ECLI:NL:RBROT:2018:11041

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 december 2018
Publicatiedatum
21 januari 2019
Zaaknummer
C/10/564081 / KG ZA 18-1309
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over straat- en contactverbod in erfeniskwestie tussen broers

In deze zaak, die op 21 december 2018 door de Rechtbank Rotterdam is behandeld, vorderde eiser, een advocaat uit Schiedam, een straat- en contactverbod tegen zijn broers, gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, in het kader van een geschil over de afwikkeling van de nalatenschappen van hun ouders. Eiser stelde dat hij ernstig werd lastiggevallen, gestalkt en bedreigd door gedaagden, die in de periode van mei tot juni 2018 herhaaldelijk brieven en sms-berichten naar derden hadden gestuurd waarin zij eiser beschuldigden van onrechtmatig gedrag en hem als een 'dief' en 'wolf in schaapskleding' bestempelden. Eiser vorderde onder andere dat gedaagden zich gedurende twee jaar niet in de gemeente Schiedam mochten bevinden en geen contact met hem mochten opnemen.

De rechtbank oordeelde dat er geen voldoende aannemelijke feiten waren die een straatverbod rechtvaardigden, en wees de vorderingen onder I en II af. Echter, de rechtbank oordeelde dat gedaagde sub 1 tekort was geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst die hij met eiser had gesloten, waarin was afgesproken dat hij geen contact meer met eiser zou opnemen. De rechtbank wees de vordering onder III toe, waarbij gedaagden voor de duur van één jaar werd verboden om contact op te nemen met eiser, met uitzondering van contact via hun advocaat. De rechtbank legde een dwangsom op van € 2.500,00 voor iedere overtreding van dit verbod, tot een maximum van € 75.000,00. De vordering onder IV, die betrekking had op lasterlijke uitlatingen, werd afgewezen omdat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat gedaagden na de vaststellingsovereenkomst dergelijke uitlatingen hadden gedaan. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/564081 / KG ZA 18-1309
Vonnis in kort geding van 21 december 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te Schiedam,
eiser,
advocaat mr. M.A.D. Bol,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te Dordrecht,
gedaagden,
advocaat mr. M.W. Huijzer.
Partijen zullen hierna eiser en gedaagden genoemd worden. Gedaagden worden afzonderlijk gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de producties van eiser;
  • de mondelinge behandeling op 19 december 2018;
  • de pleitnota van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eiser en gedaagde sub 1 zijn broers van elkaar.
2.2.
Partijen zijn in geschil over de afwikkeling van de nalatenschappen van de ouders van eiser en gedaagde sub 1.
2.3.
Mediation heeft niet geleid tot een oplossing van het geschil tussen partijen.
2.4.
Gedaagden – afwisselend gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2 – hebben in de periode van 22 mei 2018 tot en met in ieder geval 3 juni 2018 om de twee dagen aan diverse personen en instanties een brief gestuurd die, voor zover van belang, als volgt luidt:
“(…)
Ik had veel contact met haar per telefoon, en dat vond ze heel fijn,ook om te horen hoe het met [gedaagde 1] ging.
[eiser] belde mij ook om te vragen of ik even met ma wilde bellen
Allemaal goed en wel zou je zeggen,maar schijn bedriegt
(…)
[eiser] doet zich mooier voor dan hij eigenlijk is,
[gedaagde 1] werd overal buiten gehouden,en nergens van op de hoogte gehouden
Ook het geld waar [gedaagde 1] recht op heeft,wordt hem niet geschonken,
Eerlijk zouden ze alles delen,nou ja delen
(…)
Waarom krijgt [gedaagde 1] niet gewoon de helft van het geld waar hij recht op heeft?
Waarom wil [eiser] alles zelf houden?
Ze zouden toch alles eerlijk verdelen?
Je zou kunnen zeggen dat [eiser] een dief is,en een Wolf in schaapskleding .
Als advocaat zou hij zijn werk goed doen,ongetwijfeld,
Maar naar zijn broer toe wordt het een ander verhaal.
[eiser] is dus niet het persoon zoals hij zich voordoet.
Dit was ook precies de bedoeling van deze opstelling,
Niet [eiser] alles en [gedaagde 1] zijn eigen broer niets
Zo weten jullie gelijk hoe en wie [eiser] eigenlijk is.”
2.5.
Eiser heeft in de periode van 22 mei 2018 tot en met in ieder geval 2 juni 2018 diverse SMS-berichten ontvangen van gedaagde sub 1 over het versturen van genoemde brieven. Enkele van deze berichten luiden als volgt:
“Mail gestuurd aan jou over stoppen bij de mediator
Vanavond om 5 uur gaat de eerste brief in een reeks van 56 op de post
Om de 2 dagen zal dit gebeuren
Ik zal ook om de 2 dagen laten weten wie de ontvanger is
Ondertussen werken we aan de stap naar de rechter
(…)
Ik heb je gewaarschuwd dat dit zou komen”
“Vandaag zijn er 10 brieven gepost x dat schiet lekker op (…)”
“Een dief een wolf in schaapskleren ben je”
“Aan alle leden van het genootschap is de brief gestuurd
Kleinzoon [naam 1] en je kantoorgenoot hebben hem ook
Morgen weer 8 op de post”
“Als de nalatenschap niet volledig afgewikkeld is voor 1 juli ga ik de wet over op 2 juli
Je bent een zieke man”
“Je hebt een smerig spelletje gesoeekd en hoe meer mensen dit weten des te beter”
2.6.
Eiser en gedaagde sub 1 hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, die zij op 15 en 20 augustus 2018 hebben getekend. De vaststellingsovereenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt luidt:

VASTSTELLINGSOVEREENKOMST
De ondertekenden:
De heer [gedaagde 1] , (…) verder te noemen: “ [gedaagde 1] ”,
en
De heer [eiser] , (…) verder te noemen “ [eiser] ”.
KOMEN HET NAVOLGENDE OVEREEN
(…)
E. Teneinde iedere verdere discussie over de omvang van de nalatenschappen en het erfdeel van [gedaagde 1] in die nalatenschappen uit te sluiten zijn [gedaagde 1] en [eiser] thans overeengekomen definitief en tegen finale kwijting over en weer de beide nalatenschappen aldus af te wikkelen dat [eiser] aan [gedaagde 1] betaalt een bedrag van € 85.000,- te voldoen binnen 5 dagen na het ondertekenen door beide partijen van deze overeenkomst. De erfbelasting over dit bedrag is door [eiser] reeds afgedragen. De finale kwijting over en weer wordt verleend op het moment dat [gedaagde 1] voornoemd bedrag van € 85.000,- ontvangt op het door hem op te geven bankrekeningnummer.
F. Na betaling door [eiser] aan [gedaagde 1] heeft [gedaagde 1] geen enkele vordering meer ter zake de nalatenschappen van vader en moeder.
G. [gedaagde 1] heeft aan [eiser] te kennen gegeven dat na betaling door [eiser] van Euro 85.000,- “we definitief uit elkaars leven verdwijnen”. [gedaagde 1] zal [eiser] dan ook niet meer lastig vallen, geen contact meer met hem leggen of proberen te leggen en ook anderszins geen inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van [eiser] . Evenmin zal hij zijn partner [gedaagde 2] vragen dit te doen.”
2.7.
In november 2018 heeft eiser van gedaagde sub 2 een brief ontvangen die, voor zover van belang, als volgt luidt:
“ [eiser] ,
Het is lang stil geweest, maar we pakken de draad weer op.
(…)
[gedaagde 1] wil de helft van de inboedel en zijn deel van de royalties.
Eerder zou [gedaagde 1] geen rust hebben.
(…)
18 December neemt [gedaagde 1] het weer over.
(…)
(Vrijdag kom ik langs bij je op kantoor.)
(…)
Vrijdag wordt dus maandag dat ik langs kom.”
2.8.
Op 11 november 2018 heeft eiser per e-mail een brief ontvangen van gedaagde sub 2. Deze brief luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)
[naam 2] heeft dit niet goed berekend ,en jij laat het hier gewoon bij, had dat nu maar niet gedaan ,dan waren we al klaar geweest.
[gedaagde 1] laat het nu door een account berekenen,en dan gaat het om het bedrag dat [naam 3] toen berekend had.
En dan wordt het berekend tot de helft ,echt de helft.
Als je hiermee accoord ga,dan mag de helft van de inboedel en de royalties teniet worden gedaan.
Wees verstandig [eiser] en werk mee (…)
A.s. vrijdag kom ik naar kantoor,om te horen wat je antwoord is.
(…)
Kunnen we er eindelijk een punt achter zetten.”
2.9.
In november 2018 heeft eiser diverse SMS-berichten van gedaagden ontvangen. Enkele berichten luiden als volgt:
“(…) Masndag kom ik iets belangrijks overhandigen aan jou
Tot maandag”
“(…) Er is een 2e brief onderweg
Vrijdag kom ik hier voor langs”
“(…) Ik geef je meer bedenktijd
Maandsg kom ik hiervoor langs op kantoor .
Hoop dadt je mee willt werken aan het laatste stukje
Of ga je liever de confrontatie aan”
“Ik zie je woensdag weer of ben je dan weer weg zo ja dan graag tot donderdag (…)”
“Ik knikker [naam 2] de laan uit
Ga verder met [naam 4] die ik al benaderd heb
Daarnaast grote oorlog”
2.10.
Bij e-mailbericht van 19 november 2018 heeft de mr. Bol namens eiser gedaagden te kennen gegeven dat zij zich schuldig maken aan onrechtmatige daden en strafrechtelijk verwijtbare gedragingen. Gedaagden zijn verzocht en gesommeerd daar onmiddellijk mee op te houden. Gedaagden hebben hieraan geen gehoor gegeven.

3.Het geschil

3.1.
Eiser vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. gedaagden te verbieden om gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis zich te bevinden en/of te begeven in de gemeente Schiedam, althans subsidiair in een straal van één kilometer rondom het woonadres van eiser, op dit moment aan de [woonadres eiser] , [postcode] te Schiedam, alsmede binnen een straal van één kilometer rondom het zaakadres van eiser, op dit moment aan de [zaakadres eiser] , [postcode] te Schiedam;
II. gedaagden te verbieden om gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis zich te bevinden en/of te begeven in een straal van 100 meter in de buurt van eiser;
III. gedaagden te verbieden om gedurende twee jaar na betekening van dit vonnis op welke wijze dan ook – telefonisch, schriftelijk, via derden, social media of anderszins – in contact te treden met eiser, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor contacten via een door gedaagde sub 1 c.q. gedaagde sub 2 (eventueel) ingeschakelde of in te schakelen advocaat of voor contacten tijdens bijeenkomsten in aanwezigheid van die advocaat;
IV. gedaagden te verbieden om zich op welke wijze dan ook van elke uiting van smaad of laster met betrekking tot eiser te onthouden, hetzij mondeling of schriftelijk, hetzij via sociale media, of in welke uitingsvorm van ook;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 20.000,00 per overtreding,
met een maximum van € 150.000,00, dan wel een ander door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
te bepalen dat eiser de kosten die hij in verband met de eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn op gedaagden kan verhalen;
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
Eiser legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat gedaagde sub 1 tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verbintenissen uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst, nu gedaagden contact opgenomen hebben en opnemen met eiser over de afwikkeling van de nalatenschappen. Eiser stelt dat hij ernstig wordt lastiggevallen, gestalkt en bedreigd door gedaagden. Volgens eiser leidt zijn privéleven leidt daaronder en wordt hij belemmerd in zijn werk als advocaat.
3.3.
Gedaagden betwisten dat de berichten die zij eiser gestuurd hebben bedreigend zijn. Voorts voeren gedaagden aan dat de vorderingen onder I en II onvoldoende onderbouwd zijn. Volgens gedaagden is gedaagde sub 2 na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst slechts eenmaal bij eiser op zijn werk langs geweest, maar toen was eiser niet aanwezig. Ook voeren gedaagden aan dat er geen grond is voor het onder III gevorderde contactverbod omdat familie de mogelijkheid moet kunnen hebben contact met elkaar te hebben. Bovendien dienen de vorderingen ten aanzien van gedaagde sub 2 te worden afgewezen, omdat zij slechts twee brieven aan eiser heeft gezonden, aldus gedaagden. Indien de vorderingen (gedeeltelijk) worden toegewezen, dan wordt bezwaar gemaakt tegen de omvang van het straatverbod en tegen de termijn van het straat- en contactverbod. Ten slotte voeren gedaagden aan dat de gevorderde dwangsom buitensporig hoog is.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de stelling van eiser dat hij ernstig wordt lastiggevallen, gestalkt en bedreigd door gedaagden. Gedaagden hebben het spoedeisend belang ook niet betwist.
4.2.
Een straat- of gebiedsverbod, en, als afgeleide daarvan, een contactverbod, vormen een inbreuk op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.3.
Met betrekking tot de vordering onder I wordt als volgt overwogen. Om een straatverbod te rechtvaardigen moet in aanloop naar een procedure sprake zijn van een zich stelselmatig bevinden en begeven van gedaagden bij, in het onderhavige geval, het woonadres en zaakadres van eiser. Onduidelijk is op grond waarvan eiser deze vordering heeft ingesteld. Hij stelt noch onderbouwt dat gedaagden zich – bij herhaling – bij zijn woning hebben opgehouden of dat hij gegronde reden om te vrezen dat zij dat in de zeer nabije toekomst zullen gaan doen. Het enkele feit dat gedaagde sub 2 eenmaal op het kantoor van eiser is verschenen toen eiser afwezig was en gedaagden in hun berichten aan eiser te kennen hebben gegeven dat zij bij hem langs zullen komen, brengt niet met zich dat sprake is van een zich stelselmatig bevinden en begeven bij het kantoor van eiser. Gelet hierop is geen sprake van (in hoge mate aannemelijke) feiten en omstandigheden die de gevorderde inbreuk rechtvaardigen. De vordering onder I zal daarom worden afgewezen.
4.4.
Gelet op de afwijzing van de vordering onder I, ontbreekt een belang bij de vordering onder II nu deze voortborduurt op de vordering onder I. Daar komt bij dat er problemen worden voorzien bij de handhaving van het gevorderde verbod - waaronder ook onbewust in elkaars nabijheid verkeren valt – zodat eventuele executiegeschillen daarover aannemelijk zijn. De vordering onder II zal daarom worden afgewezen.
4.5.
De vordering onder III betreft een contactverbod voor de duur van twee jaar, uitgezonderd contact via of in het bijzijn van een (eventueel) ingeschakelde of in te schakelen advocaat. Voor zover de vordering ziet op gedaagde sub 1 wordt als volgt overwogen. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het standpunt van gedaagden dat geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst. Bovenaan het document staat ‘vaststellingsovereenkomst’ vermeld en op basis van (in ieder geval) de inhoud van de onderdelen E en F kan worden vastgesteld dat sprake is van een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW. Daarnaast is door gedaagde sub 1 niet gemotiveerd gesteld en onderbouwd dat de vaststellingsovereenkomst (al dan niet buitengerechtelijk) zou zijn vernietigd, sterker nog, ter zitting is slechts verklaard dat dit mogelijk wordt overwogen.
Dit brengt met zich dat gedaagde sub 1 gehouden is zich aan de in de vaststellings-overeenkomst opgenomen afspraken te houden. Dat betekent dat hij dus ook kan worden gehouden aan de afspraak om eiser niet meer lastig te vallen, geen contact meer met hem (proberen) te leggen en anderszins geen inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van eiser. In zoverre is de vordering onder III, waar het gedaagde sub 1 betreft, materieel, mede, een nakomingsvordering. Uit het schriftelijk debat en het debat ter zitting is gebleken dat gedaagde sub 1 deze afspraak bij herhaling, en niet steeds maar één keer, heeft overtreden. Door toch contact op te nemen met eiser is gedaagde sub 1 tekortgeschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. In dit licht wordt meegewogen dat ter zitting door gedaagden niet is ontkend dat het contact pas gestopt is op het moment dat eiser de telefoonnummers van gedaagden heeft geblokkeerd.
Hoewel de SMS-berichten van gedaagde sub 1 aan eiser strikt genomen niet bedreigend zijn, kan het sturen van deze berichten, gelet op de inhoud van de vaststellingsovereenkomst en gelet op de grote hoeveelheid berichten die in korte tijd zijn gestuurd tevens als onrechtmatig gedrag worden gekwalificeerd. Ook de brieven die door gedaagde sub 2 spelen hierbij een rol. Gedaagde sub 2 betwist niet dat zij deze brieven (mede) namens gedaagde sub 1 heeft gestuurd en dat kan ook uit het taalgebruik worden afgeleid. Daarmee worden de afspraken uit de vaststellingsovereenkomst omzeild.
Gelet op het vorengaande zal de vordering onder III ten aanzien van gedaagde sub 1 worden toegewezen met inachtneming van het volgende. Omdat gesteld noch gebleken is dat gedaagde sub 1 ook telefonisch contact met eiser heeft opgenomen, zal het gedaagde sub 1 verboden worden om voor de duur van 1 jaar schriftelijk, via derden, social media of anderszins contact op te nemen met eiser, met dien verstande dat contact via of in het bijzijn van een advocaat wel is toegestaan.
4.6.
Voor zover de vordering onder III ziet op gedaagde sub 2 wordt het volgende overwogen. Vast staat dat gedaagde sub 2 geen partij is bij de vaststellingsovereenkomst. Uit de overgelegde stukken en het debat ter zitting is gebleken dat gedaagde sub 2 (ook) na het tot stand komen van de vaststellingsovereenkomst door middel van brieven en SMS-berichten herhaaldelijk contact heeft opgenomen met eiser. In de brieven die gedaagde sub 2 aan eiser heeft gezonden wordt steeds teruggekomen op de afspraken die eiser en gedaagde sub 1 gemaakt hebben over de afwikkeling van de nalatenschappen. Kennelijk laat gedaagde sub 2 zich als spreekbuis van gedaagde sub 1 gebruiken, terwijl gedaagde sub 1 door middel van de vaststellingsovereenkomst gebonden is aan de afspraak dat hij niet aan gedaagde sub 2 zou vragen gedaagde sub 1 lastig te vallen, contact met hem (proberen) te leggen en anderszins inbreuk te maken op de persoonlijke levenssfeer van eiser. Gelet hierop zijn de gedragingen van gedaagde sub 2 eveneens onrechtmatig te noemen en zal de vordering onder III ook ten aanzien van gedaagde sub 2 worden toegewezen zoals hierna vermeld. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat gedaagde sub 2, onder meer blijkens de inhoud van haar brieven, goed op de hoogte is van de inhoud van de vaststellingsovereenkomst. Omdat gesteld noch gebleken is dat gedaagde sub 2 telefonisch contact heeft gelegd met eiser, zal het gedaagde sub 2 verboden worden om voor de duur van 1 jaar schriftelijk, via derden, social media of anderszins contact op te nemen met eiser, met dien verstande dat contact via of in het bijzijn van een advocaat wel is toegestaan.
4.7.
Ten aanzien van de vordering onder IV wordt als volgt overwogen. Vast staat dat gedaagden brieven aan derden hebben gestuurd waarin (onder meer) vermeld staat dat ‘
[eiser] zich mooier voordoet dan hij eigenlijk is’, ‘
waarom krijgt [gedaagde 1] niet gewoon de helft van het geld waar hij recht op heeft?’ en ‘
je zou kunnen zeggen dat [eiser] een dief is en een wolf in schaapskleding’. Dit is door gedaagden ter zitting bevestigd. Gedaagden hebben in beginsel recht op vrijheid van meningsuiting, maar dit recht wordt begrensd door de zorgvuldigheid en de betamelijkheid die in het maatschappelijk verkeer jegens anderen in acht genomen dienen te worden. De uitlatingen van gedaagden zijn naar zijn aard lasterlijk en beschadigend voor eiser te achten. Echter, door eiser is onvoldoende onderbouwd dat gedaagden na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst tussen eiser en gedaagde sub 1 nog brieven met een dergelijke tekst aan derden hebben verzonden. Evenmin is gebleken dat gedaagden voornemens zijn dit te doen. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vordering onder IV moet worden afgewezen. Ten overvloede wordt opgemerkt dat als gedaagden in de toekomst brieven opnieuw met gelijksoortige uitlatingen aan derden sturen, een dergelijk met een dwangsom versterkt verbod wel eens zou kunnen worden toegewezen.
4.8.
Gelet op het hiervoor overwogene, inhoudende dat een contactverbod gerechtvaardigd is omdat gedaagde sub 1 tekort is geschoten in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst en omdat gedaagden in het verleden gedurende geruime tijd onrechtmatig hebben gehandeld jegens eiser, is er aanleiding om, als prikkel tot nakoming van de veroordeling, aan de gegeven veroordeling een dwangsom te verbinden. De gevorderde dwangsom zal worden beperkt en gematigd, zoals in de beslissing vermeld.
4.9.
Dan rest nog een beoordeling van de door de voorzieningenrechter als vordering aangemerkt passage “en onder bepaling dat [naam 5] de kosten die hij in verband met de eventuele tenuitvoerlegging verschuldigd zal zijn op [gedaagde 2] en [gedaagde 1] kan verhalen”. De voorzieningenrechter stelt voorop dat dit, anders dan eiser heeft betoogd, geen vordering is om gedaagden te veroordelen in de nakosten en dat ook niet kan zijn. Voor een veroordeling in de nakosten bestaat ook overigens geen grond, nu een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel oplevert (HR 19 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1116). Naar het oordeel is deze vordering onbepaalbaar en daarom niet toewijsbaar.
4.10.
Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt gedaagden gedurende één jaar na betekening van dit vonnis – anders dan via of in het bijzijn van hun advocaat – schriftelijk, via derden, social media of anderszins contact op te nemen met eiser,
5.2.
veroordeelt gedaagden om aan eiser een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere keer dat zij zich niet aan de in 5.1 uitgesproken hoofdveroordeling voldoen, tot een maximum van € 75.000,00 is bereikt,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 21 december 2018. 2027 / 2009