ECLI:NL:RBROT:2018:1150

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
C/10/524207 / HA ZA 17-332
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot niet-ontvankelijkheid in faillissementszaak met vervalbeding

In deze zaak heeft de curator een incident tot niet-ontvankelijkheid opgeworpen, omdat de crediteur van de failliete vennootschap niet tijdig een procedure heeft gestart in verband met een vervalbeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de crediteur, aangeduid als [eiseres], op 13 januari 2017 een dagvaarding heeft betekend aan de curator, maar deze is niet aangebracht bij de rechtbank. Hierdoor is de aanhangigheid van het geding vervallen, wat betekent dat de vorderingen van [eiseres] niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vervaltermijn ongebruikt is verstreken, en dat [eiseres] niet tijdig heeft gehandeld om haar vorderingsrecht te behouden. De curator heeft de vorderingen op debiteuren geïnd en de opbrengsten op de boedelrekening gestort. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de curator toegewezen, waardoor [eiseres] niet-ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen zoals weergegeven in het vonnis. De kosten van het incident zijn voor rekening van [eiseres]. De hoofdzaak zal verder worden behandeld op 14 maart 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
Zaaknummer / rolnummer: C/10/524207 / HA ZA 17-332
Vonnis in incident van 31 januari 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te Vianen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Mos te Nieuwegein,
tegen
[curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [de failliete vennootschap] ,
kantoorhoudende te Rotterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. S.A. van Aalst te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de curator worden genoemd.
De failliete vennootschap zal hierna [de failliete vennootschap] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 23 maart 2017, met producties 1 t/m 13,
  • de conclusie van eis houdende incidentele vordering tot niet-ontvankelijkverklaring tevens houdende incidentele vordering tot onbevoegdheidverklaring, met productie 1,
  • de conclusie van antwoord in de incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid tevens houdende incidentele vordering tot onbevoegdverklaring tevens akte houdende vermeerdering van eis,
  • de oproepbrief van deze rechtbank van 15 juni 2017, waarin een datum voor een pleidooi is bepaald,
  • het proces-verbaal van het pleidooi, gehouden op 24 oktober 2017, met aangehechte pleitnota van de curator,
  • de brief van mr. Van Aalst van 16 november 2017, waarin opmerkingen zijn gemaakt over het proces-verbaal, en
  • de brief van mr. Van Aalst van 24 november 2017, waarin is aangegeven dat zijdens [eiseres] niet op het proces-verbaal is gereageerd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast.
2.1.
In 2013 hebben [de failliete vennootschap] en [eiseres] een akte ondertekend waarin onder meer staat vermeld dat [de failliete vennootschap] tot zekerheid van hetgeen zij aan [eiseres] is verschuldigd of mocht zijn, in eerste pand aan [eiseres] geeft alle vorderingen die [de failliete vennootschap] heeft of zal verkrijgen op debiteuren. Op 19 juni 2013 is deze akte geregistreerd.
2.2.
Era Contour B.V. (hierna: Era) is een debiteur van [de failliete vennootschap] . Haar algemene inkoopvoorwaarden vermelden, voor zover rechtens relevant:
“Artikel 19 Verbod van overdracht en verpanding
Vorderingen die Opdrachtnemer op Opdrachtgever heeft of verkrijgt kunnen niet worden overgedragen of verpand. Dit beding heeft goederenrechtelijke werking.”
2.3.
Bouwcombinatie Dura Vermeer De Nijs Atrium vof (hierna: de Bouwcombinatie) is eveneens een debiteur van [de failliete vennootschap] . In de Algemene verkoopvoorwaarden van Dura Vermeer Groep NV is onder meer opgenomen:
“ARTIKEL 4 FACTURERING EN BETALING
[…]
4.6
Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Dura Vermeer zal Opdrachtnemer zijn rechten uit hoofde van de Opdracht en/of vorderingen op Dura Vermeer niet met goeden rechtelijk effect kunnen overdragen, verpanden of, onder welke titel ook, in eigendom overdragen.”
2.4.
Op 10 mei 2016 is [de failliete vennootschap] bij vonnis van deze rechtbank in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator als zodanig.
2.5.
Op 17 mei 2016 heeft Bouwbedrijf [bouwbedrijf] , een debiteur van [eiseres] , een bedrag van € 7.250,00 voldaan aan [de failliete vennootschap] .
2.6.
Bij e-mail van 14 juli 2016 heeft de curator aan de advocaat van [eiseres] bericht:
“Geachte confrère,
Hierbij bevestig ik de tussen u (namens [eiseres] en mij (q.q.) gemaakte afspraken van heden over de incasso van debiteuren, één en ander onder voorbehoud van toestemming van de rechter-commissaris.
De afspraken komen neer op het volgende:
[eiseres] (hierna: [eiseres] ) zal de volgende debiteurenvorderingen incasseren:
- Bouwbedrijf [bouwbedrijf] , gevestigd te Warmenhuizen: een bedrag ad EUR 44.880,35
- BT-CO, gevestigd te Nederhemert: een bedrag ad EUR 12.462,53
- Van Muijen Betonbouw, gevestigd te Obdam: een bedrag ad EUR 17.679,04
- Plecht-Vos, gevestigd te Assen: een bedrag van EUR 5.433,-
- Ramiz Bouw Service, gevestigd te Eindhoven: een bedrag ad EUR 4.346,32
Voor mijn medewerking aan de incasso van voormelde debiteurenvorderingen betaalt [eiseres] een boedelbijdrage van EUR 4.500,- excl. BTW. Graag ontvang ik voormeld bedrag te vermeerderen met BTW binnen twee weken na heden op de boedelrekening [rekeningnummer] , t.n.v. [curator] o.v.v. “
boedelbijdrage [eiseres]”, waarvoor ik u bij voorbaat dank.
Voorts ga ik over tot incasso van de debiteurenvorderingen op ERA Contour ad EUR 44.764,13 en Dura Vermeer De Nijs Atrium Vof ad EUR 21.924,-. Voor zover nodig zal [eiseres] aan de incasso hiervan haar medewerking verlenen. De opbrengst van deze vorderingen wordt na ontvangst op de boedelrekening gestort in afwachting van een minnelijke regeling of rechterlijke uitspraak waaruit de verdeling van de opbrengst blijkt. In dit kader dient [eiseres]
binnen zes maanden na hedeneen procedure over het verpandingsverbod te hebben gestart (d.w.z. een dagvaarding te hebben uitgebracht) dan wel een minnelijke regeling met de curator hebben bereikt. Bij ongebruikt laten verstrijken van deze termijn komen deze opbrengsten de boedel toe.”
2.7.
De curator heeft de vorderingen op Era en de Bouwcombinatie geïnd, waarna de opbrengst op de boedelrekening is gestort.
2.8.
Op 13 januari 2017 heeft [eiseres] de curator gedagvaard.
2.9.
Bij e-mail van 22 februari 2017 heeft de curator aan de advocaat van [eiseres] medegedeeld:
“Met referte aan ons telefoongesprek van gisteren bericht ik u als volgt.
U deelde mij mee dat op uw kantoor een (ongelukkige) fout is gemaakt door de dagvaarding niet aan te brengen bij de rechtbank. In dit verband verzocht u mij in te stemmen met het alsnog dagvaarden (omdat de overeengekomen (verval)termijn is geëindigd).
Echter, ik begrijp dat de gang van zaken aan uw zijde ongelukkig is, maar als curator ben ik genoodzaakt de belangen van de gezamenlijke schuldeisers te dienen en kan ik niet zomaar rechten prijsgeven. Ik kan dan ook niet anders dan vasthouden aan de overeengekomen regeling.”

3.Het geschil in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] vordert, na vermeerdering van eis, in de hoofdzaak – verkort en zakelijk weergegeven – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
te verklaren voor recht dat het niet aanbrengen van de op 13 januari 2017 aan de curator betekende dagvaarding niet tot gevolg heeft dat [eiseres] niet opnieuw onderstaande vorderingen (onder 3 t/m 10) kan indienen dan wel dat dit niet tot gevolg heeft dat zij daarbij geen recht en belang heeft,
te verklaren voor recht dat – wanneer door het niet aanbrengen van de dagvaarding [eiseres] onderstaande vorderingen (onder 3 t/m 10) niet kan indienen dan wel daarbij geen belang zou hebben – [eiseres] op grond van haar pandrecht voorrang heeft op de opbrengst van de in de e-mail van 14 juli 2016 genoemde aan de boedel toegevoegde bedragen,
te verklaren voor recht dat [eiseres] een pandrecht heeft op de vordering van [de failliete vennootschap] op Era,
te verklaren voor recht dat [eiseres] rechthebbende is op al hetgeen Era aan de curator heeft voldaan,
de curator te veroordelen om aan [eiseres] te betalen al hetgeen hij van Era heeft ontvangen,
de curator te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) over het verschuldigde bedrag vanaf de dag dat hij voornoemde hoofdsom incasseerde van Era tot aan de dag der algehele voldoening aan [eiseres] ,
te verklaren voor recht dat [eiseres] een pandrecht heeft op de vordering van [de failliete vennootschap] op de Bouwcombinatie,
te verklaren voor recht dat [eiseres] rechthebbende is op al hetgeen de Bouwcombinatie aan de curator heeft voldaan,
de curator te veroordelen om aan [eiseres] te betalen al hetgeen hij van de Bouwcombinatie heeft ontvangen,
de curator te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het verschuldigde bedrag vanaf de dag dat hij voornoemde hoofdsom incasseerde van de Bouwcombinatie tot aan de dag der algehele voldoening aan [eiseres] ,
de verdeling van de gemeenschap te gelasten, in die zin dat aan [eiseres] wordt toebedeeld al hetgeen door de curator in verband met de op 14 juli 2016 gemaakte afspraak van Era en de Bouwcombinatie is ontvangen,
te verklaren voor recht dat de betaling door Bouwbedrijf [bouwbedrijf] van een bedrag van € 7.250,00 onverschuldigd was,
te verklaren voor recht dat de curator gehouden is dit bedrag terug te betalen,
te verklaren voor recht dat de curator gehouden is dit bedrag terug te betalen aan [eiseres] ,
te verklaren voor recht dat deze betalingsverplichting van de curator een super preferente boedelvordering oplevert die voorgaat op iedere andere (boedel)vordering/verplichting,
de curator te veroordelen aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 7.250,00,
de curator te veroordelen om aan [eiseres] te betalen de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het verschuldigde bedrag vanaf de dag dat om terugbetaling van dit bedrag werd verzocht tot aan de dag der algehele voldoening aan [eiseres] , en
de curator te veroordelen in de na dit vonnis ontstane kosten, te begroten op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de curator niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van de betekening van de uitspraak.

4.De vordering in het incident

4.1.
De curator vordert, na vermindering van eis, in het incident – verkort en zakelijk weergegeven – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
  • primair: [eiseres] niet-ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen in de hoofdzaak,
  • subsidiair: [eiseres] (partieel) niet-ontvankelijk te verklaren in de hoofdzaak ter zake van de vorderingen zoals weergegeven in 3.1 van dit vonnis onder 3 t/m 10,
  • met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na het vonnis tot de dag der algehele voldoening en te vermeerderen met de nakosten, zijnde een bedrag van € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 in geval van betekening van het vonnis.
4.2.
Het verweer van [eiseres] strekt tot – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis – afwijzing van de incidentele vordering, met veroordeling van de curator in de kosten van het incident, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 133,00, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis en, voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten, te rekenen vanaf de termijn voor voldoening.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
De curator grondt zijn incidentele vordering op een vervalbeding. Hij voert daartoe aan dat partijen op 14 juli 2016 met elkaar zijn overeengekomen dat [eiseres] binnen zes maanden een procedure over het verpandingsverbod diende te entameren. De dagvaarding van 13 januari 2017 is niet aangebracht, zodat niet binnen zes maanden een procedure over het verpandingsverbod aanhangig is gemaakt. Met het verstrijken van de vervaltermijn zijn de rechtsvordering en het vorderingsrecht van [eiseres] teniet gegaan, zodat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vorderingen.
5.2.
[eiseres] betwist dat de onderhavige zaak met zich brengt dat eerst en vooraf op de incidentele vordering van de curator dient te worden beslist.
5.3.
De rechtbank stelt voorop dat het door de curator opgeworpen incident niet is geregeld in de wet. Indien een bijzondere wettelijke regel ontbreekt, geldt de maatstaf van artikel 209, eerste zin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), die inhoudt dat de vordering eerst en vooraf wordt behandeld en beslist ‘indien de zaak dat medebrengt’. Bij de toepassing van deze maatstaf dient de rechter, aan de hand van de aard en inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering, na te gaan of een voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn en niet leiden tot een onredelijke vertraging van het geding (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:
BU8176 en HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4008).
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank brengt de onderhavige zaak alsmede het tussen partijen gevoerde debat mede dat eerst en vooraf op de incidentele vordering dient te worden beslist. Alvorens aan de behandeling van het materiële geschil kan worden toegekomen, dient immers te worden vastgesteld of [eiseres] in haar vorderingen kan worden ontvangen. Mede in verband met een doelmatige procesvoering zal de rechtbank deze bij incident opgeworpen procedurele voorvraag eerst en vooraf aan de hoofdzaak beantwoorden.
5.5.
In het kader van de inhoudelijke behandeling van het incident voert [eiseres] aan dat haar vorderingsrecht niet is vervallen, nu partijen dit gevolg niet hebben verbonden aan de in de e-mail van 14 juli 2016 opgenomen termijn. Daarenboven betoogt zij dat haar vorderingsrecht niet is komen te vervallen, nu, conform voornoemde e-mail, binnen zes maanden een dagvaarding aan de curator is betekend. Indien het vorderingsrecht van [eiseres] wel is komen te vervallen, is haar rechtsvordering blijven bestaan, zodat [eiseres] een eventuele veroordeling van haar in de proceskosten wenst te verrekenen met deze rechtsvordering en ten aanzien van de Bouwcombinatie en Era gedane betalingen voorrang heeft op de andere crediteuren van [de failliete vennootschap] . Ten slotte is het beroep van de curator op verval van het vorderingsrecht in strijd met de eisen van redelijkheid en billijkheid, aldus [eiseres] .
5.6.
Ter beoordeling ligt voor de vraag hoe de in de e-mail van 14 juli 2016 opgenomen overeenkomst tussen partijen dient te worden uitgelegd.
5.7.
Bij de uitleg van overeenkomsten geldt dat, ook indien groot gewicht toekomt aan de taalkundige betekenis van gekozen bewoordingen, de overige omstandigheden van het geval steeds kunnen meebrengen dat een andere (dan de taalkundige) betekenis aan de bepalingen van de overeenkomst moet worden gehecht. Beslissend blijft aldus de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (HR 5 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY8101). Dat is niet zonder meer anders waar een beding verstrekkende gevolgen heeft, zoals een vervalbeding, of waar het een overeenkomst tussen twee professionele partijen betreft die zich hebben laten bijstaan door externe, ter zake kundige juridische adviseurs (HR 20 september 2013, ECLI:NL:HR:2013: CA0727).
5.8.
Na het faillissement van [de failliete vennootschap] is tussen partijen een discussie ontstaan over de vraag of [eiseres] over een pandrecht beschikt op vorderingen van [de failliete vennootschap] . Ten aanzien van de vorderingen op Era en de Bouwcombinatie hebben partijen geen overeenstemming kunnen bereiken. Wel hebben zij een procedurele afspraak met elkaar gemaakt. Die afspraak is vastgelegd in de e-mail van 14 juli 2016 en het resultaat van onderhandelingen tussen ter zake kundige juridische adviseurs, nu de curator zelf jurist en advocaat is en [eiseres] zich heeft laten bijstaan door een advocaat. In de e-mail van 14 juli 2016 is opgenomen dat “ [eiseres] binnen zes maanden na heden een procedure over het verpandingsverbod [dient] te hebben gestart (d.w.z. een dagvaarding te hebben uitgebracht) dan wel een minnelijke regeling met de curator hebben bereikt. Bij ongebruikt laten verstrijken van deze termijn komen deze opbrengsten de boedel toe.”
5.9.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het vorenstaande dat partijen een vervaltermijn zijn overeengekomen; [eiseres] diende voor 14 januari 2017 een procedure te starten, bij gebreke waarvan haar vorderingsrecht kwam te vervallen.
5.10.
[eiseres] heeft op 13 januari 2017 een dagvaarding aan de curator betekend. De dagvaarding is niet aangebracht, zodat de aanhangigheid van het geding op grond van artikel 125 lid 5 Rv is vervallen. Met de curator is de rechtbank van oordeel dat, nu de aanhangigheid van voornoemd geding is vervallen, [eiseres] niet tijdig een procedure heeft gestart, zodat de vervaltermijn ongebruikt is verstreken. Daarbij overweegt de rechtbank dat, nu de e-mail is opgesteld door de curator en is gericht aan de advocaat van [eiseres] , met de toevoeging “d.w.z. een dagvaarding te hebben uitgebracht” slechts een onderscheid is gemaakt tussen de dag van dagvaarding en de in de dagvaarding te vermelden roldatum. De dagvaarding diende uiterlijk op 14 januari 2017 te zijn uitgebracht, terwijl de daarin te vermelden roldatum op een later moment kon zijn gelegen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] de vervaltermijn ongebruikt heeft laten verstrijken, zodat haar vorderingsrecht is komen te vervallen.
5.11.
Door [eiseres] is nog aangevoerd dat, ondanks het verval van haar vorderingsrecht, haar rechtsvordering is blijven bestaan, zodat zij een veroordeling in de proceskosten kan verrekenen met deze rechtsvordering en ter zake voorrang heeft op andere crediteuren. De rechtbank overweegt dat aan de beoordeling van het vorenstaande niet kan worden toegekomen, omdat, als gevolg van het verval van het vorderingsrecht, niet langer in rechte kan worden vastgesteld of ten behoeve van [eiseres] een rechtsgeldig pandrecht is gevestigd. Zulks brengt met zich dat het beroep op verrekening en voorrang faalt.
5.12.
De rechtbank overweegt ten slotte dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het beroep van de curator op het vervalbeding in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De bewaking van de vervaltermijn kwam voor rekening en risico van [eiseres] , nu zij zich liet bijstaan door een advocaat en deze zich, zo blijkt uit de e-mail van 22 februari 2017, de inhoud en strekking van de vervaltermijn realiseerde.
5.13.
[eiseres] heeft voorts gesteld dat de boedelrekening als kwaliteitsrekening moet worden aangemerkt; het uit deze rekening voortvloeiende vorderingsrecht behoort toe aan de gezamenlijke rechthebbenden en zij kunnen als deelgenoten in een gemeenschap tevens verdeling daarvan vorderen. [eiseres] is zo een rechthebbende en haar recht tot het vorderen van verdeling is niet aan verjaring of verval onderhevig. Verder betoogt [eiseres] dat, indien geen sprake is van een kwaliteitsrekening, op grond van artikel 6:16 BW de in geval van gemeenschap geldende regels op de rechtsverhouding tussen partijen moeten worden toegepast. [eiseres] stelt ten slotte dat partijen zijn overeengekomen dat de curator zowel zijn als het aan [eiseres] toekomende vorderingsrecht ging uitoefenen, zodat de in dat kader afgescheiden opbrengst tussen partijen dient te worden verdeeld.
5.14.
De rechtbank overweegt dat, voordat in de beoordeling van het vorenstaande kan worden getreden, dient te worden vastgesteld of [eiseres] een rechtsvordering heeft. Immers, bij het ontbreken van een rechtsvordering wordt niet toegekomen aan de vraag of sprake is van een gemeenschap, hetgeen eveneens geldt voor de vraag of via de weg van artikel 6:16 BW dan wel op grond van een overeenkomst van lastgeving een bedrag aan [eiseres] dient te worden uitgekeerd. Teneinde te kunnen vaststellen of sprake is van een rechtsvordering van [eiseres] , moet worden beoordeeld of destijds ten behoeve van [eiseres] een rechtsgeldig pandrecht is gevestigd. Echter, dit onderwerp kan niet meer in rechte worden voorgelegd, nu [eiseres] de vervaltermijn heeft laten verstrijken, als gevolg waarvan haar vorderingsrecht ter zake is komen te vervallen. Zulks leidt ertoe dat de door [eiseres] aangevoerde verweren zullen worden verworpen.
5.15.
Gelet op het vorenstaande zal de primaire incidentele vordering deels worden toegewezen, in die zin dat [eiseres] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in het gevorderde in de hoofdzaak zoals weergegeven in 3.1 van dit vonnis onder 1 t/m 11. Het gevorderde onder 12 t/m 18 valt niet onder het tussen partijen overeengekomen vervalbeding, zodat daarover in de hoofdzaak voort dient te worden geprocedeerd.
5.16.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld (2,0 punten x tarief € 452,00). De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen als na te melden.
5.17.
Ten aanzien van het gevorderde in de hoofdzaak zoals weergegeven in 3.1 van dit vonnis onder 12 t/m 18 zal de procedure naar de rol van woensdag 14 maart 2018 worden verwezen voor conclusie van antwoord. Daarbij geeft de rechtbank partijen in overweging nogmaals te onderzoeken of ten aanzien van het bedrag van € 7.250,00 een minnelijke regeling kan worden getroffen.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
verklaart [eiseres] niet-ontvankelijk in haar vorderingen zoals weergegeven in 3.1 van dit vonnis onder 1 t/m 11,
6.2.
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het incident, aan de zijde van curator tot op heden begroot op € 904,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
6.4.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in de hoofdzaak
6.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 14 maart 2018voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A. Muilwijk-Schaaij en in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
[2971/2053]