Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
- de dagvaarding;
- de producties van eiser;
- de mondelinge behandeling op 19 december 2018;
- de pleitnota van gedaagden.
2.De feiten
Ik heb je gewaarschuwd dat dit zou komen”
VASTSTELLINGSOVEREENKOMST
[gedaagde 1] wil de helft van de inboedel en zijn deel van de royalties.
3.Het geschil
4.De beoordeling
[eiser] zich mooier voordoet dan hij eigenlijk is’, ‘
waarom krijgt [gedaagde 1] niet gewoon de helft van het geld waar hij recht op heeft?’ en ‘
je zou kunnen zeggen dat [eiser] een dief is en een wolf in schaapskleding’. Dit is door gedaagden ter zitting bevestigd. Gedaagden hebben in beginsel recht op vrijheid van meningsuiting, maar dit recht wordt begrensd door de zorgvuldigheid en de betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht genomen dienen te worden. De uitlatingen van gedaagden zijn naar zijn aard lasterlijk en beschadigend voor eiser te achten. Echter, door eiser is onvoldoende onderbouwd dat gedaagden na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst tussen eiser en gedaagde sub 1 nog brieven met een dergelijke tekst aan derden hebben verzonden. Evenmin is gebleken dat gedaagden voornemens zijn dit te doen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering onder IV moet worden afgewezen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat als gedaagden in de toekomst brieven opnieuw met gelijksoortige uitlatingen aan derden sturen, een dergelijk met een dwangsom versterkt verbod wel eens zou kunnen worden toegewezen.