Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1..De procedure
- de conceptdagvaarding, met producties 1 tot en met 3;
- de aanvullende producties 4 en 5;
- de producties 1 tot en met 3 van [naam gedaagde] ;
- de mondelinge behandeling op 8 oktober 2018;
- de pleitnota van D.Z.S.;
- de pleitnota van [naam gedaagde] .
2..De feiten
3..Het geschil
4..De beoordeling
De schorsing van de executie van (ontruimings)vonnissen in een incidentele vordering: in hoger beroep of in kort geding’(WR 2017, 114). In dat artikel gaat het om de aan te leggen maatstaf bij de beoordeling van een vordering op grond van artikel 351 Rv en de wijze waarop de gerechtshoven omgaan met een dergelijke vordering, en niet om de aan te leggen maatstaf bij de beoordeling van een vordering op grond van artikel 438 lid 2 Rv. Dat in de rechtspraak nog steeds de norm van Ritzen/Hoekstra wordt gehanteerd bij de beoordeling van executiegeschillen als bedoeld in artikel 438 lid 2 Rv, wordt ook door [naam 2] opgemerkt (pagina 3, derde alinea, laatste zin), evenals dat de positie van een kortgedingrechter een andere is dan die van de rechter in hoger beroep, aangezien de kortgedingrechter niet oordeelt als appelrechter (pagina 7, laatste alinea). Opgemerkt zij overigens dat ook bij de beoordeling van een executiegeschil een belangenafweging moet worden gemaakt.
980,00