ECLI:NL:RBROT:2018:10399

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2078
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf en plichtsverzuim van ambtenaar bij gemeente Rotterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 13 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder. Eiser was sinds 1 december 2009 in dienst bij de gemeente en was aangemerkt als herplaatsingskandidaat. Hij was uitgevallen wegens ziekte en verrichtte re-integratieactiviteiten. Verweerder legde eiser op 20 juli 2017 een disciplinaire straf op in de vorm van een salarisvermindering vanwege plichtsverzuim. Eiser ging hiertegen in beroep. De rechtbank oordeelde dat de eerste gedraging van eiser niet aannemelijk was gemaakt, terwijl de tweede gedraging wel als plichtsverzuim werd aangemerkt. De rechtbank vond de opgelegde straf echter niet evenredig aan de ernst van het plichtsverzuim, omdat slechts één van de twee gedragingen aan eiser kon worden toegerekend. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, en zelf in de zaak voorzien door de disciplinaire straf te halveren. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/2078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. F.M. van den Boogerd-Zuijderwijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, verweerder,
gemachtigde: mr. A.J. Wintjes.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser disciplinair bestraft met een vermindering van zijn salaris ten hoogte van het bedrag van de twee laatste periodieken gedurende zes maanden.
Bij besluit van 9 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 2].

Overwegingen

1.1
Eiser is sinds 1 december 2009 in vaste dienst bij de gemeente Rotterdam in de functie van Accountmanager bij de toenmalige dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
1.2
Met ingang van 1 september 2013 is eiser aangemerkt als herplaatsingskandidaat. Vanaf 24 maart 2014 is hij uitgevallen wegens ziekte. Met ingang van 19 januari 2016 verricht eiser re-integratieactiviteiten.
1.3
Vanaf 1 mei 2017 is eiser bij de administratie taskforce tegenprestatie op locatie Schiedamsedijk geplaatst voor re-integratiewerkzaamheden voor 18 uur per week verdeeld over drie dagen.
1.4
Bij brief van 21 juni 2017 heeft verweerder het voornemen geuit tot het opleggen van de disciplinaire straf aan eiser. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder procesverloop.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Algemene Bezwaarschriftencommissie van 9 februari 2018, de opgelegde disciplinaire straf gehandhaafd. Verweerder heeft eiser tegengeworpen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim vanwege de volgende gedragingen:
Eiser heeft in de eerste twee weken van mei 2017 geen 18 uur per week gere-integreerd zoals hij aan zijn leidinggevende, mevrouw [naam 2] heeft gemeld, maar in de eerste week 15 uur en in de tweede week 10 uur.
Eiser is op 24 mei 2017 ongeoorloofd afwezig geweest.
3. Eiser voert aan dat hij zich niet schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim.
3.1
Op grond van artikel 78 van het Ambtenarenreglement (AR) kan de ambtenaar wegens plichtsverzuim disciplinair worden gestraft. Plichtsverzuim omvat zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van hetgeen een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
Op grond van artikel 79, eerste lid, aanhef en onder f, van het AR is een disciplinaire straf vermindering van salaris met ten hoogste het bedrag van de laatste twee periodieke verhogingen gedurende ten hoogste twee jaar.
3.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad), bijvoorbeeld de uitspraak van 19 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2202), gelden in het ambtenarenrecht niet de strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven, is voldoende dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
3.3
Uit de ter zitting overgelegde e-mail van 26 april 2017 blijkt dat met eiser is afgesproken dat hij vanaf de week erna 3 x 6 uur, te weten 18 uur, verdeeld over drie dagen werkzaamheden zou gaan verrichten. Ook eiser bevestigt dat hij 18 uur diende te re-integreren. Tussen partijen bestaat echter verschil van mening over de invulling van drie van deze uren in deze periode. Eiser stelt dat hij drie uur mocht besteden aan het zoeken naar andere re-integratiewerkzaamheden.
Uit het overgelegde rooster blijkt dat eiser niet voor 18 uur, maar voor slechts 12 uur per week werd ingeroosterd om in te werken, namelijk op woensdag, donderdag en vrijdag van 13:00 tot 17:00 uur. In zijn e-mail van 12 mei 2017 vermeldt eiser aan zijn trajectmanager/mobiliteitsadviseur mevrouw [naam 2] dat hij de voorgaande twee weken “18 uur heeft gewerkt/re-integratie aktiviteiten uitgevoerd/gesprekken gevoerd voor wat betreft mogelijkheden binnen de Gemeente Rotterdam”. Eiser heeft in zijn beroep aangegeven dat wat in de e-mail van 12 mei 2017 staat vermeld niet helemaal juist is vermeld en dat hij daarvoor zijn excuses heeft aangeboden. Hij heeft nader gespecificeerd dat hij de eerste week 3 x 5 uur per dag (dus een uur meer dan in het rooster staat vermeld) heeft gewerkt en 3 uur besteed aan het zoeken naar een andere re-integratieplek. In de tweede week heeft hij 2 x 5 uur meegedraaid op de afdeling en 3 uur besteed aan het zoeken naar een re-integratieplek. De resterende 5 uur heeft hij verzuimd vanwege doktersbezoek.
In de e-mail van 15 mei 2017 heeft zijn leidinggevende, [naam 3], de telefonisch gemaakte afspraken van 12 mei 2017 bevestigd. Voor de twee weken erna geldt dat eiser drie dagen per week van 11:00 tot 17:00 uur (= 18 uur) gaat re-integreren. Nog afgezien dat deze laatste afspraak betrekking heeft op de periode na die waarop gedraging onder a ziet, staat - in tegenstelling tot wat is vermeld in het gespreksverslag van 1 juni 2017 - in de e-mail van 15 mei 2017 niet expliciet vermeld dat afspraken voor het zoeken van een re-integratieplek niet vallen in de re-integratieuren. Van duidelijke afspraken over invulling van de 18 uur in de eerste twee weken van mei 2017 is de rechtbank niet gebleken. Deze staan in ieder geval niet (voorafgaand aan die periode) op papier.
Uit de e-mail van 10 mei 2017 11:44 uur van eiser die ter zitting is overgelegd blijkt voorts dat hij zich die dag wel voor aanvang van zijn werkdag heeft afgemeld bij zijn leidinggevende in verband met een doktersbezoek. Weliswaar is dit redelijk laat omdat hij volgens zijn rooster op 10 mei om 13:00 uur diende te beginnen, maar uit de e-mail blijkt ook dat het nadere medische onderzoek die middag voortkwam uit een afspraak met de huisarts die eiser kort daarvoor had en daarom mogelijk niet voorzienbaar was.
3.4
De rechtbank is gelet op wat hiervoor is overwogen van oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan het onder a verweten plichtsverzuim.
3.5
Ten aanzien van gedraging b oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser is zonder daarover tijdig contact te zoeken met (op zijn minst) zijn trajectmanager/mobiliteitsadviseur [naam 2] onder vermelding van een geldige reden op 24 mei 2017 niet op zijn werkplek verschenen. In de e-mail van 10 februari 2017 heeft [naam 2] eiser meegedeeld dat hij de leidinggevende tijdig op de hoogte moet brengen indien hij zijn afspraken niet na kan komen. Afgesproken is dat als het niet goed gaat met eiser en hij de afspraken niet na kan komen hij dit tijdig telefonisch of per e-mail aan haar laat weten. Ook in het mobiliteitscontract van 23 december 2013 staat vermeld dat eiser verzuim aan zijn functioneel leidinggevende en leidinggevende bij het CM moet melden.
Eiser stelt dat hij die dag afwezig was in verband met zijn zoektocht naar een andere re-integratieplek. De (grotendeels) in de Turkse taal opgestelde e-mail die eiser aan zijn collega [naam 4] stuurde voldoet niet aan de gemaakte afspraken over het afmelden. Nu de afspraak hem al langer bekend moet zijn geweest lag het, gelet op de aard daarvan, op de weg van eiser om bij de juiste persoon van te voren toestemming te vragen voor zijn afwezigheid en niet op de dag van de afspraak zelf. Daarbij heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij (lang) niet heeft willen zeggen waar hij die dag was en met wie hij een afspraak had. Verweerder mocht van eiser verwachten dat hij transparant was, zeker nu hij vanwege eerdere waarschuwingen onder een vergrootglas lag.
3.6
Verweerder stelt zich terecht op het standpunt dat de gedraging onder b plichtsverzuim oplevert in de zin van artikel 78 van het AR.
4. Niet is gebleken dat gedraging b niet aan eiser kan worden toegerekend. Verweerder was dan ook bevoegd hem wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen.
5. Nu één van de twee gedragingen niet aan eiser kon worden tegengeworpen acht de rechtbank de opgelegde straf niet evenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd.
6. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de eerder opgelegde (en nu vernietigde) disciplinaire straf te halveren. De rechtbank acht het gelet op de aard en ernst van het plichtsverzuim en gezien de omstandigheid dat eiser al eerder was gewaarschuwd zich aan de verzuimregels te houden evenredig eiser de disciplinair straf op te leggen van een vermindering van eisers salaris ten hoogte van het bedrag van de twee laatste periodieken gedurende drie maanden.
7. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond, herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Naaijen-van Kleunen, griffier. De uitspraak is in het openbaar geschied op 13 december 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.