ECLI:NL:RBROT:2018:10886

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
8 januari 2019
Zaaknummer
10/960220-13
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van schuldwitwassen met vrijspraak voor andere tenlasteleggingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Irak, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder (gewoonte)witwassen en het zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van schuldwitwassen van diverse geldbedragen, waarbij een taakstraf van 180 uren werd opgelegd, subsidiair 90 dagen hechtenis. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de andere tenlasteleggingen, waaronder het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en deelneming aan een criminele organisatie. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk was in de vervolging voor het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, omdat dit feit was verjaard. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan schuldwitwassen, omdat hij grote contante bedragen had verworven en overgedragen, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn jonge leeftijd en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn van de procedure was overschreden, wat leidde tot een vermindering van de op te leggen straf.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 1
Parketnummer: 10/960220-13
Datum uitspraak: 20 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[Naam verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( Irak ) op [geboortedatum] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
raadsman mr. G.L. Gijsberts, advocaat te Den Haag.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzittingen van 15, 16, 19, 20, 21, 22 november en 6 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. Onder 1 is ten laste gelegd medeplegen van (gewoonte)witwassen, subsidiair van schuldwitwassen; onder 2 primair medeplegen van het (al dan niet opzettelijk) zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener; onder 3 deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. R. Terpstra heeft gevorderd:
  • vrijspraak van het (gewoonte)witwassen, van het opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en van deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven;
  • bewezenverklaring van het schuldwitwassen;
  • niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vervolging ter zake van het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener;
  • veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar.

4.Waardering van het bewijs en ontvankelijkheid van de officier van justitie

4.1.
Vrijspraak zonder nadere motivering
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het tenlastegelegde (gewoonte)witwassen, opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener en de deelneming aan een organisatie met het oogmerk tot het plegen van misdrijven niet wettig en overtuigend zijn bewezen, zodat de verdachte daarvan zonder nadere motivering zal worden vrijgesproken.
4.2.
Het niet-opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het niet-opzettelijk uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning niet is verjaard, nu de verdachte is opgeroepen voor een regiebijeenkomst bij de rechter-commissaris op 18 juni 2016, dit een daad van vervolging is en de verjaring daardoor is gestuit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Volgens de tenlastelegging zijn de feiten gepleegd omstreeks de periode 22 juli 2013 tot en met
29 juli 2013. De verdachte is gedagvaard voor de zitting van 14 juni 2017.
Het standpunt van de officier van justitie kan niet als juist worden aanvaard. Daargelaten de vraag of de oproeping van de rechter-commissaris voor de regiebijeenkomst een daad van vervolging is, bevindt die oproeping noch een verslag van die bijeenkomst zich in het dossier, zodat onduidelijk is tot welk(e) feit(en) deze regiezitting zich heeft uitgestrekt. Nu ook overigens aan het dossier geen aanwijzingen zijn te ontlenen van eerdere daden van vervolging, is de dagvaarding voor de zitting van 14 juni 2017 te beschouwen als de eerste daad van vervolging.
Deze daad van vervolging is verricht meer dan drie jaar na de ten laste gelegde periode. Nu het om een overtreding gaat, is dit feit ingevolge artikel 70, lid 1, aanhef en onder 1 van het Wetboek van Strafrecht verjaard. De officier van justitie is niet-ontvankelijk in de vervolging.
4.3.
Bewijswaardering schuldwitwassen
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat de verdachte op 28 juli 2018 een bedrag van € 20.000,- heeft overgedragen. Hooguit zou het om € 11.000,- kunnen gaan, maar bewijs ontbreekt dat de overdracht daadwerkelijk heeft plaats gevonden.
Verder heeft de raadsman, zo begrijpt de rechtbank, zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf en, zou dit al het geval zijn geweest, de verdachte dit niet heeft geweten of redelijkerwijs heeft moeten vermoeden.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op grond van informatie uit een Duits onderzoek (‘Zagros’) naar witwassen van uit drugshandel afkomstig geld, heeft de officier van justitie op 27 februari 2013 een opsporingsonderzoek gestart onder de naam Speedino. Uit opgenomen en afgeluisterde gesprekken en verrichte observaties binnen het onderzoek Speedino is het vermoeden ontstaan dat verschillende verdachten zich in een samenwerkingsverband bezig houden met het in ontvangst nemen, vervoeren en overdragen van grote geldbedragen. In de periode maart tot en met juli 2013 zijn in onderzoek Speedino verschillende contante geldbedragen in beslag genomen, te weten € 497.840,- (ZaaksDossier; hierna: ZD, Duster), ₤ 250.000,-(ZD UK), € 1.151.105,-(ZD Avenger) en € 204.980,- (ZD Venlo). Naast deze geldbedragen is onder een aantal verdachten handschreven aantekeningen met getallen in beslag genomen.
4.3.1
Toetsingskader (gewoonte)witwassen
Bij de beantwoording van de vraag of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan (gewoonte)witwassen van de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen staat de rechtbank allereerst voor de vraag of er een rechtstreeks verband kan worden vastgesteld tussen de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen en een concreet misdrijf. Indien dat laatste niet kan worden vastgesteld, kan (gewoonte)witwassen niettemin bewezen worden indien op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden in redelijkheid kan worden geconcludeerd dat het niet anders kan zijn dan dat de tenlastegelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Allereerst moet in zo’n geval worden vastgesteld of de door de officier van justitie aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat deze zonder meer een vermoeden van witwassen rechtvaardigen.
Voor de vaststelling dat sprake is van een dergelijk vermoeden van witwassen, kan gebruik worden gemaakt van zogenaamde witwastypologieën. Dit zijn min of meer objectieve kenmerken die, naar de ervaring heeft geleerd, duiden op het witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Als er sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van de geldbedragen. Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring heeft gegeven over de herkomst, dan ligt het vervolgens op de weg van de officier van justitie om hiernaar nader onderzoek te doen.
4.3.2
Toepassing toetsingskader op onderhavige zaak
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een direct brondelict, nu de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen. Uit andere opsporingsonderzoeken bleek namelijk dat de (mede)verdachte [medeverdachte 1] contacten onderhield met personen die zich bezighielden met drugshandel.
De rechtbank volgt dat standpunt niet. Een rechtstreeks verband tussen de handel in verdovende middelen en de in de tenlastelegging opgenomen geldbedragen is op basis van de thans bekende gegevens niet vast te stellen. Het dossier bevat onvoldoende informatie op dat punt. [medeverdachte 1] is in de door de officier van justitie aangehaalde onderzoeken (Loet, Morane, Schelp, Satsuma en Duck) ook nooit vervolgd.
De door de officier van justitie uit deze onderzoeken aangedragen informatie speelt naar het oordeel van de rechtbank wel een rol bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen.
Voornoemde onderzoeken leveren een gegronde verdenking op dat de medeverdachte [medeverdachte 1] zich in de maanden maart tot en met juli 2013 bezig hield met het verplaatsen van geld dat afkomstig was uit drugshandel. [medeverdachte 1] ging overigens kennelijk ook zelf van die herkomst uit, gelet op zijn (primaire) reactie in zijn verhoor door de rechter-commissaris op 18 juli 2017, dat het contante geld waarover hij in Nederland de beschikking had, drugsgeld was.
Vastgesteld kan worden dat [medeverdachte 1] bovendien in elk ZD van het onderzoek Speedino als verdachte wordt aangemerkt, die direct of indirect in contact stond met de andere verdachten. Zijn rol hierbij bestond klaarblijkelijk uit die van opdrachtgever met betrekking tot het vervoeren en/of bewaren van vermoedelijk uit misdrijf afkomstige (contante) geldbedragen. De rol van [medeverdachte 1] in de druggerelateerde onderzoeken in samenhang met zijn gelijktijdige bemoeienis met de geldbedragen in onderzoek Speedino rechtvaardigt een vermoeden dat de geldbedragen in onderzoek Speedino van drugshandel afkomstig zijn.
Dit vermoeden wordt nog versterkt doordat elke aannemelijke legale herkomst van de tenlastegelegde geldbedragen ontbreekt. Dat het geld uit legale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] afkomstig is, is niet aannemelijk geworden. Uit het dossier blijkt weliswaar dat [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (bouw)voertuigen in Nederland aankochten en dat deze aankopen deels met contant geld werden betaald, maar dit ontzenuwt het vastgestelde vermoeden van witwassen van de hier tenlastegelegde geldbedragen niet, nu het als zodanig niets zegt over de herkomst van dit geld. In dit verband is van belang dat door of namens de verdachten in het Speedino-onderzoek, waaronder deze verdachte, geen gegevens zijn verstrekt die rechtstreeks een legale herkomst van de voormelde geldbedragen aannemelijk (kunnen) maken. Met name is door of namens hen geen informatie verstrekt waaruit onomstotelijk blijkt dat deze geldbedragen rechtstreeks afkomstig waren uit de legale bedrijfsvoerding van één van eerdergenoemde bedrijven. Zo zijn door hen geen boekhoudkundige bescheiden (kasadministratie en dergelijke) van deze bedrijven overgelegd. Daarnaast ontbreken douanepapieren betreffende de invoer van specifiek de onder een aantal van hen inbeslaggenomen geldbedragen. In het enkele geval dat door de politie bij een inbeslaggenomen geldbedrag een douanepapier werd aangetroffen, kwam het op dit formulier genoemde bedrag niet overeen met het inbeslaggenomen geldbedrag. Tenslotte ontbreekt elke informatie waardoor de ten laste gelegde geldbedragen zijn terug te voeren naar identificeerbare personen en/of concrete onderliggende (commerciële) transacties die de herkomst van de geldbedragen kunnen verklaren en is er ook geen specifieke informatie omtrent de bestemming van die geldbedragen ingebracht. Integendeel, uit het dossier komt naar voren dat verschillende verdachten na inbeslagneming van geldbedragen (pro forma) facturen hebben verzameld dan wel hebben samengesteld als legitimatie voor deze inbeslaggenomen contante gelden, alsmede dat door hen en/of medeverdachten geprobeerd is om personen te vinden die zich als eigenaar van het geld bij de politie zouden kunnen melden.
Dit alles maakt dat geenszins aannemelijk is geworden dat de tenlastegelegde geldbedragen afkomstig zijn van de legale bedrijfsvoering van [bedrijf 1] of [bedrijf 2] .
Naast het ontbreken van concrete aanwijzingen voor de legale herkomst van de in de tenlasteleggingen bedoelde geldbedragen, voldoen de feiten en omstandigheden waaronder deze in het onderzoek Speedino inbeslaggenomen geldbedragen voorhanden van de verdachten zijn geweest, onmiskenbaar aan de zogenoemde typologieën van witwassen. Het gaat hier om zeer grote geldbedragen, tien- tot honderdduizenden euro’s, in contanten en (grotendeels) kleine coupures. Deze bedragen zijn (deels) vervoerd en afgegeven maar werden ook thuis in de woningen van verschillende verdachten bewaard.
Het op deze manier bewaren en vervoeren van grote hoeveelheden chartaal geld is hoogst ongebruikelijk en gaat gepaard met aanzienlijke veiligheidsrisico’s. Bovendien werd door de verdachten over de telefoon in versluierde taal over geldbedragen en het transport hiervan gesproken; kennelijk om te verhullen dat er over geld werd gesproken. Ook werd, in tegenstelling tot wat gebruikelijk is bij legale geldtransacties, geen bewijsstuk opgemaakt van een geldoverdracht of werd geld na afgifte en ontvangst, behoudens een enkele uitzondering, niet nageteld.
Gelet op al deze omstandigheden is er zonder meer sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen. Van de verdachte is hier tegenover geen concrete, verifieerbare verklaring gesteld die de officier van justitie tot nader onderzoek had moeten nopen. Weliswaar heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zo’n verklaring heeft afgelegd, maar wat die verklaring op het punt van de legale herkomst van de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen dan zou inhouden, blijkt niet uit het pleidooi of anderszins. Wel zou de verdachte volgens de raadsman zijn afgegaan op hetgeen de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] hem hadden verteld en voorgehouden (volgens de verdachte hadden genoemde medeverdachten hem brieven of contracten voorgehouden waarop een logo van een vrachtwagen stond), maar dat bestrijdt hooguit het schuldonderdeel in de tenlastelegging.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank bewezen dat de tenlastegelegde geldbedragen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de gelden van misdrijf afkomstig waren , blijkt uit de omstandigheden dat het om grote contante bedragen ging, die bij hem thuis moesten worden bewaard, dat hij in codetaal moest spreken, dat hij de bedragen overdroeg op straat aan voor hem onbekende mannen, dat het geld niet mocht worden nageteld en dat hij er geen ontvangstbewijs voor heeft gekregen. Voor zover de raadsman heeft gesteld dat de verdachte door zijn migratieachtergrond met andere gewoontes bekend was en het hem daardoor niet vreemd was dat er op deze manier grote geldbedragen werden overgedragen en hij heeft vertrouwd op hetgeen zijn vriend [medeverdachte 3] (de medeverdachte [medeverdachte 3] ) hem had gezegd, verwerpt de rechtbank ook dit verweer. Ten laste is niet gelegd dat de verdachte vermoedde maar dat hij (redelijkerwijs)
moestvermoeden dat ging om geld dat van misdrijf afkomstig was. Dat
moetenvermoeden is normatief en deze norm geldt ook voor de verdachte, ook onder de omstandigheden waarin hij verkeerde.
Tenslotte is, anders dan de raadsman heeft gesteld, mede gelet op de context van de andere geldoverdrachten en de verklaring van de verdachte op de zitting, bewezen dat de verdachte (ook) op 28 juli 2013 een bedrag van € 11.000,- heeft overgedragen.
4.4.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij
in de periode van 22 juli 2013 tot en met 29 juli 2013 in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met anderen,
zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader(s) (grote) (contante) geldbedragen, voorhanden gehad en overgedragen te weten:
op of omstreeks 23 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 80.000 euro, ,
op of omstreeks 25 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 21.000 euro, ,
op of omstreeks 26 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 10.000 euro, ,
op of omstreeks 28 juli 2013 een bedrag van (ongeveer)
11euro, althans een hoeveelheid geld,
terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden, dat deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig waren uit enig misdrijf;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet ook daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
Medeplegen van schuldwitwassen, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit.
De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan schuldwitwassen van diverse geldbedragen, in totaal ongeveer 120 duizend euro. Hij heeft namelijk meermalen grote sommen contant geld waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze van misdrijf afkomstig waren in zijn woning bewaard en/of overgedragen aan andere personen. De verdachte heeft hiermee bijgedragen aan de maatschappelijk ongewenste vermenging van de “bovenwereld” met de “onderwereld”. Hij heeft door zijn handelen ertoe bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht worden onttrokken en dat daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Door dergelijke witwaspraktijken wordt het plegen van criminele activiteiten vergemakkelijkt, bevorderd en in stand gehouden. Daarnaast vormt het witwassen van criminele gelden een bedreiging van de legale economie en een aantasting van de integriteit van het financiële en economische verkeer.
Op feiten als bewezen verklaard kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van enige duur. De rechtbank zal echter afzien van het opleggen van een gevangenisstraf en volstaan met het opleggen van een taakstraf van na te noemen duur. De rechtbank heeft namelijk in haar afwegingen ten aanzien van de strafoplegging de omstandigheid betrokken dat de verdachte in eerste instantie door de officier van justitie een transactiebedrag ter hoogte van
€ 10.000,- is aangeboden ter afdoening van de strafzaak. De verdachte is volgens eigen zeggen financieel niet in staat geweest de transactie te voldoen, met als gevolg dat hij vervolgens is gedagvaard. De officier van justitie heeft de betaling van een geldbedrag van € 10.000,- kennelijk aanvankelijk passend geacht in de gegeven omstandigheden. Als de officier van justitie ter zitting toch een hogere straf eist, behalve veroordeling van de verdachte tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, namelijk ook een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar, zal hij nader dienen te motiveren waarom, ondanks de eerder aangeboden transactie, een dergelijke straf passend is (rechtbank Rotterdam, 14 december 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:9892). Dat heeft hij niet gedaan.
De rechtbank ziet geen redenen om een hogere straf op te leggen dan een geldboete die gelijk is aan het transactiebedrag. Nu echter niet is gebleken dat de verdachte een dergelijke geldboete kan dragen, legt de rechtbank een taakstraf op van na te noemen duur.
Ook heeft de rechtbank in de strafmaatoverwegingen meegenomen dat de verdachte, blijkens de op zijn naam gestelde justitiële documentatie van 19 september 2018 niet eerder is veroordeeld voor enig strafbaar feit. De verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde periode twintig jaar oud en net twee jaar in Nederland. Hij heeft inmiddels een baan en uit het dossier is niet gebleken dat hij behoorlijk aan de overdrachten van de bewezenverklaarde geldbedragen heeft verdiend. De rechtbank ziet al met al geen aanleiding om (tevens) een voorwaardelijke gevangenisstraf straf op te leggen.
Voorts constateert de rechtbank dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in aanzienlijke mate is overschreden. Bij de berechting van een zaak, waarbij geen sprake is van bijzondere omstandigheden heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak op de terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn. In deze zaak gaat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, uit van een redelijke termijn van twee jaar. De aanvang van die termijn is 4 februari 2014, toen de verdachte werd verhoord door de politie. Tussen 4 februari 2014 en de datum van het eindvonnis ligt een periode van bijna vijf jaar. Er is dus in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van bijna drie jaar. Nu deze overschrijding niet is toe te rekenen aan de verdachte, dient dit gecompenseerd te worden door vermindering van de op te leggen straf.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c, 22d, 47, 57 en 420quater van het Wetboek van Strafrecht.

9.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10.Beslissing

De rechtbank:
verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging voor het onder 2 tenlastegelegde niet-opzettelijk uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener zonder vergunning;
verklaart niet bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde (gewoonte)witwassen, het onder 2 tenlastegelegde opzettelijk zonder vergunning uitoefenen van het bedrijf van betaaldienstverlener, alsmede de onder 3 ten laste gelegde deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart bewezen, dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde feit (medeplegen van schuldwitwassen), zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte ook daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezenverklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van
180 uren, waarbij de Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan;
beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
90 dagen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.L.M. Boek, voorzitter,
en mrs. J.J. van den Berg en A. van Luijck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Ihataren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 december 2018.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juli 2013 tot en met
29 juli 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, en/of Duitsland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (krachtens die gewoonte) (telkens) (grote) (contante) geldbedragen, althans een geldbedrag,
verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet
en/of
daarvan de herkomst en/of de verplaatsing en/of de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) verborgen en/of verhuld
te weten:
op of omstreeks 23 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 80.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
op of omstreeks 25 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 21.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
op of omstreeks 26 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 10.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
op of omstreeks 28 juli 2013 een bedrag van (ongeveer)20.000 euro, althans een hoeveelheid geld,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze
geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk – (mede) afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij
op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 juli 2013 tot en met
29 juli 2013 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ‘s-Hertogenbosch, althans in Nederland, en/of Duitsland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk zonder vergunning van de Nederlandsche Bank het bedrijf van betaaldienstverlener heeft uitgeoefend als bedoeld in artikel 2:3a lid 1 van
de Wet op het Financieel Toezicht,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) op verzoek van (een) (onbekend gebleven) betaler(s) en/of ten behoeve van (een) (onbekend gebleven) begunstigde(n) en/of één of meer anderen
betalingsdiensten, te weten geldtransfers, uitgevoerd door
van een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te ontvangen en/of
door voor rekening van een of meer van de voornoemde betalers ten behoeve van de voornoemde begunstigde(n) geldmiddelen over te dragen en/of
door aan een of meer van de voornoemde begunstigden en/of anderen geldmiddelen beschikbaar/betaalbaar te stellen en/of
door voor een of meer van de voornoemde betalers geldmiddelen te houden/bewaren (met als doel een latere betalingsdienst uit te voeren),
te weten:
op of omstreeks 23 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 80.000 euro, althans een som geld, en/of
op of omstreeks 25 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 21.000 euro, althans een som geld, en/of
op of omstreeks 26 juli 2013 een bedrag van (ongeveer) 10.000 euro, althans een som geld, en/of
op of omstreeks 28 juli 2013 een bedrag van (ongeveer)20.000 euro, althans een som geld;
3.
hij
in of omstreeks de periode van 1 december 2012 tot en met 31 oktober 2013
te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of ’s-Hertogenbosch en/of elders in Nederland en/of te Essen en/of elders in Duitsland en/of in België en/of het Verenigd Koninkrijk en/of te Erbil en/of elders in Irak (“Koerdistan”) en/of in Turkije
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bestond uit hem, verdachte, en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 10] en/of [medeverdachte 11] en/of [medeverdachte 12] en/of [medeverdachte 13] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 14] en/of [medeverdachte 15] en/of [medeverdachte 16] en/of [bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] ,
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • het opzettelijk overtreden van het voorschrift gesteld bij artikel 2:3a, eerste lid van de Wet op het financieel toezicht en/of
  • van het plegen van witwassen een gewoonte maken en/of
  • het plegen van valsheid in geschrift en/of het opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, als ware het echt en onvervalst;