In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder. Eiser was sinds 1 december 2009 in dienst bij de gemeente en was aangemerkt als herplaatsingskandidaat. Hij was uitgevallen wegens ziekte en verrichtte re-integratieactiviteiten. Verweerder legde eiser op 20 juli 2017 een disciplinaire straf op in de vorm van een salarisvermindering vanwege plichtsverzuim. Eiser ging hiertegen in beroep. De rechtbank oordeelde dat de eerste gedraging van eiser niet aannemelijk was gemaakt, terwijl de tweede gedraging wel als plichtsverzuim werd aangemerkt. De rechtbank vond de opgelegde straf echter niet evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim, omdat slechts één van de twee gedragingen aan eiser kon worden toegerekend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en zelf in de zaak voorzien door de disciplinaire straf te halveren. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.