ECLI:NL:RBROT:2018:10483

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
ROT 16/5759
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om schadevergoeding na ontslagbesluit in bestuursrechtelijke context

In de uitspraak van 20 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam het verzoek om schadevergoeding van verzoekster afgewezen. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van de Raad van 11 oktober 2018, waarin werd geoordeeld dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat het besluit van verweerder niet onrechtmatig was en dat er geen sprake was van een onrechtmatige handeling in de zin van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor was er geen grond om verzoekster schadevergoeding toe te kennen.

Het procesverloop begon met een uitspraak van de rechtbank op 4 januari 2018, waarin werd vastgesteld dat verweerder niet in redelijkheid gebruik kon maken van zijn ontslagbevoegdheid. Verzoekster had toen verzocht om schadevergoeding, wat door de rechtbank werd aangemerkt als een verzoek op basis van artikel 8:88 van de Awb. De rechtbank heropende het onderzoek en gaf verzoekster de gelegenheid om haar schade nader te concretiseren. Na de uitspraak van de Raad op 11 oktober 2018, die de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigde, werd verzoekster gevraagd of zij haar verzoek om schadevergoeding wenste te handhaven. Verweerder gaf aan geen zitting nodig te hebben, en verzoekster reageerde niet op de brief van de rechtbank.

De rechtbank besloot dat een nader onderzoek ter zitting achterwege bleef en sloot het onderzoek op 28 november 2018. In de overwegingen van de rechtbank werd uiteengezet dat de bestuursrechter bevoegd is om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot schadevergoeding als gevolg van een onrechtmatig besluit. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 december 2018.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 16/5759

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 december 2018 in de zaak tussen

I. [naam verzoekster], te [plaats] , verzoekster,
en
[naam verweerder], verweerder,
gemachtigde: mr. P.R.M. Berends-Schellens.

Procesverloop

Voor een weergave van het procesverloop tot 4 januari 2018 verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van die datum.
Bij uitspraak van 4 januari 2018 heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid gebruik kon maken van zijn bevoegdheid tot het verlenen van ontslag aan verzoekster. Het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de schade die verzoekster heeft geleden heeft de rechtbank aangemerkt als een verzoek tot vergoeding van schade als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in samenhang met artikel 8:91 van deze wet. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verzoekster in de gelegenheid gesteld binnen acht weken de door haar gestelde schade nader te concretiseren.
Bij brief van 26 februari 2018 heeft verzoekster gereageerd op de uitspraak van 4 januari 2018.
Verweerder heeft tegen de uitspraak van 4 januari 2018 hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (de Raad).
Bij brief van 5 april 2018 heeft de rechtbank de behandeling van het verzoek om schadevergoeding aangehouden in afwachting van de uitspraak van de Raad.
Bij uitspraak van 11 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3170) heeft de Raad de uitspraak van 4 januari 2018 vernietigd en het beroep van verzoekster tegen het besluit van 19 juli 2016 ongegrond verklaard.
Bij brief van 31 oktober 2018 heeft de rechtbank verzoekster in de gelegenheid gesteld binnen twee weken mee te delen of zij haar verzoek om schadevergoeding wenst te handhaven. Hiernaast is aan partijen meegedeeld dat, indien verzoekster haar verzoek handhaaft, geen zitting zal plaatsvinden tenzij een van de partijen binnen twee weken meedeelt prijs te stellen op een zitting. Verweerder heeft bij brief van 5 november 2018 kenbaar gemaakt dat hij een zitting niet nodig vindt. Verzoekster heeft niet op de brief van de rechtbank gereageerd.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb heeft de rechtbank bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. De rechtbank heeft het onderzoek op 28 november 2018 gesloten.

Overwegingen

1. In artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a en d, van de Awb, voor zover van belang, is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit of een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
Met een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb wordt onder meer een ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet bedoeld.
2. In de uitspraak van 11 oktober 2018 heeft de Raad geoordeeld dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid. De Raad heeft het beroep van verzoekster tegen het besluit van 19 juli 2016, waarbij verweerder het ontslagbesluit van 9 maart 2016 heeft gehandhaafd, ongegrond verklaard.
Uit de uitspraak van de Raad van 11 oktober 2018 volgt dat het besluit van 19 juli 2016 niet onrechtmatig is en dat evenmin sprake is van een onrechtmatige handeling in de zin van artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Gelet hierop is er geen grond om verzoekster schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek zal worden afgewezen.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.F. Smulders, voorzitter, en mr. M.G.L. de Vette en mr. B. van Velzen, leden, in aanwezigheid van mr. C.A. Lodders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
De griffier is verhinderd voorzitter
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.