ECLI:NL:RBROT:2018:1114

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
16 februari 2018
Publicatiedatum
15 februari 2018
Zaaknummer
ROT 17/2563
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewijzigd ontslagverzoek met toekenning stimuleringspremie op grond van VWNM-beleid voor de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam als senior adviseur bedrijfsvoering bij de Belastingdienst, en de staatssecretaris van Financiën. Eiser had op 16 november 2015 eervol ontslag gekregen, maar diende op 23 december 2015 een gewijzigd ontslagverzoek in met de vraag om toekenning van een stimuleringspremie. De staatssecretaris weigerde dit verzoek, met als argument dat het ontslagbesluit al was goedgekeurd en dat de wijziging te laat was ingediend. Eiser stelde dat zijn ontslagverzoek in de context van een reorganisatie bij de Belastingdienst moest worden gezien, waarbij hij verwachtte dat hem een financiële compensatie zou worden toegekend.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte het gewijzigde ontslagverzoek had afgewezen. De rechtbank stelde vast dat de datum waarop het ontslagbesluit aan eiser bekend was gemaakt, bepalend was voor de tijdigheid van het gewijzigde verzoek. De rechtbank concludeerde dat eiser recht had op de stimuleringspremie, omdat hij voldeed aan de voorwaarden van het VWNW-beleid. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van 15 maart 2017 en droeg de staatssecretaris op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank oordeelde verder dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, omdat eiser geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten had aangevoerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 17/2563

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

en

de staatssecretaris van Financiën, verweerder,

gemachtigde: mr. H.R. Gorter.

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2015 (het primaire besluit), aan eiser bekend gemaakt op 30 december 2015, heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend met ingang van 1 maart 2016.
Eisers heeft op 23 december 2015 een gewijzigd verzoek ingediend tot ontslag met toekenning van een stimuleringspremie. Verweerder heeft eiser hierop bij e-mailbericht van 18 januari 2016 bericht dat het niet mogelijk is om terug te komen op het ontslagbesluit van 16 november 2015.
Bij besluit van 9 maart 2016 heeft verweerder het ontslagbesluit van 16 november 2015 in bezwaar gehandhaafd.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 21 november 2016 (ROT 16/3465) heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van 9 maart 2016 vernietigd en verweerder opgedragen om met inachtneming van die uitspraak in bezwaar een nieuw besluit te nemen op eisers gewijzigde ontslagverzoek.
Bij besluit van 15 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder zijn oorspronkelijke ontslagbesluit gehandhaafd en beslist tot afwijzing van eisers verzoek tot toekenning van een stimuleringspremie.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is werkzaam geweest als senior adviseur bedrijfsvoering bij de Staf werkomgeving en heeft verweerder op 9 november 2015 verzocht om zijn dienstverband te beëindigen. Op 11 november 2015 heeft eisers leidinggevende dit verzoek goedgekeurd. Bij besluit van 16 november 2015, aan eiser bekend gemaakt op 30 december 2015, heeft verweerder eiser eervol ontslag verleend met ingang van 1 maart 2016. Daarbij is aan eiser over de periode van 1 januari 2016 tot 1 maart 2016 buitengewoon verlof verleend met behoud van bezoldiging.
1.2.
De Investeringsagenda Belastingdienst is een in 2015 door verweerder vastgesteld verbeterprogramma voor de Belastingdienst voor een periode van vijf tot zeven jaar. Het is de verwachting dat door deze reorganisatie van de Belastingdienst ongeveer 5.000 functies komen te vervallen. Op 23 november 2015 heeft de Directeur-Generaal van de Belastingdienst het Georganiseerd Overleg Belastingdienst (GOBD) een voorstel gedaan voor vrijwillige mobiliteit en een uitwerking voorgesteld van het rijksbrede Van-Werk-Naar-Werkbeleid (VWNW-beleid) voor de Belastingdienst. Dit is op 24 november en op 8 december 2015 bekendgemaakt op intranet. In het overleg van 14 januari 2016 is binnen het GOBD definitief overeenstemming bereikt over de verdere uitwerking van het VWNW-beleid voor de Belastingdienst.
1.3.
Het VWNW-beleid voor de Belastingdienst is op 18 januari 2016 op intranet bekendgemaakt. In dat beleid is, voor zover hier van belang, opgenomen dat medewerkers die de veranderingen door de Investeringsagenda niet willen afwachten, afspraken kunnen maken over een directe uitstroom met een stimuleringspremie variant A. Reeds ingediende, maar nog niet goedgekeurde ontslagverzoeken per 1 januari 2016 of later kunnen volgens het intranetbericht zo worden aangepast, dat medewerkers alsnog in aanmerking komen voor de nieuwe regels rondom het VWNW-beleid.
1.4.
Eiser heeft bij brief van 23 december 2015 een gewijzigd ontslagverzoek ingediend, met een verzoek tot toekenning van de stimuleringspremie variant A. De eerder toegekende twee maanden buitengewoon verlof met behoud van bezoldiging zouden dan kunnen worden omgezet in twee maanden buitengewoon verlof zonder behoud van bezoldiging. Eiser is bereid het werkgevers- en werknemersdeel van de pensioenpremie over de maanden januari en februari 2016 voor zijn rekening te nemen. De ingangsdatum van het pensioen kan dan 1 maart 2016 blijven.
1.5.
Verweerder heeft het bezwaar van eiser op 9 maart 2016 ongegrond verklaard, omdat een al gehonoreerd verzoek om ontslag volgens vaste rechtspraak niet meer kan worden ingetrokken en eiser zijn wijzigingsverzoek te laat heeft ingediend.
1.6.
In haar uitspraak van 21 november 2016 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard, nu bij de beoordeling van eisers verzoek bepalend is de datum waarop het ontslagbesluit op de daartoe voorgeschreven wijze aan eiser bekend is gemaakt en daarmee in werking is getreden. Dat was pas op 30 december 2015 het geval, zodat eiser tijdig zijn ontslagverzoek heeft gewijzigd en verweerder een beslissing had moeten nemen op dat gewijzigde verzoek met inachtneming van de afspraken in het kader van het VWNW-beleid.
1.7.
Verweerder concludeert in het bestreden besluit dat eiser zijn beslissing om de Belastingdienst per 1 maart 2016 te verlaten had genomen lang voordat het VWNW-beleid op 18 januari 2016 in werking trad. Gezien de gemaakte afspraken met eiser over uitstroom, was stimulering van zijn ontslag naar het oordeel van verweerder niet meer aan de orde. Hoewel eiser in zijn brief van 23 december 2015 gerechtvaardigd terug mocht komen op zijn eerdere ontslagaanvraag, heeft eiser te kennen gegeven zijn ontslag per 1 maart 2016 in stand te willen laten. Verweerder handhaaft daarom het genomen ontslagbesluit, inclusief de daarbij gemaakte afspraken over uitstroom van eiser, en wijst eisers verzoek tot toekenning van een stimuleringspremie af.
2. Eiser voert in beroep aan dat zijn ontslagverzoek binnen de bredere context beschouwd moet worden van een omvangrijke bezuinigingsoperatie bij de Belastingdienst. Verweerder heeft in januari 2015 een indringende oproep gedaan aan medewerkers om met bezuinigingsvoorstellen te komen. Eiser heeft hiertoe - vanuit een vergelijkbaar oogmerk als het latere VWNW-beleid - een voorstel ingediend, waarmee uiteindelijk zijn functie zou komen te vervallen. Hij heeft verweerder verzocht om een tegemoetkoming in de voor hem nadelige financiële consequenties bij een vervroegde pensionering. Volgens eiser heeft verweerder op verschillende momenten de verwachting gewekt dat hem een financiële compensatie zou worden toegekend. Tegen deze achtergrond kan niet worden gesproken van een vrijwillig verzoek tot ontslag op geheel andere gronden, zoals verweerder stelt. Eiser is van mening dat verweerder ten onrechte de suggestie wekt dat zijn gewijzigde ontslagaanvraag een “koud” verzoek betreft tot toekenning van een stimuleringspremie. Eiser heeft voorgesteld om, met handhaving van de eerder afgesproken datum van ontslag, de hierbij afgesproken financiële voorwaarden te herzien. Op basis van het geldende VWNW-beleid, en in lijn met de uitspraak van de rechtbank van 21 november 2016, diende verweerder het gewijzigde ontslagverzoek van 23 december 2015 in beginsel in te willigen. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd, aangezien eiser destijds voldeed aan alle eisen die voor toekenning van de stimuleringspremie golden. Weigering van een stimuleringspremie moet binnen de geschetste omstandigheden onredelijk worden geacht.
3. Verweerder verwijst naar het bestreden besluit voor een overzicht van de feiten en zijn daarop gebaseerde standpunten. De aanspraak op een stimuleringspremie als omschreven in artikel 49tt van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) is bedoeld - zo blijkt uit de Nota van Toelichting (Stb 2013, 540) bij dit artikel - om als prikkel te dienen voor vrijwillig vertrek. Het bevoegd gezag dient op grond van feiten en omstandigheden te bepalen of behoefte bestaat aan stimulering. Dat was in het geval van eiser niet aan de orde, nu ruim voor de inwerkingtreding van het VWNW-beleid al afspraken zijn gemaakt over zijn vertrek. De door eiser geschetste omstandigheden uit de periode voor zijn ontslagaanvraag doen hier niet aan af. Als geen behoefte aan stimulering aanwezig is, bestaat volgens vaste rechtspraak geen recht op een stimuleringspremie. Verweerder acht het beroep daarom ongegrond.
Op een vraag van de rechtbank over de bij bekendmaking van het VWNW-beleid geboden mogelijkheid om lopende ontslagaanvragen te herzien, heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat eiser niet viel binnen de beoogde doelgroep, omdat zijn oorspronkelijke ontslagverzoek al was goedgekeurd en met eiser afspraken waren gemaakt over de randvoorwaarden hierbij.
4.1.
Op grond van artikel 49xx van het ARAR kan verweerder voorzieningen toekennen, als bedoeld in paragraaf 3 en 4 van dit reglement, voor zover daarmee de plaatsing van een VWNW-kandidaat wordt gerealiseerd of hiermee een bijdrage wordt geleverd aan het realiseren van een taakstelling. Het VWNW-beleid voor de Belastingdienst is in hoofdstuk 1, onderdeel 7B van de Personele Uitvoeringsbepalingen Belastingdienst (PUB 2015) verder uitgewerkt.
In hoofdstuk 1, onderdeel 7B van de PUB 2015 is, voor zover hier van belang, opgenomen dat een medewerker met een vaste aanstelling en werkzaam bij een onderdeel van de Belastingdienst afspraken kan maken over directe uitstroom met een stimuleringspremie
variant A. Verweerder verleent ontslag op eigen verzoek onder toekenning van een stimuleringspremie met toepassing van artikel 49tt van het ARAR, dat wil zeggen mits de kandidaat afziet van zijn aanspraak op het begeleidingstraject en de voorzieningen, bedoeld in § 3 van hoofdstuk VIIbis van het ARAR.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de dwingende formulering van deze beleidslijn verweerder de ruimte ontneemt om, als aan de voorwaarden voor de toekenning is voldaan, al dan niet een stimuleringspremie toe te kennen. In hoofdstuk 1, onderdeel 7B van de PUB 2015 is immers bepaald dat de toekenning van een stimuleringspremie met toepassing van artikel 49tt van het ARAR plaatsvindt en deze bepaling biedt verweerder geen verdere beoordelingsruimte. Mededelingen van verweerder van 18 januari 2016 via het intranet van de Belastingdienst, waarin medewerkers de mogelijkheid wordt geboden om nog lopende ontslagaanvragen per 1 januari 2016 of later te herzien, bevestigen deze uitleg van het VWNW-beleid voor de Belastingdienst.
4.3.
De door verweerder genoemde uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 4 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1730) en 18 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB: 2017:1836) leiden wat dit aangaat niet tot een andere beoordeling, omdat beide zaken geen betrekking hebben op de situatie bij de inwerkingtreding van het VWNW-beleid voor de Belastingdienst.
4.4.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat een beoordelingsruimte bij de aanvraag van een stimuleringspremie kan worden afgeleid uit het feit dat gemaakte afspraken op grond van de PUB 2015 worden vastgelegd in een door beide partijen te ondertekenen vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst ziet volgens de bedoelde bepaling specifiek op de vaststelling van de datum van ontslag, en daarmee op de berekening van de hoogte van de stimuleringspremie, en mist betekenis voor de uitleg van het beleid. De rechtbank leest hierin geen zelfstandige mogelijkheid voor verweerder om de gevraagde stimuleringspremie te weigeren, als aan de daarbij gestelde voorwaarden wordt voldaan.
4.5.
Het feit dat verweerder - zoals aangevoerd ter zitting - alle VWNW-aanvragen toetst aan het werkgeversbelang en een ontslagverzoek op grond hiervan kan weigeren, leidt niet tot een ander oordeel, reeds omdat de honorering van het ontslagverzoek van eiser bij de besluitvorming niet ter discussie stond. Nu eiser op grond van de uitspraak van deze rechtbank van 21 november 2016 behoorde tot de doelgroep van het VWNW-beleid was verweerder gehouden om bij handhaving van het ontslagbesluit en indien voldaan werd aan de gestelde voorwaarden, de door eiser gevraagde stimuleringspremie toe te kennen.
4.6.
De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder ten onrechte de gewijzigde aanvraag van eiser voor ontslag onder toekenning van een stimuleringspremie heeft afgewezen. Gelet hierop behoeven de overige beroepsgronden geen verdere bespreking. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. De rechtbank zal niet zelf in de zaak voorzien, omdat eiser met ingang van 1 maart 2016 met vervroegd pensioen is gegaan. Verweerder zal, met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, opnieuw een beslissing op bezwaar moeten nemen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Eiser heeft geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten aangevoerd.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond
  • vernietigt het bestreden besluit van 15 maart 2017 en draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak opnieuw te beslissen op het bezwaar
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,00 aan eiser te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.L. van Mulbregt, rechter, in aanwezigheid van mr. N.C. Correa, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.