ECLI:NL:RBROT:2018:10124

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
11 december 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
ROT 16/7966
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak inzake financiële tegemoetkoming op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning

Op 11 december 2018 heeft de Rechtbank Rotterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van 1 november 2016, waarbij de financiële tegemoetkoming voor vervoer per eigen auto op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) werd beëindigd. De rechtbank had eerder op 18 juli 2018 een tussenuitspraak gedaan, waarin werd vastgesteld dat de gronden voor beëindiging van de tegemoetkoming niet houdbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de financiële tegemoetkoming niet op de juiste gronden was beëindigd, en dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de financiële situatie van de eiser.

In de tussenuitspraak werd verweerder de gelegenheid geboden om de gebreken in het besluit te herstellen. Echter, eiser heeft niet de gevraagde gegevens over zijn inkomen, vermogen en de kosten van de auto overgelegd, waardoor herstel niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat het beroep gegrond was en het bestreden besluit vernietigd moest worden wegens strijd met de Wmo 2015 en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit van 25 juli 2016 te herroepen, waardoor de financiële tegemoetkoming doorloopt totdat deze rechtsgeldig kan worden beëindigd.

De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden, maar er zijn geen proceskosten in aanmerking genomen. De uitspraak is openbaar gedaan en een afschrift is verzonden aan de partijen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 1
zaaknummer: ROT 16/7966

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 december 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goeree-Overflakkee, verweerder,
gemachtigde: P.J. van Damme.

Procesverloop

Voor het procesverloop verwijst de rechtbank naar haar tussenuitspraak van 18 juli 2018.
In deze tussenuitspraak heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld de gebreken in het besluit van 1 november 2016 (het bestreden besluit) te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak.
Verweerder heeft bij brief van 10 augustus 2018 gereageerd.
De rechtbank heeft eiser bij brief van 23 augustus 2018 een termijn van vier weken geboden om op de inhoud van de stukken van verweerder te reageren.
Eiser heeft bij brief van 10 september 2018 gereageerd.
De rechtbank heeft op 18 september 2018 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor de van belang zijnde feiten, standpunten van partijen en de toepasselijke regelgeving verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. Het bestreden besluit rust op de gronden dat a) de financiële tegemoetkoming die eiser voor vervoer per eigen auto op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) ontving moet worden beëindigd, omdat deze wet daarvoor geen grondslag meer biedt en dat b) een nieuwe vervoersvoorziening als maatwerkvoorziening niet is aangewezen, omdat eiser over een eigen auto beschikt waarmee hij in zijn vervoersbehoefte kan voorzien en deze auto als een algemeen gebruikelijke voorziening moet worden aangemerkt.
2.1.
In de tussenuitspraak is geoordeeld dat grondslag onder a) geen stand kan houden, gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:395), volgens welke uitspraak zo’n financiële tegemoetkoming wel mogelijk is.
2.2.
Voorts is in de tussenuitspraak geoordeeld dat grondslag onder b) gebrekkig is, omdat onvoldoende onderzoek is gedaan naar het inkomen van eiser en de kosten van de auto, zodat er niet vanuit kan worden gegaan dat eiser in staat is om van de voorziening gebruik te blijven maken. In dit kader is in de tussenuitspraak voorts het volgende overwogen: “Daarbij wijst de rechtbank er op dat als eiser de benodigde gegevens niet aan verweerder verstrekt diens financiële situatie en draagkracht niet kunnen worden vastgesteld, zodat de beoordeling of een maatwerkvoorziening voor vervoer is aangewezen, niet goed mogelijk zal zijn.”
3. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft verweerder eiser bij brief van 24 juli 2018 verzocht om binnen twee weken gegevens te overleggen over zijn inkomen, vermogen en de kosten van de auto.
4. Eiser heeft de gevraagde gegevens noch aan verweerder overgelegd noch aan de rechtbank gezonden. Eiser heeft weliswaar in een brief van 9 augustus 2018 melding gemaakt van schade aan zijn woning door toedoen van zijn buurman, maar uit deze brief blijkt niet dat eiser niet in staat was de gevraagde gegevens te overleggen. In zijn brief van 10 september 2018 heeft eiser weliswaar enkele opmerkingen gemaakt over pensioen, spaartegoeden en zorgtoeslag, maar deze gegevens zijn onvoldoende voor de beoordeling of de auto als een algemeen gebruikelijke voorziening kan worden aangemerkt.
5. Gelet op wat onder 4. is overwogen, heeft herstel van het gebrek, voor zover dat betrekking heeft op grondslag onder b, niet kunnen plaatsvinden omdat eiser de van hem te verlangen medewerking niet heeft verleend.
6. Dat neemt echter niet weg dat grondslag onder a) nog immer op een onjuiste grond rust en dat het onderzoek naar grondslag onder b) gebrekkig was.
7.1.
Dit brengt de rechtbank tot het eindoordeel dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de Wmo 2015 en met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.2.
De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien, door het op dezelfde onjuiste grondslag als het bestreden besluit berustende primaire besluit van 25 juli 2016 te herroepen. Dit betekent dat de verstrekte financiële tegemoetkoming nog doorloopt totdat hij op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wmo 2015 rechtsgeldig zal zijn beëindigd.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, dient verweerder het griffierecht aan eiser te vergoeden.
9. Er zijn geen in aanmerking te nemen proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 1 november 2016;
  • herroept het primaire besluit van 25 juli 2016;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser het betaalde griffierecht van € 46,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Bedee, voorzitter, en mr. M.V. van Baaren en
mr. A.C. Hendriks, leden, in aanwezigheid van mr. A.M.P. Meijer griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 11 december 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.