ECLI:NL:RBROT:2018:10924

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
10 januari 2019
Zaaknummer
562334 / KG ZA 18-1212
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie dwangsom toegewezen onder voorwaarde van aanhangig maken bodemprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Reclassering Nederland (SRN) en drie gedaagden, voormalige werknemers van SRN. De gedaagden vorderden afgifte van interne onderzoeksrapporten naar aanleiding van hun meldingen van misstanden. De rechtbank had eerder in een bodemprocedure geoordeeld dat SRN verplicht was om deze rapporten te verstrekken, maar SRN stelde dat er geen schriftelijk intern onderzoeksrapport bestond. In het kort geding vorderde SRN dat de gedaagden zich zouden onthouden van executie van de dwangsommen die aan deze verplichting waren verbonden. De rechtbank oordeelde dat SRN voorlopig volstond met het overleggen van twee brieven uit 2011, waarin verslag werd gedaan van het interne onderzoek. De rechtbank verbood de executie van het vonnis, mits SRN binnen zes weken een bodemprocedure aanhangig maakte om de kwestie definitief te laten beoordelen. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ROTTERDAM

Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: 562334 / KG ZA 18-1212
Vonnis in kort geding van 12 december 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING RECLASSERING NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht,,
eiseres,
advocaat mr. J.A. Schaap te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Den Haag,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Den Haag,
3.
[gedaagde 3],
wonende te Rotterdam,
gedaagden,
advocaat mr. R. Tamourt te Heerenveen.
Partijen worden hierna SRN, [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en [gedaagde 3] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 20 november 2018, met producties;
  • de producties van [gedaagde 1] c.s.;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 28 november 2018;
  • de pleitnota van SRN.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Gedaagden zijn voormalig werknemers van SRN. Zij waren tot december 2012 respectievelijk mei 2014 in dienst in de functie van “werkmeester zwaardere dadergroep”.
2.2.
In de periode van 2009-2011 hebben gedaagden misstanden aangekaart bij de projectplaats Koperwerf. Naar aanleiding van die meldingen zijn er gesprekken gevoerd met de werkmeesters. Voorts heeft de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ), voormalig regiochef van SRN een intern onderzoek ingesteld. In een brief van 2 april 2011 heeft [naam 1] bericht dat hij geen misstanden op de werkvloer heeft kunnen vaststellen. In deze brief schrijft [naam 1] onder meer het volgende:

Naar aanleiding van deze signalen ben ik in december 2010 een feitenonderzoek gestart en heb ik alle werkmeesters en de leiding van de WSU op basis van hoor en wederhoor gesproken. Alle betrokken werkmeesters hebben van de individuele gesprekken een verslag ontvangen.
Het doel van het feitenonderzoek was:
  • helderheid verkrijgen over eventuele misstanden op de Koperwerf, waar met misstanden wordt bedoeld: (zie klokkenluidersregeling) fraude, corruptie, diefstal, ernstige schendingen etc);
  • vanuit deze helderheid waar nodig personele en organisatorische maatregelen treffen.
2.3.
Bij (intern verzonden) brief van 28 april 2011 met als onderwerp ‘reactie op klokkenluidermelding werkmeesters regio Den Haag” geeft [naam 1] zijn visie op de achtergronden van de klokkenluidersmelding van gedaagden.
2.4.
In september 2011 heeft arbeids- en organisatiebureau Tinguely Xperts in opdracht van SRN een rapport uitgebracht over de werksfeer en samenwerking binnen het team Koperwerf.
2.5.
Vervolgens heeft Bureau Hoffman (hierna: Hoffman) in opdracht van SRN in de periode van augustus 2011 tot en met december 2011 en in de periode van 30 januari 2012 tot 9 februari 2012 onderzoek gedaan. In het (aanvullende) rapport van Hoffman van 16 februari 2012 heeft Hoffman geconcludeerd dat de gemelde misstanden niet konden worden vastgesteld.
2.6.
In een bodemprocedure bij de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht hebben gedaagden op de voet van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) afgifte gevorderd van onder meer het interne onderzoek van SRN, het onderzoek van Tinguely en de twee rapporten van Hoffman.
In deze procedure (hierna: de bodemprocedure) heeft SRN – zoals volgt uit randnummer 64 van haar verweerschrift – onder meer het volgende verweer gevoerd:

Van de interne onderzoeken zijn destijds geen schriftelijke rapporten opgemaakt. Zij zijn bovendien niet relevant: zij gaven immers geen uitsluitsel, reden waarom vervolgens externe onderzoeken zijn ingesteld.”
2.7.
Bij vonnis van 27 juli 2018 heeft de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, SRN veroordeeld om aan gedaagden een afschrift te verstrekken van het (geanonimiseerde) rapport van het interne onderzoek van SRN alsmede van het rapport (inclusief het aanvullende rapport) van Hoffmann, een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per rapport per dag, met een maximum van steeds € 50.000,--.
Dictumonderdeel 5.1. luidt voor zover relevant als volgt:

5.1. veroordeelt Reclassering Nederland om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis aan eisers een afschrift te verstrekken van het – met inachtneming van rechtsoverweging 4.9. geanonimiseerde – rapport van het interne onderzoek van Reclassering Nederland;
Tegen dit vonnis is geen hoger beroep ingesteld en het vonnis is in kracht van gewijsde gegaan.
2.8.
In dit vonnis (hierna: het Vonnis) is – voor zover hier van belang – in rechtsoverweging 4.2., 4.4., 4.5., 4.8. en 4.9. het volgende overwogen:
“4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat aan de voorwaarde van ‘bepaalde bescheiden’ is voldaan. De vordering ziet immers op met name genoemde onderzoeksrapporten die zijn opgesteld naar aanleiding van de door eisers gemelde misstanden.
(...)
4.4.
Reclassering Nederland betwist dat eisers een rechtmatig belang hebben bij het verkrijgen van afschriften van de rapporten. Zij voert hiertoe aan dat een vordering op grond van onrechtmatige daad en/of handelen in strijd met goed werkgeverschap op voorhand kansloos is. De arbeidsovereenkomsten zijn ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. In de ontbindingsprocedures is reeds rekening gehouden met de wijze van beëindiging van het dienstverband en de gevolgen daarvan. Een nadere schadevergoeding is niet mogelijk. Reclassering Nederland heeft de meldingen van eisers serieus genomen. Het kan haar niet worden verweten dat zij is afgegaan op de rapporten van drie externe, serieuze en onafhankelijke instanties en dat zij heeft geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs bestaat voor de vermeende misstanden. Inzage in de rapporten kan bovendien slechts leiden tot de conclusie dat de onderzoeken niet juist waren en niet tot de conclusie dat de misstanden wel degelijk bestonden.
4.5.
De rechtbank stelt vast dat het interne onderzoek, het onderzoek van Tinguely en het onderzoek van Hoffmann in de ontbindingsprocedures een rol hebben gespeeld. Door de kantonrechter te ’s-Gravenhage is in de ontbindingsprocedures betreffende [gedaagde 1] en [gedaagde 2] overwogen dat zij zich niet konden verenigen met de uitkomsten van de onderzoeken naar de door hen gemelde misstanden en dat hierin de directe aanleiding voor de verstoorde arbeidsverhoudingen is gelegen. De gemelde misstanden en de wijze waarop hiermee door Reclassering Nederland is omgegaan is blijkens de beschikking van 8 april 2014 van de kantonrechter te Rotterdam ook onderwerp van geschil geweest in de ontbindingsprocedure van [gedaagde 3] . Nu de conclusies van het interne onderzoek en het onderzoek van Hoffmann kennelijk van betekenis zijn geweest in de ontbindingsprocedures, hebben eisers een rechtmatig belang om ter beoordeling van hun rechtspositie jegens Reclassering Nederland te kunnen beschikken over een afschrift van de desbetreffende rapporten. Anders dan Reclassering Nederland heeft betoogd, is op voorhand niet aannemelijk dat een mogelijk te voeren procedure op grond van onrechtmatige daad en/of handelen in strijd met goed werkgeverschap kansloos is.
De rapportage van Tinguely is door eisers zelf als productie 6 in het geding gebracht. (...)
(...)
4.8.
Reclassering Nederland heeft gesteld dat zij gewichtige redenen heeft om de afgifte en inzage in de rapporten te weigeren omdat de rapporten uitgebreide en gedetailleerde verslagen bevatten van gesprekken die in het kader van vertrouwelijke onderzoeken zijn gevoerd met ex-collega’s van eisers en anderen. Zelfs al zouden alle personen geanonimiseerd worden, dan blijven de betrokken personen herleidbaar door hetgeen zij vertellen. De rechtbank volgt Reclassering Nederland niet in haar stelling. De wens van Reclassering Nederland om de geïnterviewden vertrouwelijkheid toe te zeggen zodat zij zich vrij voelen om verklaringen af te leggen is begrijpelijk, maar in dit geval dient het belang van eisers om hun rechtspositie te kunnen bepalen zwaarder te wegen dan de belangen van de ex-collega’s en andere geïnterviewden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat Reclassering Nederland niet concreet heeft gemaakt welke passages in haar interne rapportage en de rapportage van Hoffmann zijn gebaseerd op verklaringen die in vertrouwen zijn afgelegd en waarom de belangen van de betrokkenen door openbaarmaking van deze passages zouden worden geschaad.
4.9: (...) Voor beide rapporten geldt dat Reclassering Nederland deze mag anonimiseren door de namen van personen, eventuele adresgegevens en telefoonnummers weg te lakken. De overige gegevens dienen zichtbaar te blijven.
2.9.
Bij exploot van 27 juli 2018 hebben gedaagden het Vonnis aan SRN doen betekenen en haar aangezegd binnen vijf dagen nadien aan het Vonnis gevolg te geven.
2.10.
Begin augustus 2018 heeft de advocaat van SRN aan de voormalig advocaat van gedaagden een kopie van de rapportage van Hoffman verstrekt, en twee brieven van [naam 1] , een brief van 2 april 2011 en een brief van 28 april 2011. In de begeleidende brief van 3 augustus schrijft de advocaat van SRN met betrekking tot het interne onderzoeksrapport onder meer het volgende:

Ten aanzien van het interne onderzoeksrapport is door de Reclassering aangegeven dat een dergelijk rapport er niet is. Cliënte heeft dit op verzoek van uw cliënten nogmaals onderzocht, maar dit onderzoek bevestigd wat al bekend was: er is eenvoudig geen intern rapport. Het verslag aan derden is vrijwel geheel mondeling gedaan, deels telefonisch. Derden is geen intern onderzoeksrapport verstrekt, in sommige gevallen wel een overzicht van de gebeurtenissen tot en met 2013. Hierin staat echter over het interne onderzoek slechts de bekende mededeling dat intern onderzoek geen uitsluitsel opleverde en dat daarom bureau Hoffmann is ingeschakeld.
Naar mijn mening heeft cliënte met het sturen van de drie bovengenoemde stukken volledig (en zelfs meer dan vereist) aan het vonnis voldaan. Indien uw cliënten een andere mening hierover hebben, verzoek ik u mij dit per ommegaande met redenen omkleed te melden.
Wij hebben reeds telefonisch besproken dat uw cliënten in dat geval een nieuwe termijn zullen geven voor het afgeven van stukken waarop zij menen recht te hebben op grond van het vonnis en dat er nog geen dwangsommen verschuldigd zijn.
2.11.
Bij brief van 2 november 2018 (die niet is overgelegd) heeft de (nieuwe) advocaat van gedaagden aanspraak gemaakt op € 50.000,- aan dwangsommen in verband met het niet voldoen aan dictumonderdeel 5.1. van het vonnis.
2.12.
In antwoord hierop heeft de advocaat van SRN zich bij brief van 6 november 2018 op het standpunt gesteld dat SRN wel heeft voldaan aan dictumonderdeel 5.1. van het vonnis, althans dat zij – door het ontbreken van een geschreven intern onderzoeksrapport – in een onmogelijkheid verkeert om aan het vonnis te voldoen. Voorts schrijft zij in haar brief dat sprake is van misbruik van recht.
2.13.
In een e-mail van 7 november 2018 heeft de advocaat van gedaagden toegezegd de uitkomst van een executiegeschil zullen afwachten, onder de voorwaarde dat het executiekortgeding binnen zes weken nadien plaatsvindt.
2.14.
Bij brief van 26 november 2018 heeft de heer [naam 2] namens Trustin B.V. (hierna: Trustin) met betrekking tot het (mogelijke) bestaan van een intern onderzoeksrapport het volgende geconcludeerd:

Stukken, documenten en/of verslagen met betrekking tot de gevoerde gesprekken en/of rapportages inzake het feitenonderzoek zijn niet opgenomen in het dossier dat overgelegd is
door de reclassering aan u naar aanleiding van de rechterlijke uitspraak d.d. 27 juli 2018 terwijl er benoemd wordt dat er sprake is geweest van schriftelijk vastlegging van gesprekken en op basis van de gesprekken en feitenonderzoek geïnformeerd/gerapporteerd is binnen de reclassering en naar relevante instanties.
Ter onderbouwing van deze conclusie verwijst Trustin – voor zover hier van belang – naar de volgende bevindingen:
  • aan gedaagden zijn geen gespreksverslagen en/of samenvattingen ter beschikking gesteld van gesprekken gevoerd door [naam 3] en [naam 4] , terwijl de gesprekken wel deel uitmaken van handelingen die kunnen worden aangemerkt als intern onderzoek;
  • Van de door [naam 1] gevoerde gesprekken en van het door hem verrichte feitenonderzoek zijn geen rapporten aan gedaagden ter beschikking gesteld;
  • Volgens de brief aan de minister is alle schriftelijke informatie van de melders, inclusief het gespreksverslag van het eerste gesprek tussen de melders en de algemeen directeur op 21 juni 2011 is ter beschikking gesteld aan Hoffmann. Deze informatie is niet aan gedaagden ter beschikking gesteld;
  • Conclusies van het interne onderzoek zijn gerapporteerd aan (andere) derden.

3.Het geschil

3.1.
SRN vordert – samengevat – gedaagden ieder voor zich te gebieden:
primair: zich te onthouden van iedere vorm van aanzegging, executie of incasso van dwangsommen op grond van dictumonderdeel 5.1. van het Vonnis voor zover dit betrekking heeft op het afgeven van de twee brieven met interne verslagen in plaats van een niet-bestaand intern onderzoeksrapport, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair: zich te onthouden van iedere vorm van aanzegging, executie of incasso van dwangsommen op voormelde grond voor een hoger bedrag dan het door een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen vast te stellen bedrag;
meer subsidiair: zich te onthouden van iedere vorm van aanzegging, executie of incasso van dwangsommen op voormelde grond totdat door de op grond van artikel 611d Rv bevoegde dwangsomrechter in kracht van gewijsde is beslist op de vordering om desbetreffende dwangsommen op te heffen;
met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
Aan deze vordering legt SRN het volgende ten grondslag.
Feitelijk bestaat er geen intern onderzoeksrapport. Er is wel intern onderzoek gedaan, maar daarvan is geen schriftelijk rapport opgemaakt. Dit heeft SRN in het kader van haar verweer in de bodemprocedure ook aangevoerd, maar dit is door de rechtbank Midden-Nederland over het hoofd gezien. Ook na nieuw onderzoek heeft SRN geen rapportage gevonden. Het Vonnis bevat dan ook een misslag. Er bestaan alleen interne brieven met daarin een verslag en die brieven (van april 2011) zijn aan gedaagden ter beschikking gesteld. Daarmee heeft SRN (ruimschoots) aan het Vonnis voldaan, aangezien alles wat lijkt op interne onderzoeksrapporten aan gedaagden ter beschikking is gesteld. Gedaagden hebben het bestaan van interne rapporten niet aannemelijk gemaakt en zij kunnen niet tegen beter weten in volhouden dat deze er wel zijn. SRN is ook niet gehouden om het complete dossier af te staan: dat is in de bodemprocedure niet gevorderd en ook niet toegewezen.
Voorts hebben gedaagden niet gereageerd op de brief van 3 augustus 2018, waarin SRN duidelijk heeft gemaakt dat er geen intern onderzoeksrapport bestaat en waarin zij hen expliciet heeft gevraagd om een reactie. Door pas te reageren na het verstrijken van de appeltermijn en nadat de volledige dwangsom is volgelopen, maken gedaagden misbruik van procesrecht.
3.3.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer.
Gedaagden hadden tijd nodig om na te gaan of SRN aan de veroordeling heeft voldaan.
Uit de brief van Trustin leiden gedaagden af dat er wel een intern onderzoeksrapport is. Er is een gedegen intern onderzoek gedaan en het zou gek zijn als daarvan geen rapport is opgemaakt. Het terbeschikkinggestelde dossier is erg mager. De brieven die wel ter beschikking zijn gesteld verwijzen naar andere bescheiden, zoals gespreksverslagen, brieven en e-mails, die in ieder geval niet ter beschikking zijn gesteld. Gedaagden betwisten de door SRN gestelde afspraak die zou zijn gemaakt met hun voormalige advocaat.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze procedure ligt de vraag voor of SRN ter voldoening aan dictumonderdeel 5.1. van Het Vonnis kon volstaan met de overlegging van de twee brieven van april 2011 (zie 2.2 en 2.3). Voor zover die vraag is ingegeven door de stelling dat sprake is van een onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen, dient SRN zich op grond van artikel 611d Rv te wenden tot de rechter die de dwangsom heeft opgelegd. Voor zover het gaat de executie van het Vonnis wordt als volgt overwogen.
4.2.
Voor zover SRN heeft betoogd dat het Vonnis een misslag bevat en dat tenuitvoerlegging daarom onrechtmatig zou zijn, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Aan SRN moet worden toegegeven dat de rechtbank voorbij is gegaan aan haar verweer dat er geen intern onderzoeksrapport bestaat. Opvallend is voorts dat gedaagden afgifte van het interne onderzoek (en dus niet van een rapport) hebben gevorderd en dat in rov 4.2. van het Vonnis zonder nadere overweging – en ondanks het door SRN gevoerde verweer – het bestaan van een intern onderzoeksrapport (impliciet) is aangenomen. Hieruit volgt evenwel niet dat een dergelijk rapport niet bestaat. Vast staat immers dat er een intern onderzoek is verricht, dat in dat kader gesprekken zijn gevoerd waarvan schriftelijke verslagen zijn opgesteld en dat erover het onderzoek is gerapporteerd. Dat het vonnis een
klaarblijkelijkemisslag bevat, is daarmee onvoldoende aannemelijk.
4.3.
De discussie over het al dan niet bestaan van een intern onderzoeksrapport kan niet in deze procedure niet worden beslecht. De veroordeling in combinatie met de stellingname van SRN dat er geen intern onderzoeksrapport bestaat had voor aanleiding kunnen zijn om hoger beroep in te stellen. Dat zij dat niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico.
4.4.
Bij de verdere beoordeling van het geschil stelt de voorzieningenrechter voorop dat ingevolge vaste jurisprudentie ter beantwoording van de vraag of een bij rechterlijk bevel veroordeelde behoorlijk uitvoering heeft gegeven aan dat bevel, met daaraan verbonden een dwangsom, plaats dient te vinden door hetgeen ter uitvoering van het veroordelend vonnis is verricht te toetsen aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Bij die uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot uitgangspunt te worden genomen in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel (Vgl. Hoge Raad 15 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE9400, NJ 2004, 410).
4.5.
Op grond van dictumonderdeel 5.1. van het Vonnis (weergegeven in 2.7) diende SRN aan gedaagden een afschrift van ‘het interne onderzoeksrapport’ te verschaffen. De achtergrond hiervan was om gedaagden in staat te stellen hun rechtspositie jegens SRN vast te stellen. Het feit dat hier gaat om een verslag (en niet om (alle stukken van) een dossier of een onderzoek) brengt mee dat de afgifte betrekking heeft op bevindingen en/of conclusies en niet zonder meer op alle documenten die betrekking hebben op dat interne onderzoek.
4.6.
SRN heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen (schriftelijke) rapport(age) is, anders dan de twee brieven van april 2011, die volgens haar interne verslagen/rapportages over het interne onderzoek vormen. SRN heeft zich ook in de bodemprocedure erop beroepen dat er van het interne onderzoek geen rapport is opgemaakt. Zoals hiervoor reeds is overwogen is het hierbij opvallend dat in de bodemprocedure afgifte van het interne onderzoek (en dus niet van een rapport) was gevorderd en de rechtbank ondanks het gevoerde verweer en zonder nadere overweging het bestaan van een intern onderzoeksrapport (impliciet) heeft aangenomen.
4.7.
Anders dan gedaagden hebben betoogd, kan uit het rapport van Trustin ook niet met zekerheid worden afgeleid dat er wel een schriftelijke rapportage is die meer omvat dan de twee brieven uit 2011. Daartoe wordt het volgende overwogen. Uit het rapport van Trustin (zie 2.14) volgt – kort gezegd – dat niet alle bestaande schriftelijke bescheiden aan gedaagden zijn overgelegd en dat er over het interne onderzoek gerapporteerd is aan derden.
4.8.
Tussen partijen staat vast dat er in het kader van het interne onderzoek gesprekken zijn gevoerd met gedaagden en de andere werkmeesters (zowel door [naam 3] en [naam 4] als door [naam 1] ) en dat van die gesprekken verslagen zijn opgemaakt. Daarnaast staat vast dat [naam 1] ook een ‘feitenonderzoek’ heeft verricht.
4.9.
Met betrekking tot de gespreksverslagen van de gesprekken met gedaagden en de andere werkmeesters heeft te gelden dat onzeker is of deze vallen onder reikwijdte van de veroordeling. Deze gespreksverslagen – op basis waarvan de conclusies zijn getrokken – kunnen mogelijk worden opgevat als een bijlagen bij het (veronderstelde) rapport of anders als onderliggende stukken bij dat rapport. Het Vonnis biedt op dit punt geen uitsluitsel.
Met betrekking tot het feitenonderzoek geldt dat onduidelijk is waaruit dit onderzoek heeft bestaan en dat ook niet duidelijk is of daarvan een schriftelijk verslag is opgemaakt.
4.10.
Uit de omstandigheid dat over het interne onderzoek aan derden (zoals de minister) is gerapporteerd, kan ook niet zonder meer worden afgeleid dat die rapportage meer heeft omvat dan de hiervoor bedoelde brieven van april 2011.
4.11.
Ter zitting hebben gedaagden zich op het standpunt gesteld dat de overgelegde brieven summier zijn en dat er meer stukken moeten zijn, waaronder in ieder geval de gespreksverslagen. Gedaagden hebben evenwel niet concreet gemaakt welke punten zij in de rapportage missen, laat staan dat aannemelijk is dat daarvan ook een rapportage bestaat. Zoals hiervoor is overwogen is ook niet zeker dat de gespreksverslagen, e-mails en brieven die er wel zijn, onder de reikwijdte van de veroordeling vallen.
4.12.
Op grond van voorgaande kan niet worden vastgesteld dat er een intern onderzoeksrapport is dat SRN op grond van het Vonnis aan gedaagden diende te verstrekken. Bij deze stand van zaken kan daarom ook niet worden aangenomen dat SRN nu dwangsommen heeft verbeurd vanwege het niet overleggen met een document met als opschrift “intern onderzoeksrapport”.
4.13.
Anders dan SRN heeft betoogd, biedt de brief van 3 augustus 2018 (zie 2.10) onvoldoende steun voor haar stelling dat partijen een afspraak hadden gemaakt op grond waarvan er nu van moet worden uitgegaan dat SRN geen dwangsommen heeft verbeurd. In de eerste plaats blijkt uit niets dat gedaagden (bij monde van hun toenmalige advocaat) met het voorstel van SRN hebben ingestemd. Hoewel begrijpelijk is dat SRN voor afloop van de appeltermijn uitsluitsel wenste over de vraag of gedaagden meer stukken wensten dan de tot dan toe door SRN verstrekte brieven, mocht SRN niet van gedaagden verwachten dat zij binnen een week uitsluitsel konden geven over de stukken in de macht van SRN die volgens hen onder reikwijdte van het Vonnis zouden vallen. Daar staat tegenover dat gedaagden na de uitleg van SRN in de gegeven situatie niet konden volstaan met het enkel aanzeggen van de (maximale) dwangsom. Voorts is het buitengewoon ongelukkig dat gedaagden de discussie over ‘het interne onderzoeksrapport’ pas na het verstrijken van de appeltermijn zijn aangegaan.
4.14.
In deze omstandigheden, en nu het Vonnis onherroepelijk is, is een nieuwe bodemprocedure aangewezen, waarin definitief kan worden geoordeeld over de vraag of SRN dwangsommen heeft verbeurd wegens overtreding van dictumonderdeel 5.1. van het Vonnis. Gelet op de onzekerheid over het bestaan van een intern onderzoeksrapport kon SRN naar voorlopig oordeel vooralsnog volstaan met overlegging van beide brieven. De voorzieningenrechter zal daarom executie van het Vonnis verbieden, onder de voorwaarde dat SRN die bodemprocedure binnen zes weken na heden aanhangig maakt. Dit verbod zal zijn werking verliezen indien in die procedure – in een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing – is geoordeeld over de verschuldigdheid van de dwangsommen. In die bodemprocedure kunnen gedaagden in reconventie desgewenst (aanvullend) afgifte vorderen van de documenten die (mogelijk) niet onder de reikwijdte van de oorspronkelijke veroordeling vallen.
4.15.
Ter voorkoming van een dergelijke (omslachtige) procedure geeft de voorzieningenrechter partijen in overweging om te overleggen over het verstrekken van de (zo nodig geanonimiseerde) gespreksverslagen. Daarnaast zou SRN in overweging kunnen nemen om aan gedaagden (nadere) uitleg te geven over de wijze waarop het interne onderzoek is uitgevoerd en welke documenten in dat kader zijn opgemaakt.
4.16.
Slotsom van het voorgaande is dat de primaire vordering van SRN op de hierna te vermelden wijze zal worden toegewezen. Gedaagde zullen – als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij – worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van SRN worden begroot op:
- dagvaarding € 81,00
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.687,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
gebiedt gedaagden ieder voor zich om zich te onthouden van iedere vorm van aanzegging of executie van dwangsom op grond van dictumonderdeel 5.1. van Het Vonnis, voor zover dit betrekking heeft op het afgeven van de twee brieven met interne verslagen in plaats van een intern onderzoeksrapport totdat in een bodemprocedure, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslissing, is geoordeeld over de verschuldigdheid van de dwangsommen;
5.2.
bepaalt dat dit gebod zijn werking verliest indien SRN niet binnen zes weken na heden een bodemprocedure aanhangig heeft gemaakt;
5.3.
bepaalt dat bij overtreding van dit vonnis de betreffende gedaagde(n) een dwangsom verbeurt (of verbeuren) en van € 5.000,00 per overtreding, met een maximum van € 25.000,00 per gedaagde;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. de Bruin en in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.
3077/2009