ECLI:NL:RBROT:2018:10121

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
11 december 2018
Zaaknummer
C/10/536041 / FA RK 17-8088
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en regeling omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze beschikking van de Rechtbank Rotterdam, gedateerd 20 februari 2018, is de vader belast met eenhoofdig gezag over de minderjarige, geboren in 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders, gezien de aanhoudende communicatieproblemen en de achterdocht van de moeder jegens de vader. De vader had eerder verzocht om beëindiging van het gezamenlijk gezag, wat in een eerdere beschikking was afgewezen. De rechtbank concludeert nu dat, ondanks de ondertoezichtstelling, de communicatie tussen de ouders niet is verbeterd en dat de moeder de vader blijft diskwalificeren als ouder. Hierdoor is het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te beëindigen toegewezen.

Daarnaast heeft de vader verzocht om vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige, wat niet meer nodig is nu hij alleen het gezag heeft. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, maar opgemerkt dat de verhuizing in het belang van de minderjarige wordt geacht. De vrouw heeft een zelfstandig verzoek ingediend voor een zorgregeling, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er geen zorgregeling meer is, maar een omgangsregeling, gezien de nieuwe situatie van eenhoofdig gezag. De omgangsregeling zal worden vastgesteld door de gezinsvoogdes, met als doel langzaamaan toe te werken naar onbegeleide omgang. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team familie
zaaknummer / rekestnummer: C/10/536041 / FA RK 17-8088
Beschikking van 20 februari 2018 betreffende beëindiging gezamenlijk gezag, vervangende toestemming ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, en de regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van:
[naam man], de man,
wonende te [woonplaats man] , [adres man] ,
advocaat mr. C.E. Willemsen te Gorinchem,
t e g e n
[naam vrouw], de vrouw,
wonende te [woonplaats vrouw] , [adres vrouw] ,
advocaat mr. M.M.J. Bos te Dordrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen van de man, ingekomen op 27 september 2017;
- het aanvullende verzoekschrift van de man, gedateerd 16 november 2017;
- het verweerschrift van de vrouw tevens zelfstandig verzoek met bijlagen,
ingekomen op 11 januari 2018;
- de correspondentie, waaronder:
 de F9-formulieren met bijlage van de man, gedateerd 18 oktober 2017 en
4 januari 2018.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 17 januari 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
- de man bijgestaan door zijn advocaat mr. Willemsen;
- de vrouw bijgestaan door haar advocaat mr. Bos;
- de raad voor de kinderbescherming Rotterdam-Dordrecht (hierna: de raad), ter zitting vertegenwoordigd door de heer [naam vertegenwoordiger] ; en
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West ter zitting vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordigster] , gezinsvoogdes.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en zij zijn de ouders van de minderjarige [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2010.
2.2.
Het ouderlijk gezag over [naam minderjarige] wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
2.3.
[naam minderjarige] is op 5 november 2015 onder toezicht gesteld. Bij beschikking van deze rechtbank van 3 november 2017 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 6 november 2018. Sedert 18 februari 2016 verblijft [naam minderjarige] bij de man.

3.De beoordeling

3.1.
Beëindiging gezamenlijk gezag
3.1.1.
De man verzoekt het gezamenlijk gezag van partijen over [naam minderjarige] te beëindigen en hem alleen te belasten met het gezamenlijk gezag. Hij stelt, kort samengevat, het volgende. Partijen voeren nog altijd strijd met elkaar en er is nog steeds geen oudercommunicatie tussen partijen over [naam minderjarige] tot stand gekomen. De man kan de vrouw niet bereiken omdat zij weigert haar telefoonnummer aan de man te geven vanuit de overtuiging dat de man een crimineel is. [naam minderjarige] is voorts erg gespannen als hij naar zijn moeder gaat. Ondanks dat de man zich coöperatief opstelt jegens de vrouw, heeft de vrouw ten onrechte nog steeds geen vertrouwen in hem. Er is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.1.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer. Zij stelt dat het verzoek van de man dient te worden afgewezen.
3.1.3.
De gezinsvoogdes stelt dat zij de man destijds heeft aangeraden de communicatie met de vrouw stop te zetten. Dit advies is gegeven omdat de vrouw in een bepaalde periode ongeveer 50 sms’jes per dag aan de man zond. Dat gaf erg veel onrust die in het belang van [naam minderjarige] beëindigd moest worden. Er is voorts volgens de gezinsvoogdes sprake van een zorgelijke situatie voor [naam minderjarige] omdat de vrouw zonder direct aanwijsbare redenen maar “vast blijft zitten” in haar beschuldigingen aan het adres van de man dat hij een crimineel is. De gezinsvoogdes is bereid om partijen op termijn te begeleiden bij het langzaamaan weer op gang brengen van hun onderlinge communicatie.
3.1.4.
De raad stelt dat [naam minderjarige] op 18 februari 2016 met spoed uit huis is geplaatst en met ingang van deze datum bij de man woont. In de afgelopen twee jaar is er eigenlijk niets veranderd in de ouderrelatie, ondanks alle hulpverlening in het kader van de ondertoezichtstelling. De raad adviseert het verzoek van de man toe te wijzen. De vrouw geeft er blijk van geen inzicht te hebben in haar eigen problematiek. Wellicht dat het volgen van een hulpverleningstraject haar verder kan helpen, maar het is niet te verwachten dat de situatie op korte termijn zal veranderen, aldus de raad.
3.1.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het gezamenlijk gezag kan ingevolge artikel 1:253n BW worden beëindigd bij gewijzigde omstandigheden sinds de aanvang van het gezamenlijk gezag of als bij de beslissing tot gezamenlijk gezag van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Als één van deze gevallen zich voordoet, zal vervolgens beoordeeld moeten worden of er reden is voor beëindiging van het gezamenlijk ouderlijk gezag. Van toepassing is het in artikel 1:251a BW, eerste lid, vermelde criterium dat er een onaanvaardbaar risico is dat een kind klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen dan wel dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Doet dit zich voor dan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt.
3.1.6.
Eenzelfde verzoek van de man is bij beschikking van deze rechtbank van
16 december 2016 afgewezen, omdat toen (nog) niet vaststond of sprake was van een onaanvaardbaar risico dat [naam minderjarige] klem en verloren zou raken en het verzoek dus prematuur werd geacht.
3.1.7.
De rechtbank constateert thans dat partijen, ondanks de ondertoezichtstelling die al meer dan twee jaar duurt, nog steeds niet in staat zijn op verantwoord ouderniveau met elkaar over [naam minderjarige] te communiceren. Er is daardoor sprake van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in artikel 1:253n BW. Omdat er veel tijd is verstreken en de communicatie tussen partijen niet is verbeterd, is het onderhavige verzoek nu niet meer als prematuur aan te merken. Voorts blijkt uit de verklaringen ter zitting van de gezinsvoogdes en de vrouw, dat de vrouw nog steeds niet in staat is positieve “stappen voorwaarts” te maken en, zonder aanwijsbare en objectieve redenen, onveranderd achterdochtig blijft jegens de man, hem diskwalificeert als ouder ook in het bijzijn van [naam minderjarige] en hem beschouwt als een crimineel waarmee zij niets te maken wil hebben. Ook blijkt uit de stukken en het verhandelde ter zitting dat de man door de vrouw niet in staat wordt gesteld om contact met haar te krijgen, omdat hij niet beschikt over het (geheime) telefoonnummer van de vrouw en zij weigert haar nummer te geven. Tenslotte betwist de vrouw niet dat zij de man recentelijk heeft geblokkeerd bij het nemen van beslissingen die verband houden met het uitoefenen van het gezag over [naam minderjarige] . Dit betrof de overschrijving van [naam minderjarige] op de zorgpolis van de man, de toestemming voor de aanvraag van een paspoort voor [naam minderjarige] en de toestemming voor een vakantie met [naam minderjarige] en het gezin van de man naar het buitenland. Het is de man pas recent gelukt om [naam minderjarige] op zijn zorgpolis bij te schrijven ondanks dat [naam minderjarige] al sinds 18 februari 2016 bij de man woont, omdat de vrouw hieraan weigerde mee te werken. De man is voorts genoodzaakt geweest met alleen de toestemming van de gezinsvoogdes op reis naar het buitenland te gaan, terwijl ook de toestemming van de vrouw noodzakelijk was.
Gelet op het voorgaande is sprake van een situatie dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat [naam minderjarige] klem en verloren zal raken tussen partijen en dat niet te verwachten valt dat daarin binnen afzienbare tijd, bijvoorbeeld door middel van hulpverlening, voldoende verbetering zal komen.
Op basis van het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de man toewijzen.
3.2.
Verzoek vervangende toestemming verhuizing en aanmelding andere school
3.2.1.
De man verzoekt hem vervangende toestemming te verlenen om met [naam minderjarige] naar Hank te verhuizen en hem aan te melden bij een andere school.
3.2.2.
De vrouw voert gemotiveerd verweer.
3.2.3.
Onder rechtsoverweging 3.7.1. van deze beschikking is bepaald dat de man zal worden belast met het eenhoofdig gezag over [naam minderjarige] . Dit betekent dat [naam minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de man heeft en dat de man geen toestemming meer nodig heeft van de vrouw of vervangende toestemming van de rechtbank om te mogen verhuizen en [naam minderjarige] in te schrijven op een andere school. De man heeft hierdoor geen belang meer bij zijn verzoek zodat het verzoek (om formele redenen) wordt afgewezen.
3.2.4.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat, alle feiten en omstandigheden in ogenschouw genomen, de verhuizing in het belang van [naam minderjarige] wordt geacht.
3.3.
Zorgregeling c.q. omgangsregeling
3.3.1.
De vrouw verzoekt bij wege van zelfstandig verzoek een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vast te stellen op de wijze zoals in haar verzoek is weergegeven. Zij heeft een schriftelijk voorstel gedaan dat er na een opbouwperiode in resulteert dat [naam minderjarige] na het weekend van 10 april 2018 in een periode van vier weken gedurende drie weekenden bij de vrouw zal verblijven, van vrijdag 17.00 uur tot de daaropvolgende zondag 19.00 uur, alsmede gedurende de helft van de schoolvakanties en de feestdagen.
3.3.2.
De man voert ter zitting gemotiveerd verweer.
3.3.3.
De gezinsvoogdes en de raad achten het verzoek van de vrouw niet in het belang van [naam minderjarige] .
3.3.4.
De rechtbank overweegt als volgt.
Omdat de man belast zal worden met het eenhoofdig gezag, is, gelet op het bepaalde in artikel 1: 377A BW, geen sprake van een zorgregeling tussen de vrouw en [naam minderjarige] maar van een omgangsregeling.
In het kader van de ondertoezichtstelling, welke op 3 november 2017 met één jaar is verlengd, loopt er thans een begeleide omgangsregeling tussen de vrouw en [naam minderjarige] waarbij zij eenmaal per twee weken twee uur contact heeft met [naam minderjarige] . De gezinsvoogdes haalt daartoe [naam minderjarige] om 15:00 uur op uit school en brengt hem bij de vrouw. Om 17:00 uur brengt de gezinsvoogdes [naam minderjarige] terug bij de man. Het is de bedoeling dat, mede op geleide van de draagkracht van [naam minderjarige] , langzaamaan toegewerkt wordt naar onbegeleide omgang.
De man verklaart dienaangaande ter zitting dat hij in de verre toekomst voor ogen heeft staan dat tussen de vrouw en [naam minderjarige] een reguliere omgangsregeling tot stand zal komen en dat hij hieraan zijn medewerking zal verlenen.
3.3.5.
Gelet op het voorgaande dient het aan het inzicht van de gezinsvoogdes te worden overgelaten om de omgang tussen de vrouw en [naam minderjarige] verder vorm te geven, mede op geleide van de draagkracht van [naam minderjarige] . De rechtbank zal het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen en bepalen dat de omgangsregeling en de wijze waarop deze wordt uitgevoerd, wordt vastgesteld door de gezinsvoogdes en dat langzaamaan toegewerkt zal worden naar onbegeleide omgang.
3.4.
Proceskosten
3.4.1.
Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
beëindigt het gezamenlijk gezag en bepaalt dat het gezag over [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum minderjarige] 2010, voortaan alleen aan de man toekomt;
4.2.
bepaalt dat de gezinsvoogd(es) een omgangsregeling tussen de vrouw en [naam minderjarige] zal vaststellen en begeleiden waarbij op geleide van de draagkracht van [naam minderjarige] langzaamaan toegewerkt zal worden naar onbegeleide omgang;
4.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.I. Kernkamp-Maathuis, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. H.L. de Gruijl-van Benthem en mr. L. Berghuis-Knijff, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier
mr. G.J. Daams op 20 februari 2018.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat.
Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden voor het instellen van hoger beroep.