ECLI:NL:RBROT:2018:10933

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
C/10/447451 / HA ZA 14-328
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beperking van aansprakelijkheid in een renvooiprocedure met betrekking tot schade aan een onderwaterkabel

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een renvooiprocedure, heeft de rechtbank Rotterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan over de beperking van aansprakelijkheid van de verweerders, Wagenborg Shipping B.V. en C.V. M.S. Delfborg, in verband met schade aan een onderwaterkabel van Baltic Cable AB. De rechtbank heeft de procedure aangehouden in afwachting van een beslissing van de Zweedse rechter over de bevoegdheid van het gerecht in Malmö. Baltic Cable had eerder een vordering tot aanhouding ingesteld, die door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van Baltic Cable tot beperking van aansprakelijkheid niet op nieuwe feiten of omstandigheden waren gebaseerd en dat de eerdere beslissing van 21 december 2016 onherroepelijk was geworden. De rechtbank heeft de vordering van Baltic Cable tot een verklaring voor recht dat de verweerders onbeperkt aansprakelijk zijn, afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de aansprakelijkheid van de verweerders nog niet kon worden vastgesteld, maar dat de zaak naar de rol werd verwezen voor verdere behandeling zodra de Zweedse rechter had beslist. De proceskosten werden aan Baltic Cable opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/447451 / HA ZA 14-328
Vonnis van 12 december 2018
in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van de plaats van haar vestiging
BALTIC CABLE AB,
gevestigd te Malmö, Zweden,
eiseres in renvooi,
eiseres in het incident,
advocaat mr. D. Knottenbelt,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WAGENBORG SHIPPING B.V.,
gevestigd te Delfzijl,
2. de commanditaire vennootschap
C.V. M.S. DELFBORG,
gevestigd te Assen,
3.
[verweerder sub 3],
handelende voor zich alsmede als enige beherende vennoot van C.V. ms. Delfborg,
wonende te Assen,
verweerders in renvooi,
verweerders in het incident,
advocaat mr. T. van der Valk.
Eiseres zal hierna ook “Baltic Cable” genoemd worden. Verweerders zullen respectievelijk “Wagenborg”, “Delfborg” en “[verweerder sub 3]” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
De onderhavige zaak is een renvooizaak van de door Wagenborg, Delfborg en [verweerder sub 3] ingeleide procedures tot beperking van aansprakelijkheid, bij de rechtbank aanhangig onder kenmerken C/10/424631 / HA RK 13-425 en C/10/431722 / HA RK 13-787.
1.2.
Voor het verloop van de procedure verwijst de rechtbank naar het tussenvonnis van 21 december 2016. Nadien is de procedure als volgt verlopen.
1.3.
Baltic Cable heeft een conclusie incidentele vordering tot aanhouding, tevens eis tot verificatie genomen en daarbij een “Protokoll” van het Hovrätten över Skåne och Blekinge van 23 februari 2017 met een vertaling in het Nederlands overgelegd.
1.4.
Verweerders hebben een conclusie van antwoord met betrekking tot de incidentele vordering tot aanhouding, tevens conclusie van antwoord naar aanleiding van de eis tot verificatie genomen en daarbij hun producties 23 en 24 overgelegd.
1.5.
De rechtbank heeft een comparitie van partijen bepaald en een agenda voor die zitting aan partijen gestuurd.
1.6.
Voorafgaande aan en ter comparitie zijn de volgende stukken in het geding gebracht.
Partijen hebben een kopie van een tussen hen overeengekomen vertaling in het Engels van de beslissing van Hovrätten över Skåne och Blekinge van 23 februari 2017 overgelegd.
Verweerders hebben hun producties 25 tot en met 34 overgelegd.
Baltic Cable heeft comparitie aantekeningen overgelegd.
Verweerders hebben spreekaantekeningen overgelegd.
Van de comparitie is proces-verbaal opgemaakt. De advocaat van Baltic Cable heeft bij brief van 1 december 2017 opmerkingen gemaakt over het proces-verbaal. De advocaat van verweerders heeft bij brief van dezelfde datum verzocht om de genoemde brief van de advocaat van Baltic Cable buiten beschouwing te laten omdat die brief veel verder zou gaan dan het wijzen op onjuistheden of onvolledigheden in het proces-verbaal. De rechtbank heeft de beide brieven aan het proces-verbaal gehecht, om de hierna onder 2.4 vermelde redenen.
1.7.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
1.8.
Baltic Cable heeft bij brief van 31 januari 2018 verzocht het debat te heropenen.
1.9.
De rechter mr. A.N. van Zelm van Eldik die deze zaak mede behandelde is tussen de comparitiezitting en de datum van uitspraak wegens het bereiken van de 70-jarige leeftijd gedefungerd. In zijn plaats heeft de rechter mr. P.C. Santema de behandeling overgenomen. Bij vonnis van 21 november 2018 heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven zich uit te laten naar aanleiding van deze wijziging van de samenstelling van de rechtbank.
1.10.
Baltic Cable heeft een akte genomen en daarin verzocht wederom een mondelinge behandeling te houden.
Verweerders hebben een akte genomen en verzocht geen mondelinge behandeling meer te houden, maar vonnis te wijzen.

2.De verdere beoordeling

Processuele onderwerpen

2.1.
Wegens het aantreden van mr. Santema, als gevolg van het defungeren van mr. Van Zelm van Eldik, heeft de rechtbank partijen de gelegenheid gegeven zich uit te laten over het wederom houden van een mondelinge behandeling (comparitiezitting).
2.2.
Baltic Cable heeft verzoekt wederom een mondelinge behandeling te houden. Daartoe verwijst Baltic Cable naar rechtspraak van de Hoge Raad (HR 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3076, NJ 2015/181) en voert zij aan dat het niet haar bedoeling is om de mondelinge behandeling van 16 november 2017 over te doen, maar dat zij een toelichting wil geven op haar schrijven van 1 december 2017 naar aanleiding van het proces-verbaal en de rechtbank wil informeren over de stand van zaken in de procedure in Zweden.
Verweersters hebben verzocht geen nieuwe mondelinge behandeling te houden en verdere vertraging met de uitspraak te voorkomen.
2.3.
Op de comparitie van partijen van 16 november 2017 hebben partijen aan de hand van uitvoerige spreekaantekeningen het woord gevoerd. Van die mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt en aan partijen ter beschikking gesteld. Partijen hebben op het proces-verbaal gereageerd. De rechtbank verwijst naar hetgeen onder 1.6 is opgemerkt.
De rechtbank heeft af te wegen het belang van onmiddellijkheid (partijen kunnen hun standpunten uiteenzetten ten overstaan van de rechters die over de zaak zullen oordelen; partijen en de rechters spreken rechtstreeks met elkaar) en dat van voortvarendheid.
Gelet op de sedert de verwijzing van 12 februari 2014 voorgevallen processuele ontwikkelingen in deze procedure en die in Zweden en op de inmiddels verstreken tijd, geeft het belang bij voortvarendheid thans de doorslag. Daarbij neemt de rechtbank ook het volgende in aanmerking.
Uit het tussenvonnis van 21 december 2016 volgt dat deze procedure in beginsel – zie daarover verder onder 2.6 en 2.8 – slechts over de vraag naar beperking van aansprakelijkheid gaat.
Baltic Cable heeft in haar verzoek om een hernieuwde mondelinge behandeling wel gewezen op haar brief van 1 december 2017 – waarover onder 2.4 nader – en aangekondigd de rechtbank te willen inlichten over ontwikkelingen in de procedure in Zweden, maar niet op haar verzoek om een heropening van het debat bij brief van 31 januari 2018, in welke brief zij geen andere reden noemde dan dat de hoogste rechter in Zweden een beslissing had gegeven. Gezien het hiervoor genoemde beperkte kader van de onderhavige procedure kan die beslissing geen doorslag gevende reden vormen voor heropening van het debat. Kennelijk heeft Baltic Cable met betrekking tot de vraag naar beperking van aansprakelijkheid geen bijzonderheden op te merken waarvan de rechtbank in de nieuwe samenstelling kennis dient te nemen.
Daarom zal de rechtbank geen mondelinge behandeling meer houden.
2.4.
Ter comparitie op 16 november 2017 heeft de rechtbank met partijen afgesproken dat het proces-verbaal buiten hun aanwezigheid zou worden opgemaakt en dat partijen de rechtbank schriftelijk konden wijzen op eventuele onjuistheden of onvolledigheden.
In de brief van haar advocaat van 1 december 2017, waarin Baltic Cable op het inmiddels verstrekte proces-verbaal reageerde, is Baltic Cable verder gegaan dan het maken van opmerkingen over het proces-verbaal. Het bezwaar daartegen vanwege verweerders bij schrijven van 1 december 2017 oordeelt de rechtbank als juist. Hetgeen in de brief vanwege Baltic Cable het bestek van opmerkingen over het proces-verbaal te buiten gaat, heeft de rechtbank onbehandeld gelaten.
Omdat de brief vanwege Baltic Cable ook opmerkingen over het proces-verbaal bevat, heeft de rechtbank deze aan het proces-verbaal gehecht.
2.5.
Uit hetgeen onder 2.3 is overwogen en hetgeen hierna volgt, vloeit voort dat de rechtbank geen aanleiding ziet tot heropening van het debat tussen partijen.
Ter zake
2.6.
Bij vonnis van 21 december 2016 heeft de rechtbank naar aanleiding van de incidentele vorderingen van Baltic Cable om – kort gezegd – zich wegens de bij het gerecht in Malmö, Zweden, tussen partijen aanhangige zaak onbevoegd te verklaren om kennis te nemen van de verzoeken van Delfborg, [verweerder sub 3] en Wagenborg tot beperking van aansprakelijkheid, subsidiair om deze renvooiprocedure aan te houden, een en ander met nevenvorderingen:
  • beslist dat in de hoofdzaak elke verdere beslissing over het onderwerp van aansprakelijkheid van een of meer van de verweerders ter zake van de gestelde schadevaring door de ‘Delfborg’ en over het onderwerp van de omvang van die aansprakelijkheid zal worden aangehouden totdat de rechter in Zweden zal hebben beslist over de bevoegdheid van het gerecht in Malmö ten aanzien van deze onderwerpen;
  • de overige vorderingen en verzoeken afgewezen;
  • de proceskosten in de incidenten gecompenseerd;
en, alle verdere beslissingen in de hoofdzaak aanhoudende, de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van de eis tot verificatie door Baltic Cable.
2.7.
Baltic Cable heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 21 december 2016. Bij arrest van 4 juli 2017 heeft het gerechtshof Den Haag Baltic Cable niet-ontvankelijk in haar hoger beroep verklaard wegens overschrijding van de appeltermijn. Gesteld noch gebleken is dat Baltic Cable beroep in cassatie heeft ingesteld tegen die beslissing van het gerechtshof.
2.8.
Een beslissing van de rechter in Zweden over de bevoegdheid van het gerecht in Malmö ten aanzien van de onder 2.6 genoemde onderwerpen is nog niet in het geding gebracht.
Incidentele vorderingen
2.9.
In haar conclusie incidentele vordering tot aanhouding, tevens eis tot verificatie heeft Baltic Cable de volgende vorderingen in incident ingesteld:
dat het de rechtbank moge behagen deze renvooiprocedure aan te houden tot in Zweden definitief is beslist over:
  • i) de bevoegdheid van het gerecht in Malmö,
  • ii) de aansprakelijkheid van Wagenborg en/of Delfborg en/of [verweerder sub 3],
  • iii) de omvang van de vorderingen van Baltic Cable en/of
  • iv) de vraag of Wagenborg en/of Delfborg en/of [verweerder sub 3] hun aansprakelijkheid kunnen beperken,
met hoofdelijke veroordeling van Wagenborg en/of Delfborg en/of [verweerder sub 3] in de kosten van het incident.
Ter comparitie heeft Baltic Cable haar hiervoor onder (iv) genoemde incidentele vordering teruggenomen.
2.10.
Verweerders voeren gezamenlijk verweer tegen deze vorderingen. Hun conclusie strekt tot afwijzing van de vorderingen.
2.11.
De rechtbank overweegt het volgende.
2.11.1.
Per 1 maart 2017 is in werking getreden de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288). Ingevolge artikel III lid 2 van die wet blijft ten aanzien van een procedure bij de civiele rechter waarbij voor de datum van inwerkingtreding van die wet een verzoekschrift bij de rechter is ingediend – zoals in het onderhavige geval – het recht van toepassing zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van die wet. Derhalve blijft in deze zaak de regeling van toepassing zoals die gold vóór 1 maart 2017 (hierna: (oud) Rv).
2.11.2.
Zoals hiervoor is overwogen, heeft Baltic Cable eerder in deze procedure gevorderd dat de rechtbank de zaak zou aanhouden wegens de tussen partijen bij het gerecht in Malmö aanhangige zaak en heeft de rechtbank op die vordering tot aanhouding beslist bij vonnis van 21 december 2016. Nu Baltic Cable niet-ontvankelijk is verklaard in haar hoger beroep tegen dat vonnis en gesteld noch gebleken is dat zij beroep in cassatie heeft ingesteld tegen die beslissing van het gerechtshof, is het vonnis van 21 december 2016 onherroepelijk geworden.
2.11.3.
Ingevolge de regels van een behoorlijke procesorde, waarvan de regel van concentratie van verweren deel uitmaakt, dient een procespartij alle incidentele vorderingen die de strekking hebben het geding aan te houden, in haar eerste processtuk en gelijktijdig in te stellen. Dienovereenkomstig bepaalt artikel 208 lid 3 (oud) Rv: Incidentele vorderingen worden zoveel mogelijk tegelijk ingesteld. In het eerste lid van dat artikel wordt artikel 128 Rv op incidentele vorderingen van toepassing verklaard. Artikel 128 lid 3 (oud) Rv bepaalt: De gedaagde brengt alle excepties en zijn antwoord ten principale tegelijk naar voren, op straffe van verval van de niet aangevoerde excepties en, indien niet ten principale is geantwoord, van het recht om dat alsnog te doen.
Van die regels dient in beginsel niet te worden afgeweken.
2.11.4.
Nu al in het vonnis van 21 december 2016 is beslist over de vordering van Baltic Cable tot aanhouding van de zaak wegens de bij het gerecht in Malmö (in eerste aanleg) tussen partijen aanhangige zaak en nu Baltic Cable geen nieuwe, sedert dat vonnis opgekomen feiten of omstandigheden aanvoert die tot een andere beoordeling nopen, komen de huidige incidentele vorderingen van Baltic Cable neer op een herhaling van zetten, in strijd met een behoorlijke procesorde.
2.11.5.
Dat oordeel wordt niet anders door (de verwijzing door Baltic Cable naar) de beslissing van het Hovrätten över Skåne och Blekinge van 23 februari 2017, omdat in die beslissing niet is uitgemaakt dat de Nederlandse rechter met betrekking tot het onderwerp van beperking van aansprakelijkheid geen bevoegdheid heeft of de procedure voor de Zweedse rechter over dat onderwerp voorrang heeft boven de procedure voor de Nederlandse rechter over dat onderwerp. Hetzelfde zou gelden ten aanzien van een eventueel oordeel van de hoogste rechter in Zweden daarover, waarop Baltic Cable wellicht hintte in haar brief van 31 januari 2018.
Dat oordeel wordt evenmin anders door het betoog van Baltic Cable dat het uit praktisch of proceseconomisch oogpunt of wegens overwegingen van bewijslevering beter zou zijn om ook ten aanzien van het onderwerp van beperking van aansprakelijkheid de beslissing van de Zweedse rechter af te wachten. Immers, zoals ook in het vonnis van 21 december 2016 is overwogen, is slechts bij de Nederlandse rechter een beperkingsfonds gevormd naar aanleiding van het gestelde voorval met de ‘Delfborg’ en is bij de Nederlandse rechter het onderwerp van beperking van aansprakelijkheid uitdrukkelijk aan de orde gesteld. Daarom vormen de gestelde redenen onvoldoende grond voor aanhouding van de behandeling van dat onderwerp door de Nederlandse rechter wegens een in Zweden, een andere lidstaat van de EU, tussen dezelfde partijen lopende procedure waarin dat onderwerp niet, althans minder significant aan de orde is.
2.11.6.
Vorenstaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de incidentele vorderingen nodeloos zijn ingesteld en dat deze dienen te worden afgewezen.
2.12.
De rechtbank zal Baltic Cable veroordelen in de proceskosten betreffende het incident. De rechtbank zal de aan de zijde van verweerders gezamenlijk gevallen proceskosten begroten op € 1.086,00 voor salaris voor de advocaat (twee punten in Liquidatietarief II) en nihil aan verschotten.
Hoofdzaak
2.13.
Zoals hiervoor gezegd, houdt de rechtbank haar oordeel over de gestelde aansprakelijkheid van (een of meer van) de verweerders voor de vorderingen van Baltic Cable en over de gestelde omvang daarvan aan, in afwachting van een beslissing van de rechter in Zweden over de bevoegdheid van het gerecht in Malmö ten aanzien van deze onderwerpen. Het zijn die onderwerpen die Baltic Cable als vorderingen onder (i) en (iii) in haar eis tot verificatie heeft ingesteld.
2.14.
In haar eis tot verificatie vordert Baltic Cable onder (ii) een verklaring voor recht dat Wagenborg en/of Delfborg en/of [verweerder sub 3] onbeperkt aansprakelijk zijn (of is) ter zake van de gestelde schadevaring waarbij met een anker van de ‘Delfborg’ een stroomkabel van Baltic Cable werd beschadigd.
Nu Baltic Cable haar standpunt heeft ingenomen ten aanzien van de vraag naar de mogelijkheid van beperking van aansprakelijkheid en nu verweerders daarop inhoudelijk hebben gereageerd, kan de rechtbank reeds thans een oordeel over die gevorderde verklaring voor recht geven.
Omdat de vraag naar aansprakelijkheid nog niet beantwoord kan worden, gaat de rechtbank er bij deze beoordeling veronderstellenderwijs vanuit dat (een of meer van) de verweerders inderdaad aansprakelijk is. Dat oordeel zal, echter, wellicht door de rechter in Zweden, in eerste aanleg door het gerecht in Malmö, gegeven moeten worden en mocht die daartoe niet bevoegd zijn alsnog door deze rechtbank.
2.15.
Onder verwijzing naar hoofdstuk 2.8 van het processtuk van 15 maart 2013, waarmee zij de procedure voor het gerecht in Malmö inleidde (waarvan Baltic Cable als productie 2 een vertaling in het Nederlands heeft overgelegd) en naar de hoofdstukken 1.2, 1.3 en 1.4 van haar processtuk van repliek in de procedure voor het gerecht in Malmö (waarvan Baltic Cable als productie 4 een vertaling in het Engels heeft overgelegd) betoogt Baltic Cable dat geen van verweerders gerechtigd is tot beperking van aansprakelijkheid.
Baltic Cable vat haar betoog als volgt samen:
  • a) op de plaats waar de ‘Delfborg’ voor anker ging, gold een ankerverbod;
  • b) er bestond geen directe noodzaak voor de ‘Delfborg’ om op dat moment op die plaats te ankeren;
  • c) de bemanning van de ‘Delfborg’ handelde daarbij in strijd met de instructies of aanwijzingen van de Zweedse kustwacht;
  • d) de bemanning, althans de kapitein van de ‘Delfborg’ wist, althans behoorde te weten dat op de plaats waar de ‘Delfborg’ haar anker liet vallen, op de bodem een stroomkabel liep;
  • e) de bemanning, althans de kapitein van de ‘Delfborg’ heeft in strijd met het ter plaatse geldende ankerverbod gehandeld;
  • f) hoewel de bemanning van de ‘Delfborg’ wist, althans behoorde te weten dat de ‘Delfborg’ had geankerd op de plek waar een stroomkabel liep, heeft die bemanning het aan die stroomkabel vastgeraakte anker herhaaldelijk met (brute) kracht geprobeerd los te trekken;
  • g) daarmee heeft de ‘Delfborg’ gehandeld hetzij met opzet om schade aan de stroomkabel te berokkenen, hetzij roekeloos en met de wetenschap dat de schade aan de stroomkabel daar waarschijnlijk uit zou voortvloeien.
De stroomkabel waarop Baltic Cable doelt is de haar in eigendom toebehorende 600-megawatt onderwaterkabel, welke volgens Baltic Cable door het hiervoor beschreven gedrag is beschadigd.
2.16.
Verweerders betwisten de gestelde schadevaring, aansprakelijkheid en het onder 2.15 beschreven gedrag. Verweerders voeren aan dat Baltic Cable niet stelt, laat staan aannemelijk maakt, dat [verweerder sub 3], Delfborg of Wagenborg zich zodanig heeft gedragen (maar de kapitein of de bemanning van het schip), zodat geen sprake is van persoonlijk gedrag van een of meer hunner waardoor de schade is ontstaan dat aan hun beroep op beperking van aansprakelijkheid in de weg zou kunnen staan.
2.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vraag naar de mogelijkheid tot beperking van aansprakelijkheid in dit internationale geval dient te worden beoordeeld aan de hand van het Verdrag van Londen van 19 november 1976 inzake de beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (Trb. 1980, 23 en Trb. 1984, 31) gewijzigd bij Protocol van 2 mei 1996 (Trb. 1997, 300 en Trb. 2006, 17), hierna gezamenlijk: LLMC, en dat het LLMC ten tijde van het gestelde incident zowel in Nederland als in Zweden (in de nationale wetgeving geïncorporeerd) in werking was.
Tussen partijen is evenmin in geschil dat ieder van verweerders behoort tot de kring van tot beperking van aansprakelijkheid gerechtigde personen als bedoeld in artikel 1 LLMC, respectievelijk artikel 8:750 BW.
Verder is tussen partijen niet in geschil dat de vordering tot vergoeding van de gestelde schade aan de stroomkabel van Baltic Cable wegens het gestelde incident, valt binnen het begrip “claim .. subject to limitation of liability” als bedoeld in artikel 2 LLMC, respectievelijk artikel 8:752 BW.
2.18.
De maatstaf voor de beoordeling van de vraag of verweerders, dan wel een of meer hunner, wegens het door Baltic Cable gestelde gedrag in dit geval al dan niet een beroep op beperking van aansprakelijkheid toekomt, staat in artikel 4 LLMC:
“A person liable shall not be entitled to limit his liability if it is proved that the loss resulted from his personal act or omission, committed with the intent to cause such loss, or recklessly and with knowledge that such loss would probably result”,
respectievelijk in het daarop gebaseerde artikel 8:754 BW:
“Niemand is gerechtigd zijn aansprakelijkheid te beperken, indien bewezen is dat de schade is ontstaan door zijn eigen handeling of nalaten, geschied hetzij met het opzet die schade te veroorzaken hetzij roekeloos en met de wetenschap dat die schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien”.
Voor het oordeel dat wegens het gedrag geen recht tot beperking bestaat, dient derhalve te komen vast staan (“it is proved”; “bewezen is”) (i) dat de schade het gevolg is van (“that the loss resulted from”; “dat de schade is ontstaan door”) (ii) gedrag van de betreffende persoon zelf (“his personal act or omission”; “zijn eigen handeling of nalaten”). Dat is een zware eis.
2.19.
Baltic Cable stelt niet dat een of meer van de verweerders zelf zich zodanig heeft of hebben gedragen. Het zijn de kapitein of de bemanning van de ‘Delfborg’ aan wie Baltic Cable het laakbare gedrag verwijt. Zelfs indien het al juist zou zijn dat een of meer van de verweerders zelf betrokken zou zijn bij het door Baltic Cable gestelde “traffic management center” en dat de bemanning van de ‘Delfborg’ dat centrum zou hebben geïnformeerd over de omstandigheid dat het anker van de ‘Delfborg’ in een kabel zou zijn vastgeraakt – verweerders betwisten die stellingen – dan levert die bekendheid van een of meer van de verweerders nog niet op dat de schade is ontstaan door het eigen handelen of nalaten van een of meer van de verweerders zelf. Over eventuele instructies van Wagenborg, Delfborg of Smit aan het schip heeft Baltic Cable niets gesteld.
2.20.
Op het vorenstaande stuit af het betoog dat een of meer van de verweerders in dit geval niet gerechtigd is tot beperking van aansprakelijkheid, al aangenomen dat (een of meer van) de verweerders aansprakelijk (is of) zijn ter zake van de gestelde schadevaring waarbij met een anker van de ‘Delfborg’ een stroomkabel van Baltic Cable werd beschadigd.
2.21.
De vordering tot een verklaring voor recht dat (een of meer van) de verweerders onbeperkt aansprakelijk zijn, zal de rechtbank daarom afwijzen. Dat kan en zal de rechtbank nu reeds doen, ook al valt nog geen beslissing over de onderwerpen aansprakelijkheid en omvang daarvan te geven.
2.22.
Hangende een beslissing van de rechter in Zweden over de bevoegdheid van het gerecht in Malmö ten aanzien van de onderwerpen aansprakelijkheid en omvang daarvan, zal de rechtbank de zaak voorts naar de rol verwijzen opdat de meest gerede partij tegelegenertijd de betreffende beslissing van de rechter in Zweden in het geding zal brengen.
2.23.
De rechtbank zal alle overige beslissingen aanhouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vorderingen af;
3.2.
veroordeelt Baltic Cable in de proceskosten;
begroot de aan de zijde van verweerders gevallen proceskosten op € 1.086,00;
in de hoofdzaak
3.3.
wijst af de vordering tot een verklaring voor recht dat (een of meer van) de verweerders onbeperkt aansprakelijk zijn (is);
3.4.
verstaat dat (in het tussenvonnis van 21 december 2016) de behandeling van het onderwerp van aansprakelijkheid van een of meer van de verweerders jegens Baltic Cable ter zake van de gestelde schadevaring door de ‘Delfborg’ en van het onderwerp van de omvang van zodanige aansprakelijkheid is aangehouden totdat de rechter in Zweden zal hebben beslist over de bevoegdheid van het gerecht in Malmö ten aanzien van deze onderwerpen;
3.5.
verwijst de zaak naar de rol van
9 januari 2019voor het nemen van een desbetreffende akte door de meest gerede partij;
3.6.
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mrs. W.P. Sprenger, P.C. Santema en C. Sikkel en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018
1928/32/1573