ECLI:NL:RBROT:2018:10981

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
C/10/539088 / HA ZA 17-1075
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal derdenbeslag op schip in aanbouw vanwege vordering op Roemeense overheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over een executoriaal derdenbeslag op een schip in aanbouw. De eiseres, een joint venture naar Engels recht, had beslag gelegd op het schip vanwege een vordering op de Roemeense overheid, die voortkwam uit een arbitrale procedure. De Roemeense autoriteiten hadden de opdracht voor het opruimen van een vergaan schip aan de eiseres gegund, maar het verschuldigde bedrag was tot op heden niet betaald. De rechtbank oordeelde dat het beslag op het schip was opgeheven door een eerder vonnis van de voorzieningenrechter, en dat de gedaagde, die het schip had geleverd aan de Roemeense overheid, niet meer kon worden veroordeeld tot afgifte van het schip of betaling van bedragen die onder het beslag vielen. De rechtbank wees de vorderingen van de eiseres af, omdat er geen sprake meer was van een beslag en de gedaagde niet aansprakelijk kon worden gesteld voor de vorderingen die voortvloeiden uit het opgeheven beslag. De eiseres werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde. In reconventie werd ook de vordering van de gedaagde afgewezen, en deze werd eveneens veroordeeld in de proceskosten van de eiseres.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/539088 / HA ZA 17-1075
Vonnis van 12 december 2018
in de zaak van
de rechtspersoon (joint venture) naar Engels recht
[eiseres 1],
gevestigd te Terneuzen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. J. Smit te Rotterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde],
gevestigd te Gorinchem,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. T. van der Valk te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres 1] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens houdende eis in reconventie
  • de akte houdende overlegging producties, akte wijziging van eis, tevens conclusie van antwoord in reconventie
  • de (overigens) overgelegde producties
  • het proces-verbaal van comparitie van 23 november 2018, inclusief de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 1991 is het motorschip Rostok vergaan op de Donau in Roemenië. [eiseres 1] is opgericht om in te schrijven op een openbare aanbesteding in Roemenië voor het opruimen van het wrak van dit schip. De Roemeense autoriteiten (the River Administration of the Lower Danube R.A., hierna te noemen: AFDJ) hebben de opdracht gegund aan [eiseres 1] . Het wrak is geborgen in 2006.
2.2.
Tussen [eiseres 1] en AFDJ is in Zürich een arbitrale procedure gevoerd over de hoogte van het door AFDJ aan [eiseres 1] verschuldigde bedrag. Bij arbitraal vonnis van 11 juni 2012 is aan [eiseres 1] een bedrag van € 8.159.719,- en US $ 448.611,- toegewezen, vermeerderd met rente vanaf februari 2006. Het arbitrale vonnis is onherroepelijk geworden. Het aan [eiseres 1] toegewezen bedrag is tot op heden niet betaald.
2.3.
Aan [eiseres 1] is onder meer in Nederland exequatur verleend van het arbitrale vonnis, bij beschikking van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland –
West-Brabant van 22 mei 2013.
2.4.
[eiseres 1] heeft op 24 juli 2017 ten laste van AFDJ executoriaal derdenbeslag laten leggen onder [gedaagde] .
2.5.
[gedaagde] heeft op 18 augustus 2017 een verklaring derdenbeslag afgelegd. In de verklaring staat, samengevat, dat [gedaagde] zich bij overeenkomst van 12 april 2017 jegens AFDJ heeft verplicht tot de bouw, verkoop en levering (af werk in Roemenië) van een patrouilleschip tegen betaling van Roemeense LEI 22.550.000,- + VAT.
2.6.
Partijen hebben met elkaar gecorrespondeerd over de betekenis/ inhoud van de door [gedaagde] afgelegde verklaring derdenbeslag. [gedaagde] heeft op 16 oktober 2017 een nieuwe verklaring derdenbeslag afgelegd. [gedaagde] verklaart daarin dat het beslag geen doel heeft getroffen.
2.7.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland – West-Brabant heeft het executoriale derdenbeslag opgeheven bij vonnis in kort geding van 15 maart 2018. Partijen in die procedure waren [eiseres 1] als eiseres en [gedaagde] en AFDJ (de laatste ex art. 438 lid 5 Rv.) als gedaagden. De voorzieningenrechter heeft daartoe geoordeeld, samengevat, dat [eiseres 1] onvoldoende heeft onderbouwd dat [gedaagde] zich er in Roemenië met succes op zal kunnen beroepen dat [gedaagde] vanwege het beslag bevrijdend kan betalen aan [eiseres 1] . In dit oordeel heeft de voorzieningenrechter een door [gedaagde] overgelegd memorandum (legal opinion) van een Roemeens advocatenkantoor de dato 8 januari 2018 meegewogen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.8.
[eiseres 1] heeft hoger beroep aangetekend tegen voormeld vonnis.
2.9.
[gedaagde] heeft het schip in Roemenië afgeleverd aan AFDJ. De Roemeense autoriteiten (het Ministerie van Transport) hebben op 26 april 2018 een ‘certificaat van nationaliteit’ afgegeven. In dit certificaat staat dat AFDJ eigenaar van het schip is.

3.De vordering in conventie

3.1.
[eiseres 1] vordert na akte eiswijziging bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] te veroordelen om het in de Supply Agreement van 12 april 2017 bedoelde
vaartuig na afbouw aan [eiseres 1] af te dragen;
b. [gedaagde] te veroordelen om het bedrag dat zij van AFDJ onder zich heeft ad LEI 4.510.000,- aan [eiseres 1] te betalen, evenals de verdere bedragen welke [gedaagde] uit hoofde van deze rechtsverhouding nog van AFDJ onder zich zal krijgen;
c. [gedaagde] te gelasten om de vragen zoals geformuleerd in punt 23 van de dagvaarding onder a t/m h volledig en naar waarheid te beantwoorden;
d. [gedaagde] te veroordelen een gerechtelijke verklaring derdenbeslag af te leggen en haar te veroordelen tot betaling en/of afdracht van alle vorderingen, gelden, geldswaarden en/of roerende zaken die naar het oordeel van de rechtbank door het executoriaal derdenbeslag van [eiseres 1] zijn getroffen,
e. alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze procedure.

4.Het verweer in conventie/ de vordering in reconventie

4.1.
[gedaagde] voert verweer in conventie. In reconventie vordert [eiseres 2] , uitvoerbaar bij voorraad:
op te heffen het op 24 juli 2017 onder [eiseres 2] gelegde executoriale derdenbeslag ten laste van AFDJ, en
gedaagden hoofdelijk(de rechtbank leest hier steeds: [verweerster] , daarbij er van uitgaand dat [verweerster] rechtspersoonlijkheid bezit) te veroordelen om te betalen aan eiseres een bedrag van € 48.951,83, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van deze conclusie tot aan de dag der algehele voldoening, en om te betalen aan [eiseres 2] voornoemde schade en kosten uitstijgend boven € 48.951,83, zulks op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alles met veroordeling van [verweerster] in de werkelijke kosten van het geding, voor zover niet reeds begrepen in het hierboven gevorderde, althans in de kosten van het geding op te maken volgens het liquidatietarief, met verklaring dat over die proceskostenveroordeling wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
4.2.
[eiseres 1] voert verweer in conventie.
4.3.
De stellingen en weren van partijen zullen, waar nodig, in de beoordeling aan de orde komen.

5.De beoordeling

in conventie

5.1.
Bij de beoordeling neemt de rechtbank tot uitgangspunt dat de (onder de Feiten aangehaalde) voorzieningenrechter na het aanhangig maken van de onderhavige procedure het executoriaal beslag op het schip bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaard - vonnis heeft opgeheven en dat [gedaagde] vervolgens het schip heeft geleverd aan AFDJ.
5.2.
Een beslag dat bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis is opgeheven herleeft door vernietiging in hoger beroep van dat vonnis. Echter, wijzigingen in de rechtstoestand van het beslagen goed in de periode tussen de opheffing en de vernietiging moeten worden geëerbiedigd, (HR 23 februari 1996, ECLI:NL:PHR:1996:AD2496 inzake DKHB-KIVO).
5.3.
In HR 5 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC9351 is geoordeeld:
“Een beslag als het onderhavige leidt niet tot beschikkingsonbevoegdheid van degene ten laste van wie het beslag is gelegd, en staat dus ook niet in de weg aan overdracht van het beslagen goed aan een derde, maar brengt wél mee dat een vervreemding of bezwaring, tot stand gekomen na het beslag, ingevolge art. 505 lid 2 Rv. niet tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen.
3.3.3.
Opheffing van het beslag bij of ingevolge een bij voorraad uitvoerbaar vonnis strekt ertoe de beslagene volledig te herstellen in zijn bevoegdheid het goed te vervreemden of te bezwaren. Daarom verkrijgt de derde die – zoals in het onderhavige geval SADC en Televerde – na de beslaglegging de eigendom van het beslagen goed heeft verkregen, derhalve met de beperking als hiervoor bedoeld, door de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde opheffing van het beslag alsnog de eigendom van dat goed zonder die beperking.
3.3.4.
Wordt in hoger beroep het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, tot opheffing van het beslag strekkende vonnis vernietigd, dan herleeft het beslag, echter met dien verstande dat wijzigingen in de rechtstoestand van het beslagen goed in de periode tussen de opheffing en de vernietiging moeten worden geëerbiedigd (HR 23 februari 1996, nr. 15886, NJ 1996, 434).
3.3.5.
Is het beslagen goed, zoals in de onderhavige zaak, na de beslaglegging aan een derde overgedragen en daardoor uit het vermogen van de beslagene verdwenen, dan volgt uit het vorenstaande dat de vervreemding wel tegen de beslaglegger kan worden ingeroepen. Als dit anders zou zijn, zou de wijziging in de rechtstoestand van het beslagen goed die door de opheffing van het beslag intrad, daarin bestaande dat de derde alsnog de onbezwaarde eigendom van het overgedragen goed verkreeg, immers niet worden geëerbiedigd.”
5.4.
Het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de voorzieningenrechter tot opheffing van het executoriaal beslag heeft dus als rechtsgevolg dat [gedaagde] het beslagen schip mocht vervreemden en dat deze vervreemding haar niet mag worden tegengeworpen. Mocht het kort gedingvonnis in hoger beroep vernietigd worden, dan wordt dit niet anders. Deze vernietiging kan geen afbreuk doen aan de - in de periode tussen opheffing van het beslag en de vernietiging van het kort gedingvonnis - door AFDJ verkregen rechten op het schip. De rechtbank kan in de onderhavige procedure, waarin AFDJ geen partij is, niet treden in de vraag wat zij van de huidige rechtsverhouding tussen AFDJ en [eiseres 1] .
5.5.
Als gevolg dient vordering a afgewezen te worden.
5.6.
Vordering b zal eveneens worden afgewezen. Nu geen sprake meer is van een executoriaal beslag, kan [gedaagde] ook niet veroordeeld worden tot betaling van enig bedrag onder het beslag. In het midden kan blijven of het van AFDJ afkomstige geld geen betaling is waartoe AFDJ krachtens haar overeenkomst met [gedaagde] gehouden was (zodat het geld aan [gedaagde] toebehoort en niet aan AFDJ).
5.7.
Vordering c eveneens zal worden afgewezen. De plicht van een derde-beslagene om verklaring te doen van hetgeen zij verschuldigd is aan de beslagdebiteur, gaat uit van de aanname dát sprake is van een beslag. Naar huidige stand van zaken is evenwel geen sprake meer van een beslag. Mogelijk zal het beslag komen te herleven door vernietiging van het kort gedingvonnis in hoger beroep (zij het, alsdan, zoals gezegd met eerbiediging van verkregen rechten). Dit is echter een onzekere toekomstige gebeurtenis. Thans is geen sprake van een beslag en dus ook niet van een plicht van een derde-beslagene om verklaring te doen.
5.8.
Ook vordering d zal worden afgewezen. Ook deze vordering berust op de onjuiste aanname dat (nog) sprake is van een beslag onder [gedaagde] .
5.9.
[eiseres 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde] .
5.10.
[gedaagde] vordert een volledige proceskostenvergoeding van [eiseres 1] . Deze vordering zal worden afgewezen. Een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door art. 6 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat deze - hoge - drempel in dit geval geenszins wordt gehaald. Van misbruik van recht of onrechtmatig handelen door [eiseres 1] is geen sprake. [eiseres 1] beschikt immers over een executoriale titel jegens AFDJ en vast staat dat [gedaagde] een schip moest leveren aan AFDJ. Dan wekt niet direct bevreemding dat [eiseres 1] executoriaal beslag liet leggen onder [gedaagde] . Dat [gedaagde] het nodige ongemak zal hebben ervaren vanwege dit beslag is op zich wel aannemelijk, maar dit is slechts het gevolg van de wettelijke mogelijkheid om beslag onder derden te kunnen leggen.
5.11.
De proceskosten worden begroot op € 13.534,-. Dit bedrag bestaat uit:
- € 9.640,- aan salaris advocaat (Tarief VIII van de Liquidatietarieven voor zaken met een geldswaarde boven € 1.000.000, 2 ½ punt x € 3.856),
- € 3.894,- aan griffierecht,
dit bedrag nog te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten.
in reconventie
5.12.
De rechtbank neemt haar oordelen in conventie hier over.
5.13.
De hoofdvorderingen in reconventie strekken tot opheffing van het executoriaal beslag en tot verkrijging van schadevergoeding.
5.14.
Het executoriaal beslag is inmiddels, ná het aanhangig worden van de onderhavige procedure, al opgeheven. In zoverre is al tegemoet gekomen aan de vordering van [eiseres 2] . Daarop behoeft dus niet meer beslist te worden. De vraag of het gerechtshof in kort geding de beslissing in eerste aanleg zal vernietigen waardoor het beslag - onder voorwaarden - zou komen te herleven, is een onzekere toekomstige gebeurtenis. De rechtbank kan daar niet op vooruitlopen. De rechtbank richt zich naar de huidige situatie. De huidige situatie is dat er geen sprake (meer) is van een beslag.
5.15.
Over de schadevergoedingsvordering wordt als volgt geoordeeld. Ter onderbouwing van haar schadevergoedingsvordering verwijst [eiseres 2] naar haar productie G 8. Deze productie ziet (uitsluitend) op de kosten van juridische bijstand. Voor zover het hier gaat om proceskosten, neemt de rechtbank haar in conventie gegeven oordeel waarom geen volledige proceskostenvergoeding wordt toegewezen, hier over. Op deze grondslag is de vordering derhalve niet toewijsbaar.
5.16.
Voor zover het hier wellicht gaat om buitengerechtelijke kosten (hetgeen [eiseres 2] overigens niet duidelijk maakt) zal de vordering eveneens worden afgewezen. Buitengerechtelijke kosten zijn slechts toewijsbaar indien op [verweerster] een wettelijke verplichting rust tot betaling van schadevergoeding aan [verweerster] . Daarvan is geen sprake.
[verweerster] heeft niet onrechtmatig gehandeld jegens [eiseres 2] . De rechtbank neemt daartoe eveneens haar oordeel in conventie waarom aan [eiseres 2] geen volledige proceskostenvergoeding toekomt, hier over.
5.17.
[eiseres 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [verweerster] . Deze kosten worden begroot op € 2.148,- aan salaris advocaat (Tarief IV van de Liquidatietarieven voor zaken met een geldswaarde van € 40.000,- tot € 98.000,-, 2 punten x € 1.074,-).

6.De beslissing

De rechtbank
in conventie
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiseres 1] in de proceskosten van [gedaagde] , tot op heden begroot op
€ 13.534,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
6.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
6.4.
wijst het gevorderde af,
6.5.
veroordeelt [eiseres 2] in de proceskosten van [verweerster] , tot op heden begroot op
€ 2.148,-.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.J. van den Bergh en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018. [1]

Voetnoten

1.[2517/2504]