ECLI:NL:RBROT:2018:10269

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
17 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
10/731074-17
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hennepproductie en -verkoop door verdachte en medeverdachte met onvoorwaardelijke gevangenisstraf als gevolg

In de zaak tegen de verdachte, geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte], heeft de rechtbank Rotterdam op 17 december 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 60 kilogram hennep en het bewerken van hennep samen met zijn schoonzoon, medeverdachte [naam medeverdachte]. De tenlastelegging omvatte ook het handelen in softdrugs in de periode van 5 mei 2017 tot en met 4 september 2017. Tijdens de zitting op 21 november 2018 werd het bewijs besproken, waaronder afgeluisterde gesprekken en doorzoekingen in woningen in Breda en Heesch, waar hennep werd aangetroffen. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van vier maanden, wat de rechtbank uiteindelijk ook oplegde. De verdediging pleitte voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte en de medeverdachte samenwerkten in de hennepproductie en -verkoop. De rechtbank verwierp de alternatieve scenario's van de verdachte als niet aannemelijk. De verdachte werd schuldig bevonden aan opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en kreeg een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest. De rechtbank wees ook een verzoek van de verdediging om getuigen te horen af, omdat de noodzaak niet was aangetoond.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team straf 3
Parketnummer: 10/731074-17
Datum uitspraak: 17 december 2018
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] ,
raadsman mr. B.P.J.H. van de Luijtgaarden, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 21 november 2018. Het onderzoek is gesloten op 17 december 2018.

2.Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. M.P. de Graaf heeft gevorderd:
  • bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat hij onder 2 alleen bewezen acht dat de verdachte samen met een ander opzettelijk 60 kilogram hennep aanwezig heeft gehad;
  • veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met aftrek van voorarrest.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Bewijswaardering
4.1.1.
Vooraf
Aan de verdachte is onder 1 ten laste gelegd dat hij in de periode van 5 mei 2017 tot en met 4 september 2017 heeft gehandeld in softdrugs en die drugs heeft bereid, bewerkt, verwerkt en vervoerd.
Onder 2 is ten laste gelegd dat hij samen met een ander op 5 september 2017 opzettelijk ongeveer 26 kilogram hasjiesj en 63 kilogram hennep aanwezig heeft gehad. De hoeveelheid hasjiesj is aangetroffen in de woning van de medeverdachte [naam medeverdachte] in Breda. De officier van justitie heeft ter terechtzitting verduidelijkt dat de ten laste gelegde hoeveelheid hennep bestaat uit 1,44 kilogram uit de woning van de medeverdachte in Breda, 1,8 kilogram uit een Volkswagen Caddy in Heesch en 60 kilogram uit de woning aan [adres 1] in Heesch. Het totale gewicht van die eenheden hennep is daarna in het voordeel van de verdachte naar beneden afgrond naar 63 kilogram.
4.1.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht bewezen dat de verdachte in de genoemde periode in vereniging hennep heeft bereid, bewerkt, verwerkt en vervoerd. Tevens heeft acht hij bewezen dat de verdachte 60 kilogram hennep samen met [naam medeverdachte] opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ten aanzien van de hasjiesj en de overige hoeveelheden hennep dient de verdachte te worden vrijgesproken.
4.1.3.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken. De verdachte heeft geen wetenschap gehad van de hennepdrogerij of de hoeveelheden softdrugs. Hij kwam alleen in de genoemde woning in Heesch omdat hij boodschappen deed met en voor de bewoners van dat pand en omdat hij voor de hond zorgde. Van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van de handel en aanverwante activiteiten in softdrugs is geen sprake.
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht om de derden die verbleven in de woningen in Breda ( [adres 2] ) en Heesch ( [adres 1] ) als getuigen te mogen horen. Zulks indien en voor zover de verdachte niet integraal wordt vrijgesproken.
4.1.4.
Beoordeling
Partiele vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzettelijk softdrugs voorhanden heeft gehad in Breda (26 kilogram hasjiesj en 1,44 kilogram hennep) en in een Volkswagen Caddy in Heesch (1,8 kilogram hennep) zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Vaststaande feiten
In een lopend onderzoek heeft medeverdachte [naam medeverdachte] vanaf 5 mei 2017 twee keer hennep verkocht aan een pseudokoper bekend onder nummer [code verbalisant] . Daarna is het onderzoek zich ook op [naam medeverdachte] gaan richten. Gedurende het onderzoek zijn er meerdere gesprekken tussen de verdachte en [naam medeverdachte] afgeluisterd.
Op 5 september 2017 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in de woning aan [adres 1] in Heesch. Twee ruimtes van die woning waren ingericht als hennepdrogerij. In die ruimtes is tevens ruim 60 kilogram hennep aangetroffen. Die hennepdrogerij was ingericht met onder andere zes ventilatoren en vier bouwdrogers. De factuur van die goederen is aangetroffen in de woning van de dochter van de verdachte waar [naam medeverdachte] (die tevens haar partner is) regelmatig verbleef. Een medewerker van de firma die de apparatuur heeft verkocht, heeft een signalement opgegeven van de koper. Dat signalement past bij [naam medeverdachte] .
De verdachte werd aangehouden op het erf van de woning in Heesch. Op dat moment had de verdachte de sleutel die toegang gaf tot de hennepdrogerij in zijn bezit.
Nauwe en bewuste samenwerking
Uit verschillende tapgesprekken blijkt van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en [naam medeverdachte] . Zij overleggen over de werkzaamheden en de verdeling daarvan op de locatie die zij ‘ [naam locatie] ’ noemen. De verdachte heeft verklaard dat zij daar het dorp Heesch mee bedoelden. De rechtbank stelt vast dat met [naam locatie] specifiek de woning aan [adres 1] in Heesch werd bedoeld.
In één van de gesprekken zegt [naam medeverdachte] dat hij daar (
Heesch) net vandaan komt en dat hij het werk van de verdachte heeft gedaan. De verdachte antwoordt dat hij er gisteren dag en nacht is geweest. [naam medeverdachte] vertelt dat hij er vandaag dag en nacht is geweest. In datzelfde gesprek wordt besproken of ‘het’ er goed uit ziet. De verdachte zegt vervolgens dat hij (
[naam medeverdachte]) dat zo kwijt is. Kennelijk werken de verdachten samen aan een product en is de rolverdeling zodanig dat [naam medeverdachte] over de verkoop gaat. Verder wordt besproken wat zij de dag daarna nog moeten doen.
Apparatuur
Uit andere afgeluisterde gesprekken blijkt dat de verdachte en [naam medeverdachte] apparatuur gebruikten bij hun werkzaamheden. Uit het gesprek valt af te leiden dat zij spreken over het product dat vandaag nog niet mee kan. Laat op de avond misschien wel, maar de dag daarna zeker. Vervolgens zegt [naam medeverdachte] dat de verdachte een apparaat maar op stand 33 moet zetten, waarop de verdachte antwoordt dat hij dat al heeft gedaan. Verder wordt er gesproken over het uitzetten van een waaier en in een later gesprek moet de verdachte een apparaat controleren omdat het lampje weer brandde.
Woning
De eigenaar van de woning, [naam 1] is gehoord als verdachte. Hij heeft verklaard dat er sinds een aantal maanden mensen in de woning verblijven. De mensen die door de politie tijdens de doorzoeking in de woning zijn aangetroffen, zijn dezelfde mensen zijn die [naam 1] hebben benaderd voor bewoning van het pand. Hij herkent de verdachte van een foto als [voornaam verdachte] .
De sleutel om binnen te komen in de als droogruimte ingerichte ruimtes hing in de kelder van de woning. Die sleutel is bij de verdachte aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat hij die sleutels uit schrik na het binnentreden door de politie in zijn broekzak heeft gestoken. De rechtbank acht die verklaring, die onderdeel uitmaakt van het door hem geschetste alternatieve scenario, niet geloofwaardig.
Alternatieve scenario’s
De verdachte heeft verklaard dat hij enkel in de woning aan [adres 1] in Heesch kwam om boodschappen te doen met en voor de bewoners, en om voor de hond te zorgen. Daarnaast verkocht hij spijkerbroeken. Die broeken bewerkte hij met hars zodat ze bij verkoop meer zouden opleveren. Het handelen in spijkerbroeken zou de verdachte alleen doen, [naam medeverdachte] zou hooguit een keer iets hebben weggebracht voor de verdachte. Het zou goed kunnen – aldus verdachte  dat het in de afgeluisterde telefoongesprekken om spijkerbroeken ging, die in grote shoppers van de [adres 2] naar Heesch werden gebracht. De rechtbank acht dit onaannemelijk.
Ook de verklaring van de verdachte dat hij enkel boodschappen deed in Heesch is in het licht van voornoemde tapgesprekken en de verklaring van de eigenaar van de woning niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van de apparatuur heeft de verdachte verklaard dat die gesprekken waarschijnlijk gaan over een ingewikkeld gasfornuis dat daar in de woning stond en over het wassen van spijkerbroeken met hars. Hij zou ook weleens koken. Gelet op de drogerij met hennep die in de woning is aangetroffen, is het naar het oordeel van de rechtbank onaannemelijk dat de verdachten over een gasfornuis en wasmachine hebben gesproken. Zowel een gasfornuis als een wasmachine hebben geen stand 33 en bovendien is het zeer onaannemelijk dat spijkerbroeken met vloeibare hars in een wasmachine worden gewassen.
Conclusie
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en [naam medeverdachte] hebben samengewerkt aan een bepaald product in Heesch, terwijl in dat pand een hennepdrogerij met 60 kilogram hennep wordt aangetroffen. [naam medeverdachte] heeft bekend dat hij een tussenhandelaar in hennep is. De alternatieve scenario’s die de verdachte naar voren heeft gebracht zijn niet aannemelijk geworden.
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte gedurende de ten laste gelegde periode samen met medeverdachte [naam medeverdachte] heeft gehandeld in hennep en opzettelijk 60 kilogram hennep aanwezig heeft gehad in Heesch.
Voorwaardelijk getuigenverzoek
De verdediging heeft voorwaardelijk verzocht om ‘de overige getuigen’ te mogen horen. Het betreft een herhaald verzoek. De rechtbank begrijpt dat de verdediging heeft verzocht om [naam 2] en [naam 3] te mogen horen over de hasjiesj en hennep die zijn aangetroffen in de woning in Breda, en [naam 4] en [naam 5] over de hennep die in de woning in Heesch is aangetroffen.
Zoals blijkt uit bijlage II en hetgeen hierboven is overwogen is de rechtbank tot de overtuiging gekomen dat het aan de verdachte ten laste gelegde onder 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht ten aanzien van de hoeveelheid hennep die in de woning in Heesch is aangetroffen. De rechtbank zal dan ook inhoudelijk op het voorwaardelijk getuigenverzoek beslissen waar dat ziet op [naam 4] en [naam 5] .
Een eerder verzoek om [naam 4] en [naam 5] te mogen horen is door de rechtbank op 9 april 2018 afgewezen, zodat dient te worden getoetst aan het noodzaakcriterium. De verdediging heeft aangevoerd dat de genoemde personen verbleven in de woning in Heesch en dat zij daarom kunnen verklaren over wat de verdachte deed in die woning in Heesch, of de verdachte in de drogerij kwam en wat zij in de drogerij deden. Daarmee zou de verdediging kunnen aantonen dat de verdachte niet schuldig is aan het onder twee ten laste gelegde.
Het verzoek is eerder afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank overweegt dat bij het herhaalde verzoek een nadere onderbouwing ontbreekt. Zonder die toelichting valt niet in te zien waarom de enkele omstandigheid dat [naam 4] en [naam 5] ten tijde van de aanhouding van de verdachte in de woning in Heesch aanwezig waren, de noodzaak zou meebrengen om hen door de rechter als getuige te horen. De rechtbank acht het met het oog op de volledigheid van het onderzoek dan ook niet noodzakelijk om hen te horen. Hierbij is mede acht geslagen op hetgeen de processtukken blijkens de weergegeven bewijsmiddelen inhouden, in het bijzonder de weergegeven tapgesprekken waaraan de verdachte deelnam. De rechtbank wijst het gedane (voorwaardelijke) verzoek af.
4.2.
Bewezenverklaring
In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 5 mei 2017 tot en met 4 september 2017 te Breda en/of Heesch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, (telkens) opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en vervoerd, hennepplanten en/of delen daarvan, (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij op 5 september 2017 te Heesch, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 6
kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.Strafbaarheid feiten

De bewezen feiten leveren op:
1.
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
2.
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten zijn dus strafbaar.

6.Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7.Motivering straf

7.1.
Algemene overweging
De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
7.2.
Feiten waarop de straf is gebaseerd
De verdachte heeft zich over een periode van vier maanden samen met zijn schoonzoon tevens medeverdachte bezig gehouden met het bewerken van softdrugs. Tevens hebben zij opzettelijk een grote hoeveelheid van 60 kilogram hennep aanwezig gehad in Heesch.
Softdrugs zijn stoffen die bedreigend zijn voor de volksgezondheid. Voor gebruikers kunnen zij schadelijke lichamelijke, psychische en sociale gevolgen met zich meebrengen. Daarnaast leidt handel in (soft)drugs veelal, direct en indirect, tot vele andere vormen van criminaliteit.
7.3.
Persoonlijke omstandigheden van de verdachte
7.3.1.
Strafblad
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 26 oktober 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
7.4.
Conclusies van de rechtbank
Gelet op hetgeen de rechtbank hierboven heeft overwogen, komt zij tot de volgende conclusies.
Gezien de ernst van de feiten kan niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf. Bij de bepaling van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf achterwege te laten en in plaats daarvan een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Hiervoor bestaat echter geen aanleiding vanwege de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte.
Alles afwegend acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.

8.In beslag genomen voorwerpen

Aan dit vonnis is als bijlage een lijst gehecht van de in beslag genomen voorwerpen, waarvan de inhoud als hier ingelast dient te worden beschouwd.
8.1.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de in beslag genomen sleutels verbeurd te verklaren en de geldbedragen terug te geven aan de verdachte.
8.2.
Standpunt verdediging
De verdachte heeft ter terechtzitting afstand gedaan van de sleutels. De verdediging heeft verzocht om teruggave van de geldbedragen.
8.3.
Beoordeling
Ten aanzien van de sleutels zal de rechtbank geen beslissing nemen omdat de verdachte daar afstand van heeft gedaan.
Ten aanzien van de in beslag genomen geldbedragen zal een last worden gegeven tot teruggave aan de verdachte.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

11.Beslissing

De rechtbank:
verklaart bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert de hiervoor vermelde strafbare feiten;
verklaart de verdachte strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden;
beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover deze tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht;
beslist ten aanzien van de voorwerpen, geplaatst op de lijst van inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, als volgt:
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 1 (€ 8.105,-) en 2 (€ 845,-).
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.A.M.J. Janssen-Timmermans, voorzitter,
en mrs. B.E. Dijkers en A.A. Kalk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G. Polke, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 5 mei 2017 tot en met 4 september 2017 te Breda en/of Heesch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of geleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, hennepplanten en/of delen daarvan, althans een hoeveelheid hennep en/of hennepplanten en/of delen daarvan in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 5 september 2017 te Breda en/of Heesch, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 26 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj) en/of ongeveer 63 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.