5.1.De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Op grond van artikel 9e, eerste lid, van de Ew, zijn Provinciale staten bevoegd gronden aan te wijzen en daarvoor een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening vast te stellen.voor de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit met behulp van windenergie met een capaciteit van ten minste 5 maar niet meer dan 100 MW, met inbegrip van de aansluiting van die installatie op een net. De gemeenteraad is voor de duur van tien jaren na de vaststelling van het inpassingsplan niet bevoegd voor die gronden een bestemmingsplan vast te stellen.
Artikel 9f, leden 1, 2 en 6, van de Ew luidt als volgt:
1. Gedeputeerde staten coördineren de voorbereiding en bekendmaking van de besluiten, aangewezen op grond van artikel 9d, eerste lid, ten behoeve van de aanleg of uitbreiding van een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid.
2 Gedeputeerde staten nemen de in het eerste lid bedoelde besluiten met uitsluiting van het in eerste aanleg bevoegde bestuursorgaan, tenzij dit een bestuursorgaan van het Rijk is.
6 Gedeputeerde staten kunnen bepalen dat het eerste of tweede lid niet van toepassing is op een productie-installatie als bedoeld in artikel 9e, eerste lid, indien:
a. in aanmerking genomen de omvang, aard en ligging van de desbetreffende productie-installatie, redelijkerwijze niet valt te verwachten dat toepassing van het eerste lid de besluitvorming in betekenende mate zal versnellen of dat daaraan anderszins aanmerkelijke voordelen zijn verbonden, of
b. is voldaan aan de krachtens artikel 9e, zesde lid, voor die provincie gestelde minimum realisatienorm
De coördinatie en besluitvorming voor vergunningverlening voor windparken tussen de 5 en 100 MW is gelet op artikel 9f, eerste en tweede lid, van de Ew een bevoegdheid van Gedeputeerde Staten (GS). Die wettelijke regeling heeft met name ten doel de besluitvorming van gewenste projecten te versnellen. Het gebruikmaken van die bevoegdheden ligt niet zondermeer voor de hand en leidt niet in elke situatie tot de gewenste versnelling. De Ew biedt in artikel 9f, zesde lid, de mogelijkheid om die besluitvorming en coördinatie op provinciaal niveau buiten toepassing te verklaren indien redelijkerwijs niet te verwachten valt dat provinciale besluitvorming tot de gewenste versnelling zal leiden. In dat geval komt de bevoegdheid weer bij de gemeente te liggen.
GS van Zuid-Holland heeft bij besluit van 14 maart 2014 en bij overeenkomst van 10 juli 2014, overeenkomstig artikel 9f, zesde lid, van de Ew, bepaald dat het tweede lid van dit artikel (de afwijkende bevoegdheidsbepaling tot besluitvorming over bestemmingsplan dan wel omgevingsvergunning) hier niet van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding te oordelen dat het besluit van 14 maart 2014 dan wel de overeenkomst van 10 juli 2014 onrechtmatig zijn. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder in dit geval het bevoegd gezag is. Het betoog van eisers faalt.
6. Eisers stellen zich verder op het standpunt dat er in strijd is gehandeld met de aanhaakverplichting. De aangevraagde activiteiten hebben immers gevolgen voor beschermde diersoorten. Naar de mening van eisers had verweerder de aanvraag moeten voorleggen aan de het college van GS, omdat dit college op grond van de artikelen 3.3, eerste lid, en 3.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) bevoegd gezag is. Voorts had GS in de vorm van een verklaring van geen bedenkingen (vvgb) de ontheffing al dan niet kunnen verlenen. Na het indienen van de aanvraag heeft verweerder vergunninghoudster echter verzocht de aanhakende aanvraag om ontheffing in te trekken en tegelijkertijd een aparte aanvraag om ontheffing in te dienen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), hetgeen vergunninghoudster volgens eiseres ten onrechte ook heeft gedaan.