten tot de conclusie gekomen dat waarschijnlijk sprake is geweest van een zogenoemde ‘extracomptabele administratie’: financiële gegevens werden wel administratief binnen de organisatie vastgelegd maar er bestond vermoedelijk geen directe koppeling met een grootboekrekening.
[naam medeverdachte 3] heeft over het bijhouden van deze administratie verklaard dat hij na een verzoek van [naam medeverdachte] per e-mail in november 2010 een reservering heeft aangelegd ten behoeve van de MIVD. Hij heeft de administratie van de reservering – in verband met de geheimhouding omdat het de MIVD betrof – buiten de reguliere administratie gehouden en een en ander bijgehouden in een spreadsheet met de aanduiding ‘ [naam aanduiding] ’. [naam medeverdachte 4] was volgens [naam medeverdachte 3] eerst ook niet op de hoogte van deze reservering omdat het geheim was. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat de constructie van de reservering door de verdachte was bedacht. De verdachte heeft dit zelf ontkend: hij was wel op de hoogte van het bestaan van Jaho Rentals B.V. maar de “inbouwreserve” in relatie tot Jaho Rentals B.V. zegt hem niets.
Splitsen van kortingen
In samenhang met de constructie die is gehanteerd bij het reserveren van bedragen op genoemde reserveringsrekening is in het dossier sprake van het zogenaamde “splitsen” van kortingen. [naam medeverdachte 4] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat Defensie om dat splitsen had verzocht. Hij heeft een daartoe ondertekende afspraak op papier gezien. Renault, Defensie en de betrokken leasemaatschappijen ING Car Lease B.V., VML en Athlon zouden daarover afspraken hebben gemaakt.
Volgens [naam medeverdachte 3] bestond de reservering uit het verschil van de korting die op basis van de tender aan de leasemaatschappij zou moeten worden gegeven en de daadwerkelijke korting die werd gevraagd door de leasemaatschappij. [3] In dit geval is ten behoeve van de klant een deel van de korting op een aparte rekening gezet. [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte 5] hebben verklaard dat het splitsen van kortingen niet ongebruikelijk is. Getuigen uit de autowereld hebben dit bevestigd. [4] In de reeks verklaringen van verdachten en getuigen heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden voor het vermoeden dat het al eerder is voorgekomen dat namens
de overheidwerd gevraagd om een deel van de korting niet uitbetaald te krijgen, maar te reserveren voor toekomstige andere doeleinden of om op een later moment uitgekeerd te krijgen. In deze zin was en is de gehanteerde constructie vermoedelijk bijzonder. Dit geldt temeer voor het gegeven dat de reservering buiten de reguliere boekhouding werd gehouden. De constructie riep in deze vorm in ieder geval vragen op bij financiële medewerkers van VKV, zodanig dat [naam medeverdachte 3] zich genoodzaakt zag om daar via [naam medeverdachte 4] navraag over te doen bij Renault. Voor zover de rechtbank begrijpt had deze laatste navraag betrekking op de splitsing van de korting als zodanig en niet op het “extracomptabele” karakter daarvan. Volgens [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte] had [naam medeverdachte 5] aan dat eerste zijn goedkeuring gegeven. [naam medeverdachte 5] heeft dit bevestigd.
De constructie was dus bijzonder en riep vragen op. De officier van justitie gaat er op basis van een reeks van e-mails tussen de verdachten [naam medeverdachte] , [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] vanuit dat de gereserveerde bedragen niet alleen ten goede kwamen aan de verdachte privé (doordat hij in staat werd gesteld om in een geleasede Audi A5 te rijden) dan wel diens dochter (via de betaling van schadeherstel- en leasefacturen), maar dat genoemde medeverdachten dit ook wisten.
Wat hiervan verder zij, bij het beoordelen van de beschuldiging aan het adres van [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte 5] van (actieve) omkoping van de verdachte als ambtenaar, is de vraag of er sprake is geweest van een gift gericht op (kort gezegd) het verkrijgen van een tegenprestatie.
De rechtbank komt tot het oordeel dat dit
niethet geval is op grond van het volgende.
Met betrekking tot de leaseconstructie van de Audi A5 moet worden geconstateerd dat deze, zoals blijkt uit de bespreking van feit 1a, al in 2008 tot stand is gekomen, buiten bemoeienis van de verdachten. [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] hebben zich op voorzet van [naam medeverdachte] en met goedvinden van [naam medeverdachte 5] kennelijk aangesloten bij een bestaande constructie en om zakelijke redenen de betalingen gedurende een tiental maanden van oktober 2010 tot en met half juli 2011 verricht aan VML. Gesteld kan worden dat deze betalingen evenals de betaling van de schadeherstel- en leasefacturen achteraf gezien rechtstreeks ten goede lijken te zijn gekomen aan de verdachte, althans diens gebruik van de Audi A5. [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] hebben dan ook met het op zich nemen van deze leasetermijnen en het vergoeden van schade, wat hun motieven verder waren, een groot risico genomen in het contact met een ambtenaar die – zoals zij dat zelf ook hebben aangegeven – in zakelijk opzicht belangrijk voor hen kon zijn. [naam medeverdachte] heeft in het reserveren van gelden uit de splitsing van kortingen onmiskenbaar een stimulerende, zelfs tamelijk dwingende rol gespeeld, terwijl het lijkt of [naam medeverdachte 5] onvoldoende alert is geweest op wat er met zijn formele goedkeuring op dit punt van de splitsing van kortingen gebeurde. [naam medeverdachte] is vervolgens later in de strategie van [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] met betrekking tot de betaling van leasebedragen voor de Audi A5 meegegaan. Dit is achteraf, ook in zakelijk opzicht, op zijn minst onverstandig gebleken. Maar wat hadden deze verdachten voor ogen?
Er zijn in het e-mailverkeer tussen de verdachten [naam medeverdachte] , [naam medeverdachte 5] , [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] in het dossier in overvloed aanwijzingen dat betalingen vanaf de inbouwrekening te maken hadden met Defensie, Jaho Rentals dan wel de verdachte. Los van de vraag of de betalingen in die gevallen aan de verdachte privé ten goede zijn gekomen, moet worden geconstateerd dat het haast ondenkbaar is dat de constructie buiten de verdachte om zou zijn opgezet door bijvoorbeeld Renault/VKV en/of VML. Daarop wijst naast de aanduiding “ [naam 2] -rentals” (voorletters van de verdachte), de omstandigheid dat de kortingsbedragen werden gerelateerd aan de aanschaf van auto’s voor de MIVD (waarvoor de verdachte zegt zich te hebben ingezet). Het is onaannemelijk dat de verdachte – zoals hij lijkt te beweren – aan het tot stand komen van deze constructie
in het geheel geenbijdrage heeft geleverd. De rechtbank kent dan ook tegenover de ontkenning van de verdachte dat het potje [naam potje] door hem was bedacht, meer betekenis toe aan de daarmee strijdige verklaringen van de verschillende medewerkers van Renault/VKV dat die constructie juist het idee van de verdachte zelf was.
Vervolgens is de vraag waarom de verdachte hierover anders verklaart, en zelfs tegenovergesteld aan anderen in het dossier. De verklaring hiervoor lijkt slechts te kunnen zijn: om zijn eigen rol hierin te maskeren. Dit laatste dan vanwege de dubieuze wijze waarop hij via deze inbouwrekening en zijn rol bij de bestelling van MIVD-voertuigen kennelijk persoonlijk voordeel heeft genoten in de vorm van het enkele jaren met beperkte kosten kunnen rijden in de Audi A5, mogelijk ten koste van zijn werkgever. In ieder geval op een wijze die hem, zo stelt de rechtbank op grond van een reeks verklaringen in het dossier vast, als ambtenaar niet paste en die grensde aan, respectievelijk over de grens was van bedrog dan wel oplichting.
De rechtbank acht het echter aannemelijk dat dit handelen van de verdachte voor privégewin voor de verschillende betrokkenen – zoals deze gaandeweg in hun verhoren bij de Rijksrecherche respectievelijk de rechter-commissaris met steeds meer kracht hebben benadrukt – niet vanaf het begin duidelijk was, mede omdat uit het dossier kan worden afgeleid dat de verdachte ook inderdaad namens de MIVD optrad en in auto’s van de MIVD reed. Wanneer de persoonlijke bevoordeling van de verdachte wel aan respectievelijk [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte 5] duidelijk is geworden, is op basis van het dossier maar moeizaam vast te stellen. Dat zou dan opgemaakt moeten worden uit e-mails die over en weer zijn verstuurd en waaruit verwijzingen naar privévoordeel van de verdachte vaak slechts indirect en dikwijls op ironische toon moeten worden gedestilleerd. Later, in een aantal e-mails in maart en mei 2011 is duidelijk verontwaardiging bij [naam medeverdachte 4] en [naam medeverdachte 3] te lezen over kennelijke verzoeken om bedragen aan “ [naam verdachte] potje” respectievelijk “het tegoed van [naam verdachte] ” toe te voegen. Ontegenzeggelijk wordt in de door de officier van justitie als “definitief bewijs” aangehaalde e-mail van 3 mei 2011 van [naam medeverdachte 3] aan [naam medeverdachte 4] uiteindelijk geklaagd over het blijven “fêteren” van [naam verdachte] . [naam medeverdachte] droeg kennis van de constructie rond de Audi A5 al lijkt hij, daarop bevraagd bij de rechter-commissaris, ook later niet zeker te zijn of die auto, die op naam van de verdachte stond, een privéauto van de verdachte was dan wel feitelijk van de MIVD. Voorts is niet onaannemelijk dat de facturen voor de auto van de dochter van de verdachte zoals [naam medeverdachte] verklaart door de verdachte aan hem zijn gepresenteerd als schadegevallen van de MIVD.
Het geheel overziend rijst uit de verklaringen en de e-mails van de verdachte in de tenlastegelegde periode voor de rechtbank evenwel het beeld op van een (deels duistere) financiële constructie rond de (feitelijk wel gebeurde) aanschaf van ‘geheimzinnige’ MIVD-auto’s, die van verschillende zijden (VML, Renault, VKV) is gefaciliteerd en waarin de verdachte persoonlijk, door een slinkse, mogelijk ook overdonderende aanpak een belangrijke manipulatieve rol heeft gespeeld door van die geheimzinnigheid rond tenaamstelling en kentekens van auto’s gebruik te maken. Tegelijkertijd doet dit beeld afbreuk aan de gedachte dat het oogmerk van [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] , [naam medeverdachte] en [naam medeverdachte 5] zonder meer en ondubbelzinnig gericht was op het bevoordelen van de verdachte teneinde daar zelf ten behoeve van hun rechtspersonen op enige wijze voordeel van te trekken, ook al zouden zij in een latere fase wetenschap hebben gekregen van het privévoordeel van de verdachte uit de betalingen. De omkopingsgedraging moet immers worden verricht met het oogmerk om de ambtenaar te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet niet voldoende voor het bewijs van het oogmerk. De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat dit oogmerk bij de gestelde omkopers aanwezig was. Omgekeerd strookt het hiervoor beschreven beeld niet met de gedachte dat de verdachte zich door die personen op deze wijze heeft laten bevoordelen als gevolg van een geleverde, of met het oog op een toekomstige tegenprestatie. Om deze reden wordt de verdachte vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Ad e) geldbedragen van € 40.000,= en/of € 16.000,=
De rechtbank komt tot eenzelfde conclusie ten aanzien van deze geldbedragen die respectievelijk op 4 augustus en 12 december 2011 naar de bankrekening van de verdachte zijn overgemaakt. [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4] hebben onderbouwd bepleit dat de achtergrond van de betaling van deze bedragen kan worden gevonden in het beperken van de schade die zij dreigden te lijden door het niet afgeven van de Audi A5 door de verdachte. Dit wordt ondersteund door de later door de rechter toegewezen civiele vordering tot teruggave van deze auto. Bezien tegen de achtergrond van dit conflict, dat vanaf 2012 is geculmineerd in een rechtsstrijd over de auto, kan van een oogmerk bij [naam medeverdachte 3] , [naam medeverdachte 4] dan wel [naam medeverdachte] om de verdachte te bevoordelen teneinde daarvan (bijvoorbeeld) later via hun rechtspersoon voordeel te ondervinden, niet worden gesproken. Omgekeerd kan ten aanzien van de verdachte voor dit onderdeel niet tot het oordeel worden gekomen dat hij is omgekocht.
Ook van dit onderdeel wordt de verdachte vrijgesproken.
5.4.
Feit 2 – reizen (ZD02)
5.4.1.
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft de reizen van PAH, Peugeot en Renault aangenomen of hierom gevraagd in de wetenschap dat deze zijn gedaan om hem in strijd met zijn plicht te bewegen tot het begunstigen van PAH, Peugeot, Renault en voor die rechtspersonen een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen en het verstrekken van de tenlastegelegde vertrouwelijke informatie, zodat dit feit bewezen is te achten.
5.4.2.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het onder 2 ten laste gelegde onvoldoende specifiek is en dat de verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Van reizen van vóór 2008 althans 2007 is bij gebreke van verlofregistraties betreffende de verdachte onvoldoende duidelijk wat het karakter daarvan was en of die reizen aanvaardbaar waren voor verdachtes werkgever. Verder heeft de Rijksrecherche bij de beoordeling van de reizen niet alle relevante omstandigheden in ogenschouw genomen.
5.4.3.
Oordeel rechtbank
Gift
De Rijksrecherche heeft bij de beoordeling van de door de verdachte gemaakte reizen (onder andere) in de overwegingen betrokken of de reizen een productgerelateerd karakter hadden, of de echtgenote van de verdachte meeging en of de verdachte voor de reis verlof opnam. Dat voor een aantal reizen geldt dat niet meer valt na te gaan of de verdachte verlof heeft opgenomen, maakt nog niet dat moet worden aangenomen dat van een dienstreis sprake was. Dit element was slechts één van de elementen die de Rijksrecherche in de overwegingen heeft betrokken.
De reizen ten aanzien waarvan de Rijksrecherche heeft geconcludeerd dat die als dienstreizen kunnen worden aangemerkt, zijn niet alle vermeld in de dagvaarding. In de dagvaarding zijn slechts de bestemmingen van de betreffende reizen opgenomen, maar daaruit kan wel worden afgeleid op welke reizen de dagvaarding betrekking heeft. Dat de dagvaarding op dit punt onvoldoende specifiek is, verwerpt de rechtbank dan ook. De rechtbank heeft geconstateerd dat het betreft twaalf (12) door PAH, elf (11) door Peugeot en drie (3) door Renault aangeboden – en betaalde – meerdaagse reizen. Voor (bijna) al deze reizen geldt dat de echtgenote van de verdachte hem tijdens de reis heeft vergezeld (dat is alleen niet duidelijk geworden voor de reis ‘ [naam reis 1] ’), wat op zichzelf al een belangrijke contra-indicatie is voor de stelling van de verdachte dat sprake was van een dienstreis. Verder geldt voor al deze reizen dat (vrijwel) geen sprake was van een productgerelateerd karakter. Voor zover daarvan wel sprake was (presentatie nieuw model Volkswagen Golf tijdens de door PAH aangeboden ‘ [naam reis 2] ’, presentatie nieuw model Renault Modus tijdens de door Renault aangeboden reis ‘ [naam reis 3] ’ en opdoen van rijervaring met Renaults tijdens de door Renault aangeboden reis ‘ [naam reis 4] ’), betrof het slechts een klein onderdeel van deze (vier/vijfdaagse) reizen.
Weten of redelijkerwijs vermoeden
Voor alle op de dagvaarding genoemde reizen geldt naar het oordeel van de rechtbank dat die onmiskenbaar een privékarakter (en dus niet een zakelijk karakter) hadden en derhalve niet als “dienstreis” kunnen worden aangemerkt. Het feit dat PAH, Peugeot en Renault de reizen aanmerkten als “relatiebeheer” maakt dat niet anders. Integendeel, de verdachte had zich moeten realiseren dat de reizen hem werden aangeboden vanwege zijn functie als feitelijk wagenparkbeheerder van het ministerie van Defensie, omdat de aanbieders hem gunstig wilden stemmen met het oog op toekomstige orders. Dat deze partijen het ook zo zagen blijkt ook genoegzaam uit het dossier, met name uit e-mails die medewerkers van PAH en Renault aan hun collega’s hebben gestuurd.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte “het reizen” met de integriteitsfunctionaris van het ministerie van Defensie heeft besproken en dat deze hem heeft laten weten dat er geen bezwaar was als hij geen kosten in rekening bracht en zelf ook een deel van de kosten zou dragen. De door Rijksrecherche en rechter-commissaris gehoorde integriteitsfunctionarissen, [naam integriteitsfuctionaris 1] en [naam integriteitsfuctionaris 2] , hebben dat echter betwist. Tegenover die betwistingen heeft de verdachte zijn stellingen op dit punt onvoldoende aannemelijk gemaakt, zeker als daarbij de onwaarschijnlijk grote hoeveelheid reizen door vele jaren heen in ogenschouw wordt genomen. Het lijkt erop dat de verdachte deze eerder als een aan zijn functie verbonden recht beschouwde dan dat hij deze keer op keer (al dan niet in overleg met collega’s) tegen de ‘integriteitsmaatstaf’ heeft aangehouden. De collega’s respectievelijk leidinggevenden van de verdachte hebben dit gedrag van de verdachte kennelijk zonder veel kritische beschouwing laten gebeuren. Maar deze omstandigheid noch de instemming van een integriteitsfunctionaris (als die zou zijn gegeven) ontslaat de verdachte van zijn eigen verantwoordelijkheid. Hij had zich bewust moeten zijn van de reden waarom de reizen hem werden aangeboden en van het accepteren daarvan moeten afzien. Daaraan doet niet af dat aan de reizen ook andere wagenparkbeheerders deelnamen en dat de aanbieders geen onderscheid maakten tussen genodigden uit het bedrijfsleven en ambtenaren.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals in het hiernavolgende onder “Bewezenverklaring” aan te geven.
5.5.
Feit 3 – Lease Peugeots (ZD03)
5.5.1.
Vrijspraak – Peugeot 207 ( [kentekennummer 3] ) (feit 3 c)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het onder c (Peugeot 207 met kenteken [kentekennummer 3] ) ten laste gelegde niet wettig en overtuigend is bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
5.5.2.
Omkoping – Lease Peugeots 607, 407 en 207 ( [kentekennummer 4] ) (feit 3 a, b en d)
Standpunt officier van justitie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan passieve omkoping door van Peugeot giften te accepteren in de vorm van het leasen van personenauto’s tegen niet marktconforme voorwaarden, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze giften hem werden gedaan teneinde hem te bewegen in zijn bediening iets te doen of na te laten.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onderdelen a, b en d. Niet bewezen kan worden dat de verdachte de Peugeots voor een niet-marktconforme prijs heeft geleased. Een duidelijke berekening over wat marktconform is ontbreekt in het dossier. De bedragen die in de tenlastelegging worden genoemd zijn gebaseerd op anoniem bewijs, te weten een berekening van een onbekend gebleven leasemaatschappij. Daar komt bij dat de officier van justitie het gebruik van de auto’s door de verdachte ten onrechte vergelijkt met full operational lease. Bij gebreke van een leasecontract is voorts niet vast te stellen tegen welke maandbedragen de verdachte in de auto’s heeft gereden. Ten aanzien van de afzonderlijke auto’s heeft de verdediging (samengevat) nog het volgende aangevoerd:
- 607: dit betrof een auto uit de demopoule van Peugeot die de verdachte op voorstel van [naam 3] van Peugeot privé zou gaan rijden en die de verdachte functioneel leende, niet tegen een leasebedrag maar tegen een kostenvergoeding;
- 407: volgens functionarissen van Peugeot betrof dit een auto uit de demopoule, waarvan, bij het ontbreken van administratie daarover in het dossier, niet valt te bewijzen dat deze is geleased en ook niet dat dit tegen niet tegen marktconforme voorwaarden gebeurde;
- 207: voor deze auto betaalde de verdachte gemiddeld € 194,=, terwijl zijn echtgenote daarin minder kilometers reed dan bij de berekening aangehouden.
Oordeel rechtbank
Het dossier laat een bestendig patroon zien van opeenvolgend gebruik door de verdachte van de in de dagvaarding genoemde Peugeots. Uit het kentekenregister van de Rijksdienst voor het Wegverkeer blijkt dat de kentekens van de auto’s op naam van de verdachte hebben gestaan. Uit de inbeslaggenomen administratie van de verdachte en uit het onderzoek van zijn bankafschriften blijkt voorts dat door Peugeot periodiek bedragen voor het gebruik van de auto’s in rekening zijn gebracht. De facturen, die steeds zijn opgemaakt voor ‘vervangend vervoer’, werden betaald van de privérekening van de verdachte.
Gift
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de bewijsmiddelen worden opgemaakt dat de lease, in de zin van de vergoeding die de verdachte voor het privégebruik van deze auto’s heeft betaald, heeft plaatsgehad tegen niet marktconforme voorwaarden reeds als naar de hoogte van die vergoedingen wordt gekeken. De Rijksrecherche heeft op basis van berekeningen door een niet nader genoemd leasebedrijf geconcludeerd dat de in rekening gebrachte maandbedragen uitzonderlijk laag en niet marktconform waren. De verdediging heeft de juistheid van die berekeningen in twijfel getrokken en gewezen op het rapport van de deskundige Hindriks . De rechtbank stelt echter vast dat Hindriks weliswaar heeft geoordeeld dat de berekeningen van het leasebedrijf (deels) niet correct zijn en dat de marktconforme notering naar beneden dient te worden bijgesteld, maar dat ook Hindriks de conclusie trekt dat de maandprijzen die de verdachte betaalde (substantieel) onder de marktprijs lagen.
Afgezien van de hoogte van de vergoedingen die de verdachte betaalde, werd de gehanteerde constructie binnen Peugeot, waarbij door een importeur vanuit de demonstratievloot een auto aan een klant werd verhuurd, ongebruikelijk genoemd. Dit wordt bevestigd door Hindriks die het voor langere tijd aan één en dezelfde persoon ter beschikking stellen van een demoauto en het daarbij overdragen van de plicht tot betaling van houderschapsbelasting en verzekeringspremies als zeer ongebruikelijk beoordeelt. Ook in het geval van de 207 in gebruik bij de echtgenote van de verdachte was sprake van een bijzondere constructie: wat er verder zij van het overeengekomen bedrag in het geval van de 207, die situatie werd uiteindelijk door Peugeot uit kostenoogpunt kennelijk als ongewenst beschouwd. Volgens diens politieverklaring heeft [naam 4] van Peugeot een einde gemaakt aan deze constructie in opdracht van de leiding van Peugeot in Parijs om de kosten van de Fleetpool waaruit deze auto werd betaald, te drukken. Uit de toelichting op het ontstaan van de constructie ten aanzien van de 607 door [naam 3] bij de rechter-commissaris volgt dat hij “een dergelijk arrangement” niet bij andere klanten kende. Dat Peugeot mogelijk een eigen belang zag in deze constructie ten behoeve van het terugbrengen van de ‘demovloot’ doet aan de bevoordeling van de verdachte niet af. De rechtbank tekent hierbij nog aan, dat van de laatste drie maanden dat de 607 op naam van de verdachte stond, bij Peugeot geen facturen en bij de verdachte geen rekeningafschriften van betalingen zijn gevonden.
Uit de verklaringen en andere onderzoeksgegevens in het dossier kan dan ook worden opgemaakt dat sprake was van het leasen van personenauto’s in privé tegen niet marktconforme voorwaarden.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige situatie gesproken kan worden van giften, die de verdachte ook heeft geaccepteerd.
Weten of redelijkerwijs vermoeden
Uit het dossier kan worden afgeleid dat bij het aangaan van deze constructies aan de zijde van Peugeot onmiskenbaar een beeld bestond van de verdachte als invloedrijk binnen Defensie bij de keuze van voertuigen. Hoewel daar vanuit het oogpunt van kostenbesparing op enig moment aanleiding voor bestond, durfde men de gemaakte afspraken met de verdachte aanvankelijk niet te doorbreken om de zakelijke relatie met de verdachte goed te houden. De verdachte werd bij Fleetsales Peugeot gezien als verantwoordelijk voor het totale wagenpark van Defensie. Hij had zich bewust moeten zijn van de reden waarom de kortingen hem werden aangeboden en van het accepteren daarvan moeten afzien. Van een reguliere korting zoals eenieder die zou hebben kunnen krijgen was geen sprake.
Conclusie
Het onder 3 sub a, b en d tenlastegelegde feit zal bewezen worden verklaard zoals in het hiernavolgende onder “Bewezenverklaring” aan te geven.
5.6.
Feit 4 – Schending ambtsgeheim (ZD01)
5.6.1.
Standpunt officier van justitie
Als ambtenaar in dienst bij Defensie heeft de verdachte een geheimhoudingsplicht. Desondanks heeft hij interne, vertrouwelijke informatie verstrekt aan [naam medewerker 2] en [naam medewerker 3] van Athlon NL in februari en oktober 2009 en aan [naam medewerker 4] van PAH in 2011. Voorts heeft hij de inhoud van een doorgezonden vertrouwelijk e-mailbericht met bevindingen door de Belastingdienst gelekt. Dat het hierbij om vertrouwelijke informatie ging die de verdachte niet met anderen had mogen delen, blijkt uit verschillende verklaringen van getuigen.
5.6.2.
Standpunt verdediging
Het was de verdachte niet verboden om e-mails te sturen aan partijen in het veld. Alleen in de offerte-periode van een tendertraject geldt een zwijgplicht, maar er is ook een fase waarin partijen elkaar vragen mogen stellen. De verdachte heeft nimmer vertrouwelijke informatie uit een aanbestedingstraject gedeeld met marktpartijen:
- de verdachte heeft informatie uitgevraagd ten aanzien van de raamovereenkomsten van Peugeot, Renault en Leaseplan uit 2005 en niet gelekt;
- de verdachte heeft op 13 oktober 2009 een e-mail met als bijlage een besprekingsverslag en een deelnemerslijst gestuurd aan [naam medewerker 3] van Athlon naar aanleiding van een verzoek van de vergadering om overleg met Athlon te hebben;
- de verdachte stuurde het jaaroverzicht afgenomen dienstauto’s in 2010 en “aantal orders [naam 5] ” niet in een periode waarin een aanbestedingstraject liep of binnenkort zou gaan lopen, en deze stukken waren niet als vertrouwelijk geclassificeerd;
- de verdachte heeft mails met “bevindingen EWB door de belastingdienst” naar zijn privé-e-mailadres gestuurd, maar in het dossier is geen bewijs dat hij deze heeft doorgestuurd naar de advocaat van Athlon.
5.6.3.
Oordeel rechtbank
De beschuldiging luidt kort gezegd dat de verdachte een geheim dat hij als ambtenaar verplicht was te bewaren, heeft geschonden door (nader omschreven) stukken aan anderen te verstrekken.
Het gaat daarbij om de volgende informatie:
Toegestuurd aan Athlon:
de raamovereenkomsten met Peugeot, Renault en Leaseplan;
een verslag van een interdepartementale bespreking met lijst van deelnemers;
een e-mailbericht met als onderwerp 'Bevindingen EWB door de Belastingdienst';
toegestuurd aan Renault:
overeenkomsten met Leaseplan en Athlon;
toegestuurd aan PAH:
een document 'jaaroverzicht afgenomen dienstauto's in 2010' en een document 'aantal orders [naam 5] '.
De rechtbank dient bij deze beoordeling twee vragen te beantwoorden.
1.
Heeft de verdachte ‘verstrekt’?
De rechtbank stelt vast dat de verdachte de verzending van a., b., d. en e. niet heeft betwist, dan wel dat hij de verzending juist uitdrukkelijk heeft bevestigd. Voorts volgt uit het dossier dat de verzending van de stukken a., b. en e. via het e-mailadres van de verdachte heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot c. stelt de rechtbank vast dat sprake is van een e-mailbericht in een ketting van e-mailberichten, begonnen op 16 april 2010 en voortgezet op 20 april 2010, die de verdachte op de laatste datum heeft doorgestuurd naar zijn privé-e-mailadres. De verdachte heeft echter ontkend deze mail te hebben doorgestuurd aan een partij buiten het ministerie, in dit geval (een medewerker van) Athlon dan wel de advocaat van dit bedrijf en heeft gewezen op de verschillende adressanten van de mails. Hoewel verschillende getuigen zeggen dat ze meenden te weten dat de verdachte deze mails zelf heeft gestuurd, is daarvoor in het dossier geen sluitend bewijs te vinden. Degene aan wie volgens de getuige [naam getuige 2] de mail is gestuurd en die hem de mail heeft getoond, namelijk [naam medewerker 2] , heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank acht dit onderdeel dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en komt hiervoor tot vrijspraak.
2.
Is sprake van ‘interne, vertrouwelijke en/of geheime informatie’ ten aanzien van a., b., d. en e.?
Bij de beantwoording van deze vraag zoekt de rechtbank houvast bij het begrip ‘geheime’ informatie. De rechtbank leidt uit de jurisprudentie met betrekking tot artikel 272 Sr af, dat de Hoge Raad het begrip ‘geheime’ informatie in algemene zin definieert als informatie die bestemd is om niet (verder) te worden bekendgemaakt. [5]
De rechtbank concludeert uit de rechtspraak dat voor de beantwoording van de vraag of in een concreet geval sprake is van een geheim in de zin van art. 272 Sr de volgende gezichtspunten kunnen worden onderscheiden:
  • de bestemming van de informatie staat centraal (niet de inhoud);
  • voor het bepalen van de bestemming is niet alleen de inhoud, maar zijn ook omstandigheden van belang zoals:
- de hoedanigheid van degene die de informatie heeft;
- de omstandigheid waaronder hij van de informatie kennis heeft gekregen;
- de verplichtingen die hem daarbij zijn opgelegd;
- de vraag of het verstrekken van de informatie binnen de taakopvatting/ uitvoering van zijn ambt valt.
De rechtbank onderscheidt globaal twee soorten ‘geheime’ of ‘vertrouwelijke’ informatie (onder informatie wordt hierna ook ‘stukken’ begrepen):
informatie afkomstig van derden;
eigen informatie van de overheid.
De rechtbank stelt voorop dat in het algemeen van de ambtenaar mag worden verwacht dat hij vertrouwelijk omgaat met informatie waarover hij ambtshalve beschikt en die niet openbaar of algemeen toegankelijk is.
Ad A. Dat geldt zeker als de informatie van derden afkomstig is of de belangen van deze derden ook maar in geringe mate raakt. Het vertrouwen dat in de publieke taak van de ambtenaar mag worden gesteld brengt dit met zich. Bij het voornemen tot verspreiding van dergelijke informatie (of de stukken waarin deze zich bevindt) onder (andere) derden, zeker als deze zich buiten de organisatie bevinden, zal de ambtenaar zich steeds moeten afvragen of in deze zin sprake is van informatie die bestemd is om niet (verder) te worden bekendgemaakt. Dit geldt ook als de informatie bij (sommige) derden al bekend is: dit gegeven ontslaat de ambtenaar niet van zijn verplichting tot vertrouwelijkheid.
Ad B. Daarnaast brengt de aard van de overheidsorganisatie met zich dat de eigen informatie waarover de overheid beschikt, bijvoorbeeld over voorgenomen of reeds gemaakte (beleids)keuzes, zorgvuldig en met vertrouwelijkheid wordt beheerd en behandeld. Dit kan te maken hebben met mogelijke gevolgen voor derden, maar ook met een eigen belang van de overheid gemoeid met (bijvoorbeeld) een doelmatige vervulling van de overheidstaak. Aan deze informatie mag de eis worden gesteld dat deze niet door toedoen van de ambtenaar wordt verspreid tenzij de taak van de ambtenaar daartoe een verplichting met zich brengt of anderszins aanleiding geeft.
Bij de hier bedoelde afweging of sprake is van informatie die bestemd is om niet (verder) te worden bekendgemaakt, ligt de lat naar het oordeel van de rechtbank laag: het uitgangspunt is veel meer de vraag: waarom wel (verspreiden)? dan: waarom niet?
Dit alles vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit de functie van de ambtenaar en de daaraan verbonden verplichtingen.
Het verweer van de verdachte gaat in hoofdzaak voorbij aan het hiervoor genoemde kader en dit uitgangspunt. Zo is tegen de geschetste achtergrond niet van belang de fase van een aanbestedingsprocedure of tender dan wel de ouderdom van de stukken en evenmin of deze formeel als ‘vertrouwelijk’ zijn geclassificeerd.
De verdachte had een functie dan wel takenpakket waarbinnen hij de beschikking had over dan wel toegang had tot stukken die afkomstig waren van marktpartijen in de autobranche dan wel betrekking hadden op niet-algemeen toegankelijke informatie over die partijen (categorie A). Voorts had hij in zijn functie de beschikking over of toegang tot eigen informatie van de overheid die betrekking had op die marktpartijen gezamenlijk dan wel afzonderlijk ofwel raken kon aan de belangen van die partijen (categorie B). Met beide soorten diende de verdachte vertrouwelijk om te gaan.
a. de raamovereenkomsten met Peugeot, Renault en Leaseplan en
d. de overeenkomsten met Leaseplan en Athlon
De informatie genoemd onder a. en d. betrof informatie van derden als hiervoor onder A. genoemd. Het betrof (raam)overeenkomsten die betrekking hadden op afzonderlijke marktpartijen en die aan een derde marktpartij (Athlon respectievelijk Renault) werden toegestuurd. Reeds hierom had de verdachte zich moeten onthouden van verspreiding zonder toestemming van de betrokken partij. De verdachte heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat de toezending van deze informatie aan derden bij zijn functie of takenpakket behoorde. Uit de verklaring van de getuige [naam getuige 1] van DMO volgt integendeel dat de verdachte dit niet had mogen doen nu het documenten met commercieel vertrouwelijke informatie betreft. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de getuige [naam getuige 3] (Athlon): ‘
je gaat natuurlijk geen informatie van een concurrent met ons delen’.
b. een verslag van een interdepartementale bespreking met lijst van deelnemers en
e. een document 'jaaroverzicht afgenomen dienstauto's in 2010' en een document 'aantal orders [naam 5]'.
De informatie genoemd onder b. en e. betrof informatie die betrekking heeft op of kan raken aan de belangen van derden als hiervoor onder B. genoemd.
Toezending hiervan aan (een) medewerker(s) van Athlon (ad b.) respectievelijk PAH (ad e.) was in strijd met de verplichting tot vertrouwelijkheid die op de verdachte als ambtenaar rustte. De verdachte heeft niet aannemelijk gemaakt dat de toezending voortvloeide uit zijn functie of takenpakket.
Het verweer dat hij de stukken onder b. aan [naam medewerker 3] van Athlon toestuurde naar aanleiding van een verzoek van de vergadering om overleg te hebben met Athlon acht de rechtbank, wat daar verder van zij, geen voldoende argument om die stukken te verspreiden. Uit de verklaring van getuige [naam getuige 1] van DMO volgt integendeel dat de verdachte b. niet had mogen verspreiden nu Athlon op deze wijze veel voorkennis heeft gekregen over de aanbesteding van dienstauto’s. Dit wordt bevestigd door de getuige [naam getuige 3] die vermoedt dat de verdachte hiermee Athlon van voorinformatie wilde voorzien.
[naam getuige 1] heeft gesteld dat de verdachte de documenten als bedoeld onder e. niet had mogen verspreiden nu het interne documenten betreft die ook commercieel vertrouwelijke informatie bevatten. Dit wordt ondersteund door de getuige [naam getuige 4] van PAH die heeft verklaard dat het tweede overzicht van e. met aantallen en bedragen commercieel gevoelige informatie betrof waar hij niet op zat te wachten. Hij heeft deze via zijn privémail van de verdachte toegezonden gekregen waarbij deze aangaf dat hij niet wilde dat de documenten ergens anders binnen PAH zouden gaan rondzwerven.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte ten aanzien van de documenten hiervoor genoemd onder a., b., d. en e. zijn ambtsgeheim heeft geschonden.
5.7.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij in de periode van 1 december 2005 tot en met 13 december 2012 te Tilburg en/of Leusden en/of Delft en/of Den Haag en/of Schiphol-Rijk en/of Amsterdam en/of Almere en/of Zaltbommel en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
meermalen,
als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit defensie c.q. wagenparkbeheerder bij Defensie,
(telkens) (om) (een) gift(en) , te weten
a. a) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Audi A5 met kenteken
[kentekennummer 1] voor een tarief van EUR 700,02 per maand , tegen niet
marktconforme voorwaarden, en/of
b) het privé-gebruik van brandstofpassen van Multi Tank Card
(MTC) met kenmerk [naam kenmerk 1] en/of [naam kenmerk 2] , en/of
f) een factuurbetaling van EUR 999,60 ten behoeve van een set winterbanden
onder zijn, verdachtes, privé auto,
gedaan door
ad a) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Pon's Automobielhandel B.V.
en (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Van Mossel Leasing B.V.,
en/of
ad b) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Athlon Car Lease Nederland
B.V., en/of
ad f) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Athlon Car Lease Nederland B.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen
of na te laten (sub 1) en/of (telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
2.
hij in de periode van 1 juni 2001 tot en met 30 juni 2011 te Leusden en/of Delft en/of Den Haag en/of Leusden en/of Schiphol-Rijk en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
meermalen,
als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit defensie c.q. wagenparkbeheerder bij Defensie,
(telkens) (om) (een) gift(en) , te weten
- één of meer buitenlandse reizen, te weten naar het Middellandse Zeegebied
en/of Athene en/of Finland en/of Turijn en/of het Verenigd Koninkrijk en/of
de Verenigde Staten en/of Rusland en/of Canada en/of IJsland en/of Parijs
en/of Madrid en/of Vittel en/of Istanbul,
gedaan door Pon's Automobielhandel B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault Nederland N.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na
te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in
zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 4),
3.
hij in de periode van 1 februari 2006 tot en met 13 december 2012 te Delft en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
meermalen,
als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit defensie c.q. wagenparkbeheerder bij Defensie,
(telkens) (om) (een) gift(en), te weten
a. a) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Peugeot 607 met
kenteken [kentekennummer 5] voor een tarief van EUR 425,- per maand, tegen niet
marktconforme voorwaarden, en/of
b) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Peugeot 407 met
kenteken [kentekennummer 6] voor een tarief van EUR 425,- per maand , tegen niet
marktconforme voorwaarden, en/of
d) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Peugeot 207 met
kenteken [kentekennummer 4] voor een tarief van EUR 150,- per maand , tegen niet
marktconforme voorwaarden,
gedaan door (een of meer medewerker(s) werkzaam bij) Peugeot Nederland N.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
(sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen
door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met
zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte,
in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten (sub 4);
4.
hij in de periode van 18 februari 2009 tot en met 26 september 2011 te Delft en/of Den Haag, in elk geval in Nederland,
meermalen,
(telkens) een geheim waarvan hij wist en/of
redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, uit hoofde van ambt of
beroep, te weten als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit
defensie c.q. wagenparkbeheerder bij Defensie, verplicht was het te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft hij, verdachte, (telkens)
interne, vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten
- de raamovereenkomsten met Peugeot Nederland N.V., Renault Nederland N.V. en
Leaseplan en/of een verslag van een interdepartementale bespreking met lijst
van deelnemers en/of aan ((een) medewerker(s) van) Athlon Car Lease
Nederland B.V., en/of
- overeenkomsten met Leaseplan en Athlon aan ((een) medewerker(s) van) Renault
Nederland N.V., en/of
- een document 'jaaroverzicht afgenomen dienstauto's in 2010' en een document
'aantal orders [naam 5] ' aan (een) medewerker(s) van) Pon's Automobielhandel
B.V.,
verstrekt.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

6.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
feiten 1, 2 en 3, telkens:
als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als ambtenaar een gift aannemen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem gedaan wordt ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd
en/of
als ambtenaar een gift vragen teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd
en/of
als ambtenaar een gift vragen ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening is gedaan of nagelaten, meermalen gepleegd;
feit 4:
enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde
van ambt of vroeger ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

7.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

8.Motivering straf

8.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Over de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan overweegt de rechtbank voorafgaand het volgende.
De vormen van omkoping en de omkopingsmiddelen in deze zaak wijken af van het meer algemene patroon waarbij tegenover giften directe resultaten staan in de vorm van concrete bevoordeling. Het gaat hier om meer subtiele vormen van stilzwijgende en soms impliciete beïnvloeding van overheidsdienaren die als economisch en financieel gemotiveerd verschijnsel bederf veroorzaken in een samenleving. Het inzicht en het besef dat een integere overheid deze wat subtielere vormen van corruptie evenzeer moet bestrijden om als rechtsstaat overeind te blijven, zijn nog steeds groeiende.
In deze zaak heeft de publicatie van de anonieme brief genoemd in de inleiding bij de waardering van het bewijs (zie paragraaf 5.1) samen met het strafrechtelijk onderzoek een maatschappelijk schokeffect teweeg gebracht. Dat is te zien aan de reactie in de autowereld, waar intern onderzoek – mogelijk ook uit welbegrepen eigenbelang verricht – mede heeft geleid tot het ontslag van een reeks medewerkers, maar ook aan de reactie van de overheid: een nauwgezet en langdurig onderzoek door de Rijksrecherche is gevolgd door strafvervolging. Het openbaar ministerie heeft zich ingespannen om een reeks van ruim 40 verdachten nader te beoordelen. Dat heeft geleid tot sepots van verschillende aard, schikkingen en transacties en uiteindelijk de groep van elf verdachten die in deze zaak terechtstaan. Die keuzes, waarin de officier van justitie een ruime mate van afwegingsvrijheid toekomt, hebben bij de verdediging in de wel vervolgde zaken tot vragen geleid.
Een aantal beslissingen van de officier van justitie tot (niet-)vervolging is genomen in de analyse dat het verweten gedrag soms op, dan wel vóór de grens van de strafrechtelijke verwijtbaarheid balanceert. Van de kant van de verdachten zijn vragen gesteld: wat maakt het onderscheid tussen corruptie en zakelijke handigheid? Moet de ambtenaar dief van zijn eigen portemonnee zijn? Moet een autohandelaar niet iedereen (ook ambtenaren) gelijk behandelen?
De rechtbank heeft in haar overwegingen een streep getrokken bij het gedrag waarin de ambtenaar (en daarmee ook de degene die hem tracht te bewegen middels een gift) kort gezegd privé- en zakelijke belangen door elkaar liet lopen en dat op zo’n manier dat hij rekening had moeten houden met het risico dat zijn vroegere of huidige functie een rol speelde bij de gift, het voordeel dat hij ontving. Bij de verdachte was dit door de jaren heen veelvuldig aan de orde. Daarvan mag hem een strafrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Wel heeft de rechtbank in algemene zin ook betrokken dat het onderzoek door de omvang veel tijd heeft gekost die voor de verdachten in het onderzoek een verzwaring heeft betekend, zoals ook uit het persoonlijke relaas van de verdachte duidelijk is gebleken. In deze zin hebben de verdachten per individuele casus iets van het gewicht moeten dragen, niet alleen van hun eigen keuzes maar ook van die van een groter probleem. Bijna allen hebben over het gevoel verteld uitgekozen te zijn waar anderen, met name de betrokken bedrijven/auto-importeurs, goed wegkwamen. Hoewel deze argumenten niets afdoen aan de individuele verwijtbaarheid, zal de rechtbank er wel bij de strafmaat in enige mate rekening mee houden.
Daarnaast wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
8.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft als ambtenaar in de functie van beleidsmedewerker mobiliteit defensie c.q. wagenparkbeheerder bij het ministerie van Defensie zich schuldig gemaakt aan passieve ambtelijke omkoping, meermalen gepleegd, en schending van zijn ambtsgeheim.
De verdachte heeft zich op de hiervoor (zie paragrafen 5.3.1 tot en met 5.3.3, 5.4 en 5.5.2) beschreven wijze laten omkopen, met het oog op persoonlijk voordeel. Dat wordt de verdachte zwaar aangerekend. Voor een goed functioneren van de democratische rechtstaat is fundamenteel dat burgers vertrouwen hebben in het openbaar bestuur. Integriteit van ambtenaren en de overheid staat ook hoog op de politieke agenda; het maatschappelijk belang van een onkreukbare overheid is immers groot. De samenleving moet er zonder meer op kunnen vertrouwen dat met overheidsgezag beklede personen dat gezag niet misbruiken ten behoeve van hun eigen belang. Dit vertrouwen wordt beschaamd indien personen die bij de overheid werkzaam zijn, zich niet integer gedragen. Dat is het geval als persoonlijke en zakelijke belangen door elkaar gaan lopen. Juist van deze personen wordt, naast loyaliteit en inzet voor de publieke zaak, neutraliteit verwacht: handelen zonder aanzien des (rechts)persoons. Tegen ambtenaren die het vertrouwen in het openbaar bestuur schaden, moet dan ook doeltreffend en passend strafrechtelijk worden opgetreden.
Daarbij komt dat de verdachte in zijn positie een eigen invloed had. Hij heeft voor de overheid ongetwijfeld geld verdiend, veel gedaan voor veel collega’s, ook van hogere echelons, als een soort ‘olieman’ op het ministerie en had daar onmiskenbaar een eigen vaardigheid in. Maar ook heeft hij, misbruik makend van zijn invloed, ervaring, positie en contacten, langdurig, soms op slinkse wijze anderen bespeeld op de grens van oplichting en bedrog en deze (achteraf) soms het gevoel gegeven dat ze door hem bedonderd werden. Dat hij daarbij collega’s die zich beriepen op de regels, zoals de door hem omschreven dames “ [naam 6] ”, niet alleen heeft omzeild maar ook tegengewerkt vindt de rechtbank verwerpelijk.
In het geval van de verdachte was in strafrechtelijke zin niet sprake van een enkele misstap, maar heeft hij een jarenlange periode zijn positie en contacten als ambtenaar ingezet om persoonlijk voordeel ten aanzien van de aanschaf en het gebruik van auto’s alsmede vele buitenlandse reizen te verwerven die een ander niet zou kunnen krijgen. Ook heeft de verdachte vertrouwelijke informatie die hij als ambtenaar onder zich had zonder aarzelingen verspreid, waarmee hij derden potentieel heeft bevoordeeld en weer anderen mogelijk benadeeld. Ook daarmee heeft hij het vertrouwen van burgers of rechtspersonen in een onafhankelijke behandeling door de overheid beschaamd.
8.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
Uit een uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 november 2017 blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De verdachte en zijn raadsman hebben op de zitting gewezen op de grote impact op hem en zijn gezin van deze zaak, waarin hij als hoofdverdachte van een groot corruptieonderzoek is aangemerkt. De verdachte is in verband met deze zaak door Defensie ontslagen en is ook veel van zijn kennissen en vrienden kwijtgeraakt. Deze zaak heeft lang geduurd en ook die lange duur heeft gevolgen gehad voor de verdachte en zijn gezondheid. De grote media-aandacht voor deze zaak, waarin met name zijn rol werd belicht, heeft daarbij meegespeeld.
8.4.
Conclusies van de rechtbank
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Een taakstraf, zoals verzocht door de raadsman, is niet in overeenstemming met de ernst van de bewezenverklaring. De rechtbank komt tot het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Deze duur wijkt af van de eis van de officier van justitie nu van een deel van de feiten is vrijgesproken.
Bij het bepaling van de duur van de gevangenisstraf houdt de rechtbank wel enigszins rekening met voornoemde persoonlijke gevolgen van de zaak voor de verdachte en de relatief lange tijd dat deze zaak haar schaduw vooruit heeft geworpen en boven het hoofd van de verdachte is blijven hangen zonder dat hij zijn visie op de beschuldiging kon geven.
De rechtbank neemt hierbij ook in aanmerking dat in deze zaak de redelijke termijn is geschonden. Tussen 3 december 2012, de datum waarop de redelijke termijn is aangevangen (namelijk de datum waarop de doorzoeking van de woning van de verdachte heeft plaatsgevonden) en de datum van het eindvonnis ligt een periode van ruim 5 jaar. Er is dus sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ruim 3 jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend zou de rechtbank, in het geval de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden hebben opgelegd. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal de rechtbank de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 57, 272 en 363 (oud) van het Wetboek van Strafrecht.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging ten aanzien van de periode 1 december 2005 tot en met 2 december 2006 bij feit 1 en de periode 1 juni 2001 tot en met 2 december 2006 bij feit 2, voor zover die feiten betrekking hebben op artikel 362 Sr;
verklaart de officier van justitie voor het overige ontvankelijk in de vervolging;
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J. Bade, voorzitter,
en mrs. K.A. Baggerman en J. de Lange, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. A.K. van Zanten en I.C.M.A. Bals, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 22 februari 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
Zaaksdossier ZD01
hij
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
1 december 2005 tot en met 13 december 2012 te Tilburg en/of Leusden en/of
Delft en/of Den Haag en/of Schiphol-Rijk en/of Amsterdam en/of Almere en/of
Zaltbommel en/of Rotterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit defensie c.q.
wagenparkbeheerder bij Defensie,
(telkens) (om) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a. a) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Audi A5 met kenteken
[kentekennummer 1] voor een tarief van EUR 700,02 per maand (terwijl het marktconform
tarief lag tussen de EUR 1.109,47 en EUR 1.568,34), en/althans tegen niet
marktconforme voorwaarden, en/of
b) het (privé-)gebruik van één of meer brandstofpas(sen) van Multi Tank Card
(MTC) met kenmerk [naam kenmerk 1] en/of [naam kenmerk 2] (voor een totaalbedrag van circa
EUR 17.464,32), en/of
c) een totaal bedrag van EUR 23.078,-, althans EUR 11.029,-, in elk geval een
geldbedrag, ten behoeve van zijn, verdachtes, privé-uitgaven (betaald uit
het ' [naam potje] '), en/of
d) een totaal bedrag van EUR 17.500,-, in elk geval een geldbedrag, en/of
e) het ter beschikking krijgen van (een) niet marktconforme geldlening(en) ter
overname van die Audi A5 van EUR 40.000,- en/of EUR 16.000,-, en/of
f) (een factuurbetaling van EUR 999,60 ten behoeve van) een set winterbanden
onder zijn, verdachtes, privé auto,
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, verleend en/of aangeboden en/of
gedaan door
ad a) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Pon's Automobielhandel B.V.
en/of (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Van Mossel Leasing B.V.,
en/of
ad b) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Athlon Car Lease Nederland
B.V., en/of
ad c) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Van Kerkhof & Visscher B.V.
en/of (een of meer medewerker(s) werkzaam bij) Renault Nederland N.V.,
en/of
ad d) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Van Kerkhof & Visscher B.V.
en/of (een of meer medewerker(s) werkzaam bij) Renault Nederland N.V.,
en/of
ad e) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Van Kerkhof & Visscher B.V.
en/of
ad f) (één of meer medewerker(s) werkzaam bij) Athlon Car Lease Nederland
B.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen
om, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen
of na te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar
aanleiding van hetgeen door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in
zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van Pon's Automobielhandel
B.V. en/of Athlon Car Lease Nederland B.V. en/of Peugeot Nederland N.V.
en/of Renault Nederland N.V. en/of Van Kerkhof & Visscher B.V., en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en Pon's
Automobielhandel B.V. en/of Athlon Car Lease Nederland B.V. en/of Peugeot
Nederland N.V. en/of Renault Nederland N.V. en/of Van Kerkhof & Visscher
B.V., teneinde (aldus) voor die rechtsperso(o)n(en) een voorkeursbehandeling
te bewerkstelligen, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en
Pon's Automobielhandel B.V. en/of Athlon Car Lease Nederland B.V. en/of
Peugeot Nederland N.V. en/of Renault Nederland N.V. en/of Van Kerkhof &
Visscher B.V., dat hij, verdachte, tegenover die Pon's Automobielhandel B.V.
en/of Athlon Car Lease Nederland B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of
Renault Nederland N.V. en/of Van Kerkhof & Visscher B.V. niet meer zo vrij
en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij het
nemen van beslissingen in relatie tot die Pon's Automobielhandel B.V. en/of
Athlon Car Lease Nederland B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault
Nederland N.V. en/of Van Kerkhof & Visscher B.V. als in het geval dat hij,
verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) niet had
aangenomen, en/of
- ( anders dan om zakelijke redenen) verstrekken van interne, vertrouwelijke
en/of geheime informatie aan ((een) medewerker(s) van) die Pon's
Automobielhandel B.V., te weten een document 'jaaroverzicht afgenomen
dienstauto's in 2010' en een document 'aantal orders [naam 5] , en/of
- ( anders dan om zakelijke redenen) verstrekken van interne, vertrouwelijke
en/of geheime informatie aan ((een) medewerker(s) van) die Athlon Car
Lease Nederland B.V., te weten de raamovereenkomsten met Peugeot Nederland
N.V., Renault Nederland B.V. en LeasePlan en/of een verslag van een
interdepartementale bespreking met lijst van deelnemers en/of een
e-mailbericht met als onderwerp 'Bevindingen EWB door de Belastingdienst',
en/of
- ( anders dan om zakelijke redenen) verstrekken van interne, vertrouwelijke
en/of geheime informatie aan ((een) medewerker(s) van) die Renault
Nederland N.V., te weten overeenkomsten met LeasePlan en Athlon Car Lease
Nederland B.V., en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed binnen Defensie, pogen een betere
positie te bewerkstelligen voor Pon's Automobielhandel B.V. en/of Athlon Car
Lease Nederland B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault Nederland
N.V. en/of Van Kerkhof & Visscher B.V. binnen Defensie;
art 362 lid 1 ahf/sub 1° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
2.
Zaaksdossier ZD02
hij
op een of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 juni 2001 tot en met 30 juni 2011
te Leusden en/of Delft en/of Den Haag en/of Leusden en/of Schiphol-Rijk en/of
Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit defensie c.q.
wagenparkbeheerder bij Defensie,
(telkens) (om) (een) gift(en) en/of belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
- één of meer (buitenlandse) reizen, te weten naar het Middellandse Zeegebied
en/of Athene en/of Finland en/of Turijn en/of het Verenigd Koninkrijk en/of
de Verenigde Staten en/of Rusland en/of Canada en/of IJsland en/of Parijs
en/of Madrid en/of Vittel en/of Istanbul,
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, verleend en/of aangeboden en/of
gedaan door Pon's Automobielhandel B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of
Renault Nederland N.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, al
dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na
te laten (sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
belofte(n) en/of dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar
aanleiding van hetgeen door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in
zijn huidige en/of vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2),
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om, al dan niet in strijd
met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3)
en/of (telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem,
verdachte, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 4),
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van Pon's Automobielhandel
B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault Nederland N.V., en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en Pon's
Automobielhandel B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault Nederland
N.V., teneinde (aldus) voor die rechtsperso(o)n(en) een voorkeursbehandeling
te bewerkstelligen, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem, verdachte, en
Pon's Automobielhandel B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault
Nederland N.V., dat hij, verdachte, tegenover die Pon's Automobielhandel
B.V. en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault Nederland N.V. niet meer zo
vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief was/kon zijn bij
het nemen van beslissingen in relatie tot die Pon's Automobielhandel B.V.
en/of Peugeot Nederland N.V. en/of Renault Nederland N.V. als in het geval
dat hij, verdachte, die gift(en) en/of belofte(n) en/of dienst(en) niet had
aangenomen, en/of
- ( anders dan om zakelijke redenen) verstrekken van interne, vertrouwelijke
en/of geheime informatie aan ((een) medewerker(s) van) die Pon's
Automobielhandel B.V., te weten een document 'jaaroverzicht afgenomen
dienstauto's in 2010' en een document 'aantal ordners [naam 5] , en/of
- ( anders dan om zakelijke redenen) verstrekken van interne, vertrouwelijke
en/of geheime informatie aan ((een) medewerker(s) van) die Renault
Nederland N.V., te weten overeenkomsten met LeasePlan en Athlon Car Lease
Nederland B.V., en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed binnen Defensie, pogen een betere
positie te bewerkstelligen voor Pon's Automobielhandel B.V. en/of Peugeot
Nederland N.V. en/of Renault Nederland N.V. binnen Defensie;
art 362 lid 1 ahf/sub 1° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
3.
Zaaksdossier ZD03
hij
op een of meer tijdstippen
in of omstreeks de periode van 1 februari 2006 tot en met 13 december 2012
te Delft en/of Den Haag en/of Amsterdam, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit defensie c.q.
wagenparkbeheerder bij Defensie,
(telkens) (om) (een) gift(en) en/of belofte(n) en/of (een) dienst(en),
te weten
a. a) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Peugeot 607 met
kenteken [kentekennummer 5] voor een tarief van EUR 425,- per maand (terwijl het
marktconform tarief minimaal EUR 1.477,- bedroeg), en/althans tegen niet
marktconforme voorwaarden, en/of
b) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Peugeot 407 met
kenteken [kentekennummer 6] voor een tarief van EUR 425,- per maand (terwijl het
marktconform tarief circa EUR 1.477,- bedroeg), en/althans tegen niet
marktconforme voorwaarden, en/of
c) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Peugeot 207 met
kenteken [kentekennummer 3] voor een tarief van EUR 200,- per maand (terwijl het
marktconform tarief circa EUR 372,- bedroeg), en/althans tegen niet
marktconforme voorwaarden, en/of
d) het leasen van een personenauto in privé, te weten een Peugeot 207 met
kenteken [kentekennummer 4] voor een tarief van EUR 150,- per maand (terwijl het
marktconform tarief circa EUR 372,- bedroeg), en/althans tegen niet
marktconforme voorwaarden,
althans enige gift en/of belofte en/of dienst, verleend en/of aangeboden en/of
gedaan door (een of meer medewerker(s) werkzaam bij) Peugeot Nederland N.V.,
I. heeft aangenomen terwijl hij, verdachte,
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
dienst(en) hem werd(en) gedaan teneinde hem te bewegen om, al dan niet in
strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten
(sub 1) en/of
(telkens) wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze/die gift(en) en/of
dienst(en) hem werd(en) gedaan tengevolge of naar aanleiding van hetgeen
door hem, al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of
vroegere bediening is gedaan of nagelaten (sub 2)
en/of
II. heeft gevraagd
(telkens) teneinde hem, verdachte, te bewegen om al dan niet in strijd met
zijn plicht in zijn bediening iets te doen of na te laten (sub 3) en/of
(telkens) tengevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, verdachte,
al dan niet in strijd met zijn plicht, in zijn huidige en/of vroegere
bediening is gedaan of nagelaten (sub 4)
te weten het (telkens)
- ( anders dan om zakelijke redenen) begunstigen van Peugeot Nederland N.V.,
en/of
- aangaan en/of onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en Peugeot
Nederland N.V., teneinde (aldus) voor die rechtspersoon een
voorkeursbehandeling te bewerkstelligen, en/of
- aangaan en/of onderhouden van een zodanige relatie tussen hem, verdachte,
Peugeot Nederland N.V., dat hij, verdachte, tegenover die Peugeot Nederland
N.V. niet meer zo vrij en/of onbeïnvloed en/of onafhankelijk en/of objectief
was/kon zijn bij het nemen van beslissingen in relatie tot die Peugeot
Nederland N.V. als in het geval dat hij, verdachte, die giften en/of
diensten niet had aangenomen, en/of
- met aanwending van zijn gezag en invloed binnen Defensie, pogen een betere
positie te bewerkstelligen voor Peugeot Nederland N.V. binnen Defensie;
art 362 lid 1 ahf/sub 1° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 2° t/m 4° Wetboek van Strafrecht
art 363 lid 1 ahf/sub 1° Wetboek van Strafrecht
4.
Zaaksdossier ZD01
hij
op een of meer tijdstip(pen)
gelegen in de periode van 18 februari 2009 tot en met 26 september 2011
te Delft en/of Den Haag, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
meermalen, althans eenmaal,
(telkens) een geheim waarvan hij en/of zijn mededader(s) wist(en) en/of
redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat hij, verdachte, uit hoofde van ambt of
beroep, te weten als ambtenaar, te weten als beleidsmedewerker mobiliteit
defensie c.q. wagenparkbeheerder bij Defensie, verplicht was het te bewaren,
opzettelijk heeft geschonden,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), (telkens)
interne, vertrouwelijke en/of geheime informatie, te weten
- de raamovereenkomsten met Peugeot Nederland N.V., Renault Nederland N.V. en
Leaseplan en/of een verslag van een interdepartementale bespreking met lijst
van deelnemers en/of een e-mailbericht met als onderwerp 'Bevindingen EWB
door de Belastingdienst' aan ((een) medewerker(s) van) Athlon Car Lease
Nederland B.V., en/of
- overeenkomsten met Leaseplan en Athlon aan ((een) medewerker(s) van) Renault
Nederland N.V., en/of
- een document 'jaaroverzicht afgenomen dienstauto's in 2010' en een document
'aantal orders [naam 5] aan (een) medewerker(s) van) Pon's Automobielhandel
B.V.,
verstrekt;
art 272 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Algemeen dossier p. 060258 e.v.
2.Kamerstukken II 1998/99, 26469, 3 p. 7.
3.Verklaring [naam medeverdachte 3] bij de rechter-commissaris d.d. 28 november 2017.
4.Getuigen [naam getuige 5] en [naam getuige 6] bij de rechter-commissaris d.d. 9 oktober 2017 respectievelijk 26 oktober 2017.
5.HR 16-06-2015, ECLI:NL:HR:2015:1662, NJ 2015, 358, m..nt. P.A.M. Mevis.