ECLI:NL:RBROT:2018:10976

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
15 januari 2019
Zaaknummer
10/960166-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het medeplegen van witwassen van ongeveer 1 miljoen euro met een geldboete als straf

Op 20 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen van een bedrag van ongeveer 1 miljoen euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 2 mei 2013 een contant geldbedrag van 1 miljoen euro heeft overgedragen in een restaurant, met de wetenschap dat dit geld afkomstig was uit een misdrijf. De officier van justitie had aanvankelijk een transactie aangeboden waarbij de verdachte een bedrag van € 40.000,- zou betalen, maar deze transactie werd niet geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren om een hogere straf op te leggen dan een geldboete gelijk aan het transactiebedrag, en legde een geldboete van € 40.000,- op, met als alternatief 235 dagen hechtenis. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er sprake was van een overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat ook in de strafmaat werd meegenomen. De rechtbank benadrukte de ernst van het feit en de maatschappelijke impact van witwassen, maar besloot uiteindelijk af te zien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960166-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak (artikel 279 Sv)
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
Geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedatum] ,
niet ingeschreven in de basisregistratie personen,
raadsman mr. R.A.L.F. Frijns, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16, 19, 20, 21, 22 november en 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, zoals deze op de terechtzitting van 15 november 2018 overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het ten laste gelegde;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Inleiding
Op grond van informatie uit een Duits onderzoek (‘Zagros’) naar witwassen van uit drugshandel afkomstig geld, heeft de officier van justitie op 27 februari 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Speedino. Uit opgenomen en afgeluisterde gesprekken en verrichte observaties binnen het onderzoek Speedino ontstond het vermoeden dat verschillende personen zich in een samenwerkingsverband bezig hielden met het in ontvangst nemen, vervoeren en overdragen van grote uit drugshandel afkomstige contante geldbedragen. De leider van dit samenwerkingsverband zou [medeverdachte 1] zijn, directeur van [bedrijf] , een Irakees bedrijf dat handelt in vrachtwagens en bouwmachines. Als plaats van overdracht van het geld komt restaurant [restaurant] in [plaats 1] naar voren. De (mede)verdachte [medeverdachte 2] is eigenaar van dit restaurant.
Het dossier van onderzoek Speedino is opgedeeld in verschillende zaaksdossiers, waaronder het ZaaksDossier (ZD) Avenger. In ZD Avenger wordt (onder meer) beschreven dat ene ‘ [schuilnaam] ’ contact heeft met de verdachten van voornoemd samenwerkingsverband. Tevens bevat dit ZD processen-verbaal betreffende de inbeslagname van ruim € 1.000.000,- op 14 mei 2013 in de woning van de medeverdachte [medeverdachte 3] .
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat ‘ [schuilnaam] ’ (ook wel [schuilnaam] genoemd) de verdachte is en dat hij in de tenlastegelegde periode geldbedragen tot een totaal van ongeveer € 1.000.000,- heeft ingebracht in het geldnetwerk van [medeverdachte 1] met als kennelijke bedoeling deze gelden naar het buitenland te laten wegsluizen. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen. De verdediging heeft betwist dat [schuilnaam] en de verdachte dezelfde persoon zijn en heeft om die reden vrijspraak bepleit.
4.2.
Beoordeling
Op 2 mei 2013 om 16.44 uur belt de medeverdachte [medeverdachte 2] naar de medeverdachte [medeverdachte 1] . In dit telefoongesprek zegt [medeverdachte 2] dat [schuilnaam] één van de grootste vrachtwagens heeft gebracht. In zijn verklaring bij de politie op 20 november 2013 zegt [medeverdachte 2] over dit telefoongesprek dat een Turkse jongen, met de bijnaam [schuilnaam] , bij restaurant [restaurant] 1 miljoen had gebracht voor [medeverdachte 4] waarop hij hierover naar [medeverdachte 1] heeft gebeld. Tijdens zijn verhoor op 21 november 2013 herkent [medeverdachte 2] ‘ [schuilnaam] ’ op foto 1, een foto die om 16.36 uur door de politie is gemaakt tijdens een observatie bij restaurant [restaurant] op 2 mei 2013.
Op 4 juni 2013 om 16.39 uur belt [medeverdachte 2] naar [medeverdachte 4] en zegt tegen hem dat de broer van [schuilnaam] is gekomen. [medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat hij, na de inbeslagname van de € 1.000.000,- in de woning van [medeverdachte 3] , bedreigd is door de broer van [schuilnaam] . Als aan [medeverdachte 2] tijdens zijn politieverhoor op 21 november 2013 een fotoblad met twee foto’s, afkomstig van een observatie bij [restaurant] op 4 juni 2013 (tussen 16.20 en 16.39), wordt getoond, herkent hij daarop ‘de broer van [schuilnaam] ’ en diens [auto] .
Aan de broer van de verdachte, [broer verdachte] , is op 16 december 2013 door de politie eveneens foto 1, afkomstig van de observatie van 2 mei 2013, getoond. [broer verdachte] verklaart dat hij hierop zijn broer, de verdachte, herkent. Bovendien herkent [broer verdachte] zichzelf op het aan hem getoonde fotoblad, afkomstig van de observatie op 4 juni 2013 en herkent hij hierop zijn auto, een [auto] .
Gelet op voormelde tapgesprekken, de verklaringen van [medeverdachte 2] en de herkenningen van [medeverdachte 2] en [broer verdachte] , in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat [schuilnaam] en de verdachte dezelfde persoon zijn en dat de verdachte dus op 2 mei 2013 een bedrag van € 1.000.000,- heeft gebracht naar restaurant [restaurant] om dit geld in te brengen in het geldnetwerk van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 2] heeft het door de verdachte afgeven geldbedrag diezelfde dag aan de medeverdachte [medeverdachte 3] overgedragen. Weliswaar zegt [medeverdachte 2] dat de verdachte het bedrag aan [medeverdachte 4] heeft overgedragen, maar de observatie van de politie duidt daar niet op nu [medeverdachte 4] die dag niet is gezien bij het restaurant. Bovendien zegt [medeverdachte 3] , in een telefoongesprek van 7 mei 2013 om 23.34 uur met [medeverdachte 1] waarin hij met [medeverdachte 1] doorspreekt wat hij aan geld in zijn kluis heeft liggen en welke bedragen hij heeft ontvangen/weggebracht, dat [medeverdachte 2] op 2 mei één grote heeft gebracht en hij hiervoor aan [medeverdachte 2] onkosten heeft betaald.
De telefoongesprekken die door [medeverdachte 2] gevoerd zijn, nadat het geld bij [medeverdachte 3] in beslag was genomen, bevestigen de inbreng van het geldbedrag door de verdachte. [medeverdachte 2] werd na de inbeslagname lastig gevallen door de verdachte en diens broer en voert hierover verschillende telefoongesprekken, onder meer, zoals hiervoor reeds overwogen, op 4 juni 2013 om 16.39 uur maar ook op 20 juni 2013 om 18.17 uur. In dit laatste gesprek zegt [medeverdachte 2] tegen [medeverdachte 4] dat [schuilnaam] hier was en dat die niet gelooft wat er gezegd wordt. [medeverdachte 2] heeft hem verteld over de problemen van zijn schoonzoon en [schuilnaam] wil de papieren van de politie zien. Hij wil morgen komen om over het onderwerp te praten en hij wil dan weten wanneer hij zijn geld terugkrijgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich aldus schuldig gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen plegen van witwassen op 2 mei 2013. Het voorhanden hebben en overdragen van het ten laste gelegde geldbedrag heeft immers plaatsgevonden onder omstandigheden die als zogenoemde typologieën van – en daarmee kenmerkend voor – witwassen zijn aan te merken. Het gaat hier om een groot geldbedrag, in contanten en (deels) kleine coupures dat is overgedragen op een ongebruikelijke locatie, namelijk in een restaurant. Vervolgens is het bedrag thuis in een kluis in de woning van een (mede)verdachte bewaard. Het op deze manier overdragen en (laten) bewaren van een dergelijke hoeveelheid contant geld is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Bovendien werd door de medeverdachten over de telefoon in versluierde taal over het geldbedrag en het transport hiervan gesproken; kennelijk om te verhullen dat er over geld werd gesproken. Daarnaast is niet gebleken dat, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij legale geldtransacties, een bewijsstuk is opgemaakt van de geldoverdracht. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen voormelde feiten en omstandigheden een vermoeden van witwassen van opbrengsten van misdrijven. Gelet op dit vermoeden mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft over de herkomst van het geld. Deze verklaring is uitgebleven.
Dat de verdachte, zoals door de officier van justitie aangevoerd, zich ook in de periode voorafgaand aan 2 mei 2013 schuldig zou hebben gemaakt aan witwassen door het inbrengen van contante geldbedragen, kan -toegegeven dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken hieromtrent wel vermoedens rijzen- wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs niet bewezen worden.
4.3.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
hij,
op
2 mei 2013, te [plaats 2] en [plaats 1] tezamen en in vereniging met anderen zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders een contant geldbedrag voorhanden gehad en/of overgedragen,
te weten:
een bedrag
van (ongeveer)1.000.000 Euro,
terwijl hij wist dat dit geldbedrag - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feit

Het bewezen feit levert op:
Medeplegen van witwassen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het feit is dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan witwassen van ongeveer één miljoen euro. De verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de maatschappelijk ongewenste vermenging van de “bovenwereld” met de “onderwereld”. Hij heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Op feiten als bewezen verklaard kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en in plaats daarvan een geldboete opleggen om de volgende reden. De rechtbank heeft geconstateerd dat het openbaar ministerie de verdachte in eerste instantie een schikking heeft aangeboden waarbij de verdachte een bedrag van € 40.000,- diende te betalen. . De verdachte heeft dit transactieaanbod niet geaccepteerd, met als gevolg dat hij is gedagvaard.
De rechtbank ziet geen redenen om een hogere straf op te leggen dan een geldboete die gelijk is aan het transactiebedrag (vergelijk artikel 359, vijfde lid, Wetboek van Strafvordering). De officier van justitie heeft deze immers kennelijk aanvankelijk passend geacht in de gegeven omstandigheden. Als de officier van justitie ter zitting toch een aanzienlijke hogere straf eist, namelijk een gevangenisstraf van 24 maanden, zal hij nader dienen te motiveren waarom, ondanks de eerder aangeboden transactie, een dergelijke straf passend is (rechtbank Rotterdam, 14 december 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:9892). Dat heeft hij niet gedaan. De rechtbank merkt op dat, nu verdachte volgens zijn raadsman in Turkije woont, een taakstraf geen passende strafmodaliteit is. De rechtbank zal de verdachte daarom, ondanks het verweer dat de verdachte geen € 40.000,- kan betalen, toch een geldboete opleggen. Dit geeft de verdachte in elk geval nog een kans geeft vrijheidsbeneming te ontlopen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 september 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank constateert dat de redelijke termijn is overschreden als bedoeld in artikel 6 van Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. De aanvang van de termijn in deze zaak was 18 juli 2016 toen er een regiebijeenkomst plaats vond bij de rechter-commissaris. Tussen 18 juli 2016 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna tweeëneenhalf jaar. Er is dus in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna een half jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit in beginsel gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf. Gezien de omstandigheid dat aan de verdachte, zoals hiervoor overwogen, geen gevangenisstraf maar een geldboete wordt opgelegd, acht de rechtbank de compensatie daarmee voldoende geboden.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 23, 24c, 47 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte het tenlastegelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
geldboete van € 40.000,00 (veertigduizend euro), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door
235 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst gewijzigde tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
28 februari 2013 tot en met 3 mei 2013,
te [plaats 2] en/of [plaats 1] en/of 's-Hertogenbosch, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (een) voorwerp(en), te weten een of meerdere (grote)
contant(e) geldbedrag(en), althans een geldbedrag verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet,
en/of daarvan de herkomst en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) verborgen en/of verhuld,
te weten:
althans omstreeks de periode van 28 februari 2013 tot en met 3 mei 2013een bedrag
of bedragen tot een totaal van (ongeveer)1.000.000 Euro, althans enige
geldbedragen(Avenger),