ECLI:NL:RBROT:2018:11278

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
2 november 2018
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
6735537 CV EXPL 18-9217
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van een commanditaire vennootschap in een civiele procedure zonder haar beherend vennoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 2 november 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Stedin Netbeheer B.V. (eiseres) en een commanditaire vennootschap (gedaagde). De procedure betreft een vordering van Stedin tot betaling van een bedrag van € 200,00 aan buitengerechtelijke kosten, voortvloeiend uit een overeenkomst voor de aansluiting en het transport van elektriciteit en gas. De gedaagde heeft de vordering betwist en aangevoerd dat Stedin niet ontvankelijk is, omdat zij niet ook haar beherend vennoot heeft gedagvaard. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat een commanditaire vennootschap als zelfstandig rechtssubject kan optreden in een procedure, ook als de beherend vennoot niet is betrokken. Dit is in lijn met artikel 51 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat Stedin voldoende heeft aangetoond dat zij buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht en dat de gevorderde kosten in overeenstemming zijn met de wettelijke regeling. De vordering van Stedin is toegewezen, en de gedaagde is veroordeeld tot betaling van de gevorderde kosten, inclusief de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM

zaaknummer: 6735537 / CV EXPL 18-9217
uitspraak: 2 november 2018
vonnis van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Stedin Netbeheer B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
eiseres,
gemachtigde: Flanderijn incasso & gerechtsdeurwaarders,
tegen
de commanditaire vennootschap
[gedaagde],
gevestigd te Rotterdam,
gedaagde,
procederend zonder gemachtigde.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Stedin’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het inleidend exploot van dagvaarding met producties van 14 maart 2018;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2
De kantonrechter heeft de datum van de uitspraak van dit vonnis nader bepaald op heden.

2.De vaststaande feiten

2.1
Tussen Stedin en [gedaagde] bestaat een overeenkomst betreffende het in stand houden van de aansluiting en/of transport van elektriciteit en/of gas naar en/of van het punt waarop de installatie van [gedaagde] van Stedin is aangesloten. Op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden voor aansluiting en transport elektriciteit en gas van toepassing.
2.2
[gedaagde] is aan Stedin een vergoeding verschuldigd voor het activeren, in stand houden, uitbreiden, wijzigen, vervangen, verplaatsen, deactiveren en wegnemen van de aansluiting en voor het transport. Stedin stuurt hiervoor aan [gedaagde] maandfacturen.

3.De vordering

3.1
Stedin heeft gevorderd bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] te veroordelen om aan Stedin te betalen een bedrag van
€ 200,00;
- met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van dit geding.
3.3
Aan haar vordering heeft Stedin - zakelijk weergegeven en voor zover thans van belang - ten grondslag gelegd dat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de tijdige voldoening van de verschuldigde vergoeding voor de door Stedin aan [gedaagde] geleverde diensten. Omdat [gedaagde] geen gehoor heeft gegeven aan de herhaalde verzoeken tot betaling heeft Stedin buitengerechtelijke werkzaamheden verricht ter verkrijging van voldoening. Stedin vordert op grond van artikel 6:96 BW een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Omdat [gedaagde] in gebreke is gebleven met de betaling van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten, heeft Stedin zich genoodzaakt gezien de onderhavige procedure te starten.

4.Het verweer

4.1
[gedaagde] heeft de vordering betwist en heeft daartoe - zakelijk weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd.
4.2
Stedin is niet ontvankelijk in haar vordering. Stichting [naam stichting] is enig beherend vennoot van de commanditaire vennootschap [gedaagde] . In een procedure tegen een commanditaire vennootschap dienen alle beherend vennoten te worden mede gedagvaard. Er kan niet enkel tegen een personenvennootschap geprocedeerd worden. Door het intrekken van de vordering jegens Stichting [naam stichting] vervalt ook de onderhavige procedure. Subsidiair dienen de gevorderde buitengerechtelijke kosten en proceskosten te worden afgewezen. Het is onbehoorlijk dat Stedin 2 à 3 jaar na betaling van de hoofdsom over buitengerechtelijke kosten en proceskosten procedeert. Voorts wordt betwist dat Stedin buitengerechtelijke werkzaamheden heeft verricht. De gemachtigde van Stedin heeft niet geprobeerd [gedaagde] telefonisch te bereiken. Na kennisname van de dagvaarding heeft [gedaagde] op 19 maart 2018 betaling aangeboden op het kantoor van de gemachtigde van Stedin. Deze betaling werd geweigerd.

5.De beoordeling

5.1
Stedin heeft in eerste instantie zowel [gedaagde] als haar beherend vennoot, stichting [naam stichting] gedagvaard. De gemachtigde van Stedin heeft vervolgens alleen de dagvaarding jegens [gedaagde] aangebracht, met daarbij de mededeling dat de procedure jegens [naam stichting] is ingetrokken. Hierdoor is gelet op het bepaalde in artikel 125 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: ‘Rv’) de aanhangigheid van het geding jegens Stichting [naam stichting] vervallen en wordt de procedure alleen gevoerd tussen Stedin en [gedaagde] .
5.2
Het betoog van [gedaagde] dat Stedin niet ontvankelijk is omdat zij enkel de commanditaire vennootschap (hierna: ‘CV’) [gedaagde] en niet tevens haar beherend vennoot, Stichting [naam stichting] in de procedure heeft betrokken, wordt verworpen. Gelet op artikel 51 Rv kunnen personenvennootschappen, waaronder een CV, als procespartij optreden, ook als de beherend vennoot niet eveneens procespartij is. Vergelijk ook Hoge Raad 6 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:251 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 6 oktober 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:7491. Stedin is derhalve in haar vordering ontvankelijk.
5.3
Met betrekking tot de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten wordt het volgende overwogen. [gedaagde] heeft niet betwist dat zij de door Stedin gezonden facturen van 10 juni 2015, 9 juli 2015, 11 november 2015, 9 maart 2016 en 12 april 2016 voor gas en voor elektriciteit buiten de vervaltermijn heeft voldaan, zodat dit tussen partijen vaststaat.
5.4
Stedin vordert de vergoeding voor buitengerechtelijke kosten op grond van artikel 6:96 lid 4 BW, in welk artikel is bepaald dat als vermogensschade mede voor vergoeding in aanmerking komen redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. In het onderhavige geval is sprake van een handelsovereenkomst. Dat brengt mee dat voor de verschuldigdheid van de vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet relevant is welke incassohandelingen zijn verricht. In beginsel is een enkele brief voldoende. Stedin heeft onweersproken gesteld dat zij elke keer nadat een van de hierboven genoemde vijf facturen niet binnen de vervaltermijn was betaald, een betalingsherinnering heeft gezonden. In elk van deze betalingsherinneringen wordt vermeld dat indien het factuurbedrag niet binnen 14 dagen na dagtekening van de brief wordt voldaan, met ingang van de daaropvolgende dag een bedrag van € 40,00 aan buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd. Verder heeft Stedin voldoende onderbouwd dat zij ook herhaaldelijk heeft getracht telefonisch contact met [gedaagde] te krijgen.
5.5
Gezien het voorgaande wordt geoordeeld dat Stedin voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat zij steeds buitengerechtelijke incassowerkzaamheden heeft verricht. Dit betekent dat [gedaagde] ingevolge het bepaalde in artikel 6:96 BW een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd is. Het steeds gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
5.6
Ten aanzien van de gevorderde proceskostenveroordeling voert [gedaagde] aan dat deze niet op zijn plaats is. De kantonrechter begrijpt uit het betoog van [gedaagde] dat zij zich op het standpunt stelt dat de procedure door Stedin nodeloos is opgestart dan wel voortgezet en de proceskosten dus nodeloos zijn gemaakt. Dit verweer wordt verworpen. Nu [gedaagde] ondanks herhaalde aanmaning niet is overgegaan tot betaling van het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten was een procedure voor Stedin noodzakelijk. De kosten zijn dus niet nodeloos gemaakt. De discussie tussen partijen over de vraag of [gedaagde] op 19 maart 2018 alsnog betaling heeft aangeboden kan in het midden blijven. Zelfs al zou op die datum alsnog betaling van de gevorderde hoofdsom hebben plaatsgevonden, dan geldt dat Stedin op dat moment al kosten had gemaakt voor de deurwaarder, het salaris gemachtigde en het griffierecht, zodat deze kosten door [gedaagde] verschuldigd zijn.

6.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan Stedin te betalen € 200,00 aan buitengerechtelijke kosten;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, welke tot op heden worden vastgesteld op:
- € 85,79 aan verschotten,
- € 119,00 aan griffierecht en
- € 60,00 aan salaris gemachtigde (2 punten à € 30,00),
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wijst af het méér of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Langeler en uitgesproken ter openbare terechtzitting.
34650