Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
1.Onderzoek op de terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Eis officier van justitie
- vrijspraak van het (gewoonte)witwassen, van het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en van deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven;
- bewezenverklaring van het schuldwitwassen;
- niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging ter zake van het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener;
- veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.
4.Waardering van het bewijs en ontvankelijkheid van de officier van justitie
moestvermoeden dat ging om geld dat van misdrijf afkomstig was. Dat
moetenvermoeden is normatief en deze norm geldt ook voor de verdachte, ook onder de omstandigheden waarin hij verkeerde.
11euro, althans een hoeveelheid geld,
5.Strafbaarheid feiten
6.Strafbaarheid verdachte
7.Motivering straf
€ 10.000,- is aangeboden ter afdoening van de strafzaak. De verdachte is volgens eigen zeggen financieel niet in staat geweest de transactie te voldoen, met als gevolg dat hij vervolgens is gedagvaard. De officier van justitie heeft de betaling van een geldbedrag van € 10.000,- kennelijk aanvankelijk passend geacht in de gegeven omstandigheden. Als de officier van justitie ter zitting toch een hogere straf eist, behalve veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, namelijk ook een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, zal hij nader dienen te motiveren waarom, ondanks de eerder aangeboden transactie, een dergelijke straf passend is (rechtbank Rotterdam, 14 december 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:9892). Dat heeft hij niet gedaan.
8.Toepasselijke wettelijke voorschriften
9.Bijlagen
10.Beslissing
180 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
90 dagen.
- het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht en/of
- van het plegen van witwassen een gewoonte maken en/of
- het plegen van valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst;