ECLI:NL:RBROT:2018:10069

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
7 december 2018
Publicatiedatum
7 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1663
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke aanstelling wegens onoverbrugbare vertrouwensbreuk

In deze zaak heeft de Rechtbank Rotterdam op 7 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Kraan, en het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, vertegenwoordigd door mr. T. Winkels. Eiseres was tijdelijk aangesteld voor de duur van één jaar, maar werd op 9 oktober 2017 eervol ontslagen met ingang van 1 december 2017, vanwege een onoverbrugbare vertrouwensbreuk. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond werd verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 23 oktober 2018 is het functioneren van eiseres besproken, waarbij verweerder stelde dat er sprake was van een vertrouwensbreuk en dat er geen zicht was op herstel. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat verweerder niet bevoegd was om eiseres op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) ontslag te verlenen, aangezien deze bepaling alleen van toepassing is op vast aangestelde ambtenaren. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit vernietigd moet worden en dat eiseres recht heeft op haar bezoldiging over de periode van 1 december 2017 tot 3 april 2018.

De rechtbank heeft verder bepaald dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht moet vergoeden en dat verweerder in de proceskosten van eiseres wordt veroordeeld tot een bedrag van € 2.004,-. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam

Team Bestuursrecht 2
zaaknummer: ROT 18/1663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [vestigingsplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.J.C. Kraan,
en
het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Winkels.

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 1 december 2017 eervol ontslag verleend. Voorts heeft verweerder eiseres voor de periode van 9 oktober 2017 tot 1 december 2017 buitengewoon verlof met behoud van salaris verleend.
Bij besluit van 20 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres is met ingang van 3 april 2017 aangesteld als [functie] bij de afdeling Financiën, unit Beleid & Advies, van de gemeente Capelle aan den IJssel. De aanstelling is verleend voor de duur van één jaar. Op 18 september 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres, [naam unithoofd], unithoofd Beleid & Advies en direct leidinggevende van eiseres, en een door eiseres aangewezen vertrouwenspersoon. Tijdens dit gesprek is het functioneren van eiseres besproken. Het verslag van het gesprek is bij brief van 26 september 2017 aan eiseres verzonden.
1.2
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO) met ingang van 1 december 2017 eervol ontslag verleend. Aan eiseres is daarnaast voor de periode van 9 oktober 2017 tot 1 december 2017 buitengewoon verlof verleend met behoud van salaris en de overige aan haar aanstelling verbonden rechtspositionele voorwaarden.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften van 6 februari 2018, dat sprake is van een onoverbrugbare vertrouwensbreuk tussen eiseres en verweerder. Partijen verkeren in een impasse en er is geen zicht op herstel zodat voortzetting van de tijdelijke aanstelling niet zinvol geacht kan worden. Bij het bestreden besluit vult verweerder de ontslaggrond aan met de artikelen 8:12 en 8:12:1 van de CAR/UWO.
3. Op grond van artikel 8:8, eerste lid, van de CAR/UWO, kan een ambtenaar die vast is aangesteld eervol worden ontslagen op een bij het besluit omschreven grond, niet vallende onder de gronden in vorige artikelen van dit hoofdstuk genoemd.
Artikel 8:12, eerste lid, van de CAR/UWO bepaalt, voor zover hier van belang, dat de ambtenaar die tijdelijk is aangesteld voor bepaalde tijd, van rechtswege is ontslagen op de datum waarop die tijd verstrijkt.
Artikel 8:12:1, eerste lid, van de CAR/UWO bepaalt dat de ambtenaar, bedoeld in artikel 8:12, eerste en tweede lid, ook ontslag kan worden verleend op een van de andere gronden genoemd in dit hoofdstuk.
4.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat artikel 8:8 van de CAR/UWO toepassing mist in het geval van een tijdelijke aanstelling. Verweerder was niet bevoegd eiseres op die grond ontslag te verlenen.
4.2
In hoofdstuk 8 van de CAR/UWO worden de verschillende ontslaggronden genoemd die het bestuursorgaan ter beschikking staan. Uit artikel 8:12 kan afgeleid worden dat de tijdelijke aanstelling in beginsel eindigt door het verstrijken van de termijn waarvoor zij verleend is. Uit het bepaalde in artikel 8:12:1 blijkt dat de tijdelijk aanstelling ook tussentijds beëindigd kan worden op één van de in het hoofdstuk genoemde gronden. De ontslaggronden in hoofdstuk 8 van de CAR/UWO maken, op artikel 8:8 na, geen onderscheid tussen de vaste en de tijdelijke aanstelling. In artikel 8:8 is gelet op de tekst van de bepaling de keuze gemaakt een ontslag op overige gronden alleen in het geval van een vast aangesteld ambtenaar mogelijk te maken. Deze keuze laat zich uitleggen tegen de achtergrond van het gesloten ontslagstelsel zoals dat in de CAR/UWO is vastgelegd. Dat die keuze anders moet worden uitgelegd, blijkt niet uit een toelichting op de bepaling. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat ook in het geval van een tijdelijke aanstelling een ontslag met als grondslag artikel 8:8 gegeven kan worden heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 21 januari 2010 (ECLI:NL:CRVB:2010:BL2821). In deze zaak was echter sprake van een ontslag met als grondslag artikel 8:6 van de CAR/UWO. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn lezing van deze uitspraak. Verweerder was niet bevoegd eiseres ontslag te verlenen op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO.
4.3
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat eiseres niet naar behoren functioneerde, dat zij hierop meerdere keren aangesproken is en dat als verweerder eiseres niet zou hebben ontslagen wegens de ontstane vertrouwensbreuk, een ongeschiktheidsontslag voor de hand lag. In dit kader heeft de gemachtigde van verweerder verwezen naar vaste rechtspraak van de Raad waaruit volgt dat indien aan een ontslagbesluit een - niet de ingangsdatum betreffend - gebrek kleeft dat ertoe leidt dat een nieuw ontslagbesluit wordt genomen, het in beginsel niet ongeoorloofd is om de oorspronkelijke datum van het ontslag te handhaven, indien die handhaving de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan. Daargelaten dat verweerder in dit geval (nog) geen nieuw ontslagbesluit heeft genomen en deze jurisprudentie daarom in dit geval strikt genomen niet van toepassing is, is in een dergelijk geval doorslaggevend dat het feitencomplex waarvan sprake was ten tijde van het ontslag, het nieuwe ontslag moet kunnen dragen. Zie in dit kader bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 13 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2427). Daarvan is in dit geval geen sprake. Uit het dossier komt naar voren dat eiseres door haar leidinggevende meerdere malen is aangesproken op haar functioneren, waaronder tijdens het gesprek op 18 september 2017. De e-mails die verweerder overgelegd heeft zijn echter allen gedateerd tussen 10 augustus 2017 en
18 september 2017. Er heeft geen beoordelingsmoment plaatsgevonden en daarnaast blijkt uit het dossier niet dat met eiseres gekeken is naar wat zij nodig heeft om aan de gestelde eisen voor de functie van [functie] te kunnen voldoen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval niet gezegd kan worden eiseres een reële kans heeft gekregen zich waar te maken, al dan niet in een proeftijd. Het aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde feitencomplex kan een ongeschiktheidsontslag niet dragen.
5. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder niet bevoegd was eiseres op grond van artikel 8:8 van de CAR/UWO ontslag te verlenen. Het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Het bepaalde in overweging 4.3 in samenhang bezien met de omstandigheid dat in onderhavig geval sprake is van een in het verleden liggende, afgebakende periode ziet de rechtbank aanleiding daarnaast het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en met toepassing van artikel 8:72 derde lid, zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank bepaalt deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit en dat verweerder gehouden is eiseres haar bezoldiging over de periode van 1 december 2017 tot 3 april 2018, na te betalen.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.004,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • verklaart het bezwaar gegrond en herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres het betaalde griffierecht van € 170,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.004,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. N.C. Correa, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 7 december 2018.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.